Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 4—HET VOORDEEL VAN EENE SOBERE LEVENSWIJZE.

    Slechts een korte levenstijd is ons gegeven, daarom moest een ieder zich afvragen: „Hoe kan ik mijne krachten het beste besteden? Waarin kan ik het meest ter eere Gods en ten zegen mijner medemenschen werken?” Want het leven heeft slechts dan waarde, als het tot dit doel wordt aangewend.CG 55.1

    Onze zelfontwikkeling is onze eerste plicht tegenover God en onze medemenschen. Elke gave, waarmede de Schepper ons heeft begiftigd, moet de hoogste volkomenheid bereiken, opdat wij in staat zijn zooveel goed te doen, als wij kunnen. Daarom is alleen die tijd wel besteed die wij tot bewaring en verbetering van ons lichamelijk en geestelijk welzijn besteden. Lichaam en geest mogen onder geene omstandigheden verminkt worden of ongebruikt blijven. Wanneer wij dit toe-laten, moeten wij zeker de gevolgen dragen.CG 55.2

    Ieder mensch heeft kans dat te worden, wat hij worden wil. De zegeningen van dit en het toekomstige leven zijn voor ieder bereikbaar. Hij kan karaktervast worden, omdat hij bij iedere schrede, nieuwe kracht wint. Hij kan dagelijks zijne kennis vermeerderen en nieuwe vreugde smaken, wijl hij in deugd en genade toeneemt. Zijne bekwaamheden zullen door het gebruik ervan volkomener worden en hoe meer kennis hij verkrijgt, des te gemakkelijker zal het zijn nog meer te verkrijgen. Dientengevolge zal zijn begrip, kennis en deugd zich vermeerderen en evenredig ontwikkelen.CG 55.3

    Maar aan den anderen kant kan hij zijne krachten verzwakken, als hij ze niet gebruikt, of ze door slechte gewoonten en gebrek aan zelfbeheersching en zedelijke en godsdienstige overtuiging laat bederven. In dit geval gaat het slechts bergafwaarts met hem, hij is God en de gezondheidswetten ongehoorzaam. De wellusten overweldigen en de neigingen verleiden hem. Het valt hem gemakkelijker, zich aan de machten der duisternis, die toch steeds werkzaam zijn, over te geven dan om terug te trekken, daartegen in tegaan en daardoor voorwaarts te komen. Dit is de levensgeschiedenis van velen, die in het werk van God en voor de menschheid werkzaam hadden kunnen zijn.CG 56.1

    Een der sterkste beproevingen die den mensch gesteld is, is de genotzucht. God schiep den mensch goed, gaf hem een helder verstand, een gezond oordeel en ieder deel en elk vermogen was volkomen en gelijkmatig ontwikkeld. Maar terwijl de listige vijand den mensch verleidde werd het gebod Gods niet betracht en de natuurwetten brachten de straf met zich.CG 56.2

    Adam en Eva mochten van alle boomen in het Paradijs genieten uitgezonderd één. Gods bevel aan het eerste menschenpaar was: „Ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.” Gen. 2:17. De slang bedroog echter Eva en deed haar gelooven, dat God zijn woord niet houden zou. Zij at van de vrucht en daar zij zich verbeeldde, daardoor een nieuw en hooger leven te verkrijgen, bracht zij die ook aan haren man. De slang had haar gezegd, zij zou niet sterven en zij ondervond ook geen erge gevolgen, nadat zij de vrucht gebruikt had. Zoo iets als sterven bemerkte zij niet, maar veelmeer eene aangename gewaarwording, zoo iets als engelengevoel. Hare bevinding was in strijd met het juiste gebod van Jehova, maar desniettegenstaande liet Adam zich door haar verleiden.CG 56.3

    Zoo gaat het dikwijls en wel in godsdienstzaken. Wat God bepaald gebiedt, wordt overtreden, en „omdat niet dadelijk het oordeel over de booze daad geschiedt, daarom is het harte van de kinderen der menschen in hen vol om kwaad te doen.” Prediker 8: 11. In het aangezicht der bepaalde geboden van God, volgen mannen en vrouwen hunne eigene lusten en wagen het toch God te vragen, hen te veroorlooven, tegen Zijnen uitdrukkelijken wil te handelen. Tot zulke menschen wendt de Satan zich, zooals hij het bij Adam en Eva deed, en brengt ze onder zijnen invloed. Hun gemoed is opgewonden en dit houden zij voor eene .wonderbare ondervinding, die de Heere hen gegeven heeft. Maar eene wonderbare onderwinding moet met de goddelijke wetten overeenkomen, valsche ondervinding echter is in strijd met de wetten der gezondheid en de verordeningen van Jehova.CG 57.1

    Sedert de mensch voor het eerst zich aan de wellusten overgaf, is hij steeds dieper gezonken in het kwaad, tot eindelijk de gezondheid op het altaar der genotzucht geofferd is. De bewoners der wereld voor den zondvloed waren onmatig in eten en drinken. Zij wilden steeds vleesch gebruiken niettegenstaande God hen toen ter tijd er nog geen verlof toe had gegeven. Zij aten en dronken tot de bevrediging hunner verkeerde lusten geen palen meer kende en eindelijk werden zij zoo slecht, dat de Heere ze niet langer kon verdragen. De maat hunner zonde was vol en God zuiverde de aarde van hare zedelijke bevlekking door eenen zondvloed.CG 57.2

    Toen de menschen zich na den zondvloed weder op aarde vermenigvuldigden, vergaten zij wederom den Heere en hunne wegen waren voor Hem verkeerd. De onmatigheid nam in iederen vorm de overhand, tot eindelijk de geheele wereld als haar offer viel. Geheele steden zijn om hunne slechte daden en om de gruwelijke zonden van de aarde verdelgd; want zij waren een schandvlek in de heerlijke schepping Gods. Om eene onnatuurlijke genotzucht te bevredigen, begingen zij zonden, waarvan de gevolgen waren de verwoesting van Sodom en Gomorra. God schrijft den val van Babel toe aan hunne brasserij en dronkenschap. De bevrediging der genotzucht en hartstocht was de grond van al hunne zonden.CG 58.1

    Ezau had een bijzonder verlangen naar zijne lievelingsspijs en hij had reeds zoolang zich aan zijne wellusten overgegeven, dat hij nu de noodzakelijkheid niet inzag, om zich van de verleidelijke lokkende spijs af te keeren. Zijne verbeeldingskracht hield zich daarmede zoolang bezig tot die macht elke verstandige overweging op zijde zette en hem geheel beheerschte. Hij meende ziek te zullen worden, ja zelfs te sterven, als hij dit gerecht niet kon ontvangen. Hoe meer hij zich daarmede bezighield, des te grooter werd het verlangen, tot eindelijk zijn eerstgeboorterecht de waarde van heiligheid in zijne oogen verloor, en hij dit er voor ruilde. Hij rechtvaardigde zich er mede, dat hij het recht van eerstgeborene had en dat hij het naar willekeur verkoopen of koopen kon, maar toen hij het weder terug wilde hebben, was hij er niet toe in staat. Toen veroorzaakte hem zijne onbezonnenheid en dwaasheid veel smart, maar het was te laat. Hij had den zegen veracht en de Heere had die hem voor altijd ontnomen.CG 58.2

    Toen de God van Israël Zijn volk uit Egypte voerde, ontnam Hij hen bijna alle vleeschgerechten en gaf in plaats er van brood uit den Hemel en water uit den rots. Maar zij waren daarmede niet tevreden. Zij gebruikten de hun gegeven spijzen zeer ongaarne en verlangden naar de vleeschpotten van Egypte. Zij wilden liever dienstbaarheid verduren, dan zich het vleesch ontzeggen. God verhoorde hunne gebeden en gaf hen vleesch. Nu aten zij en gingen zoover, dat eindelijk eene plaag door hunne brasserij veroorzaakt werd, waaraan velen stierven.CG 59.1

    Wij konden vele voorbeelden opnoemen, om de gevolgen aantetoonen, als wij ons overgeven aan onze wellusten. Onze stamouders scheen het slechts eene kleine zaak, om Gods geboden bij hunne handeling te overtreden. Zij aten namelijk van den boom, die er aangenaam uitzag en waarvan het goed scheen te eten. Doch daardoor werden zij God ontrouw en de sluizen werden geopend, door welke een vloed van schuld en wee de wereld overstroomd heeft.CG 59.2

    Overtreding en ziekte zijn met ieder geslacht toegenomen. De onmatigheid in het eten en drinken en de lust tot gemeene hartstochten hebben de fijnere organen der menschen verdoofd. Het verstand be- heerscht den mensch niet meer, want hij is op eene verschrikkelijke wijze een slaaf der genotzucht geworden. Men heeft het verlangen naar opwekkende spijzen gevoed, tot het mode werd, de maag met alle mogelijke lekkernijen te overladen. Vooral bij feestelijkheden geeft men zich aan de genotzucht over, zonder om de gevolgen te denken. Weelderige en lange gastmalen worden gegeven, waarbij sterk gekruidde vleeschspijzen en vette sausen, koek, taarten, ijs, thee, koffie enz. voorgezet worden. Men kan zich er niet over verwonderen dat de menschen bij zulk een kost eene bleeke gelaatskleur krijgen en ongehoorde smarten lijden moeten door slechte spijsvertering.CG 59.3

    Tegen iedere overtreding harer geboden verheft de natuur zich. Zij verdraagt het misbruik zoolang als mogelijk is, maar eindelijk komt de vergelding, die dan zoowel de geestelijke als de lichamelijke krachten treft. Maar bij den overtreder eindigt het nog niet. De gevolgen der bevrediging zijn bij zijne nakomelingen merkbaar en het kwaad wordt op deze wijze van het eene geslacht op het andere overgeplant.CG 60.1

    Het aankomend geslacht toont, hoe het toekomstig geslacht zijn zal, en wanneer wij dat aanzien, welke hoop kunnen wij dan voor de toekomst hebben? Het meerendeel zoekt naar genoegens en schuwt den arbeid. Velen ontbreekt zedelijken moed, om zich te verloochenen en hunne plichten te vervullen. Zij hebben weinig zelfbeheersching en bij iedere kleinigheid worden zij driftig. Op elken leeftijd, in elken stand bevinden er zich heden ten dage zeer velen, die zonder geweten en beginsel zijn, en door hunne verkwistende levenswijze zich in het verderf storten. Zij bederven de zedelijke maatschappij, tot onze aarde een tweede Sodom wordt. Wanneer de wellusten en hartstochten door het verstand en den godsdienst werden beheerscht, dan zou de wereld zich in eenen beteren toestand bevinden. Het was nooit Gods bedoeling, dat er zulk een treurigen toestand, als er heden is, zou bestaan. Maar dit alles wordt veroorzaakt door de groote overtreding der natuurwetten.CG 60.2

    Het karakter wordt voor het grootste gedeelte gedurende de jeugd gevormd. De dan aangenomene gewoonten hebben méér invloed, dan de natuurlijke aanleg, om het verstand der menschen te ontwikkelen; want de beste gaven kunnen door slechte gewoonten beperkt en verzwakt worden. Hoe vroeger in het leven zich iemand schadelijke gewoonten eigenmaakt, des te vaster zullen ze hem binden, en des te zekerder zal zijn geestelijke toestand eenen lageren trap innemen. Wanneer iemand zich echter in de jeugd goede gewoonten eigen maakt, dan zal zich de invloed daarvan op zijn geheelen levensloop doen gelden. In de meeste gevallen blijkt het, dat zij, die op lateren leeftijd God eeren en het recht achten, dit reeds geleerd hebben, eer aan de wereld gelegenheid gegeven werd, het beeld der zonde op hunne ziel te drukken. De op rijpere leeftijd staanden zijn even ongevoelig voor nieuwe indrukken als eene harde rots, maar de jeugd is voor die indrukken ontvankelijk. In de jeugd moet die kennis, door dagelijksche oefening voor het leven, verzameld worden, dan is het gemakkelijk om een goed karakter te ontwikkelen. De jeugd is juist de passende tijd, om zich goede gewoonten eigen te maken en zelfbeheersching te beoefenen. Zij is de zaaitijd en bet gezaaide koren bepaalt den oogst zoowel voor dit, als voor het toekomstige leven.CG 61.1

    De ouders moeten het zich tot ernstigen plicht rekenen, om voldoende kennis te krijgen, hoe zij hunne kinderen hebben te behandelen, om hen een goed verstand en een gezond lichaam te verzekeren. Matigheid moet tot in kleinigheden toe in het huiselijk leven beoefend worden. Van de prilste jeugd af moeten de kinderen voor zoover het mogelijk is, aan zelfverloochening gewend worden. Leert de kinderen, dat zij eten moeten om te leven, maar niet leven om te eten. Zeg hun, dat de smaak aan den wil moet worden onderworpen en dat de wil door een kalm, helder verstand moet worden beheerscht.CG 62.1

    Welk eene heilige verantwoording rust op de ouders, die op hunne kinderen verkeerde neigingen overgebracht hebben, waardoor het hun moeielijker wordt, ze aan matigheid te gewennen en reine en deugdelijke zeden in hen aan te kweeken. Hoe bezorgt en ijverig moeten zij zijn, dezen invloed door al hun ten dienste staande middelen tegen te werken en zoo hun plicht aan hun ongelukkige nakomelingen te vervullen. Den ouders is de heilige plicht opgelegd, over de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van het kind te waken. Ouders, die de genotzucht hunner kinderen niet bestrijden en hen er niet toe aansporen . om hunne hartstochten te beheerschen, zullen later in de tabak beminnende en aan den drank overgegevene slaven, wier verstand verzwakt is en wier lippen door onware en slechte woorden bevlekt zijn, hunne tekort-koming zien.CG 62.2

    Wie zijn lusten najaagt, zal nooit tot christelijke volkomenheid geraken. Ouders kunnen de zedelijke gevoelens van hunne kinderen niet voeden, wanneer zij bij het kiezen van voedsel niet zeer voorzichtig zijn. Vele moeders dekken een tafel die tot valstrik van het gezin dient. Jong en oud genieten vleesch, boter, kaas, fijn gebak, gekruide spijzen en dergelijke in ruime mate. Deze dingen dragen er echter toe bij, dat de maag van streek geraakt, de zenuwen opgewonden worden en het verstand verzwakt wordt. De bloedtelende organen kunnen zulke dingen niet in goed bloed veranderen. Wanneer spijzen in vet gekookt worden, verzwaren zij slechts de spijsvertering. De werking van kaas is schadelijk. Fijn witte brood bevat lang niet zooveel voedsel als grofbrood. Wanneer men het eerste dagelijks gebruikt, zoo zal het lichaam niet in den besten toestand zijn. Kruiden wekken wel in het eerst de werkzaamheid van de maag op, maar door het voortdurend gebruik verdwijnt de werking daarvan. Het bloed gaat wel sneller, maar de geestkrachten verzwakken. De moeder moet er steeds op letten, om haar gezin eene eenvoudige maar voedzame kost voor te zetten.CG 62.3

    God heeft de menschen volkomen in staat gesteld om zich voldoende te voeden. Hij heeft voor hen de voortbrengselen der aarde ten toon gespreid. Daarvan veroorlooft ons onze goede God rijkelijk te genieten. Vruchten, granen en groenten, die op eenvoudige wijze zonder kruiden of vet, met melk of room gereed gemaakt worden, dat is de beste kost. Zij zijn voedzaam voor het lichaam en versterkend voor het verstand, wat bij een prikkelende kost niet het geval is. Bij een ruim vleesch gebruik is het verstand niet altijd helder en werkzaam, want het gebruik van veel vleesch veroorzaakt vetheid van het lichaam en verdooft de fijnere gevoelens van het gemoed. Door vleeschgebruik werkt men ook meer ziekten in de hand. Wij zijn overtuigd, dat vleesch niet bepaald noodig is, om ge-zondheid en kracht te behouden.CG 63.1

    Zij die hoofdzakelijk van vleesch leven, krijgen menigmaal vleesch te genieten, dat reeds min of meer ziekenstof in zich bevat. In vele gevallen komen de dieren, tengevolge van het vervoer ongezond op de markt. Licht en lucht is hun onthouden, daardoor zijn zij ziek geworden, en zoodra zulk vleesch in de menschelijke lichamen komt, wordt het bloed vergiftigd en ziekten gekweekt. Wanneer iemand reeds bedorven bloed heeft, wordt die ongezonde toestand daardoor zeer verergerd. Slechts weinigen willen het echter gelooven, dat het gegeten vleesch hun bloed vergiftigd en hun lijden heeft veroorzaakt. Velen sterven aan ziekten die geheel aan het gebruik van vleesch zijn toe te schrijven, terwijl zij zelf, noch anderen, van de werkelijke oorzaak bewust zijn. Menigeen ondervindt niet dadelijk de nadeelige gevolgen van het gebruik van vleesch, maar dat is geen bewijs, dat het hen niet schaadt. Ofschoon zij er dadelijk niets van bemerken, zoo oefent het toch zijn invloed op het geheele lichaam uit.CG 64.1

    Hoewel varkensvleesch een algemeen voedingsmiddel is, zoo is het toch nadeelig. God verbood Israël varkensvleesch te gebruiken, niet alleen om Zijne macht te toonen, maar omdat het een slecht voedingsmiddel was. God schiep het varken niet, opdat het, onder welke omstandigheden ook, zou gegeten worden. Het is onmogelijk, dat het vleesch gezond kan zijn van een schepsel, wiens natuurlijk element drek is en dat zich met vuil voedt.CG 64.2

    De mensch is er niet, om zijne eetlust te bevredigen. Voor de lichamelijke behoeften moet wel gezorgd worden; maar is het daarom noodzakelijk, dat de menschen door de genotzucht beheerscht worden? Zullen zij, die er naar trachten, om heilig en rein te zijn, opdat zij later met heilige engelen kunnen verkeeren, nog voortgaan schepselen Gods van het leven te berooven en hun vleesch als lekkernij te genieten? Volgens hetgeen de Heere geopenbaard heeft, zal er eene verandering plaats hebben en het uitverkoren volk van God zich in alle dingen op de matigheid toeleggen.CG 65.1

    Sommige menschen veronderstellen, dat alles, wat men gebruikt, verloren is, en dat alles wat in de maag komt hetzelfde doel bereikt, als goed toebereidde spijzen. Maar het is van groot belang, dat ons de spijzen smaken. Als dit het geval niet is, en wij op kunstmatige wijze moeten eten, krijgen wij de juiste voeding niet. Ons lichaam hangt af van datgene, wat wij gebruiken, en opdat het versterkt worde, moeten wij goede spijzen gebruiken, welke met alle zorgvuldigheid, zooals ze het best aan de behoeften van het lichaam beantwoorden, toebereid moeten worden. Het is de ernstige plicht van hen, die koken, op de verschillendste wijzen gezonde en smakelijke spijzen klaar te maken. De levenskrachten van duizenden worden door slecht voedsel vernietigd. Veel meer zielen gaan op deze manier ten gronde, dan men denkt. Het lichaam geraakt, er door in wanorde en ziekten ontstaan. In zulk eenen toe-stand gevoelt men niets voor hemelsche dingen.CG 65.2

    Velen bedenken niet, dat het hunne heilige plicht is, het eten goed te bereiden en daarom willen zij niet onderwezen worden, hoe zij het doen moeten. Zij laten het brood voor het bakken zuur worden of gebruiken andere slechte bestanddeelen en daardoor wordt het brood voor het menschelijke lichaam min of meer schadelijk. Er is oplettendheid en nadenken bij noodig, om goed brood te kunnen bakken. Een goed gebakken brood bevat echter meer godsdienst, dan velen zullen denken. Spijzen kunnen eenvoudig en gezond klaar gemaakt worden, maar het is eene kunst, ze tegelijkertijd smakelijk en voedzaam te maken. De vrouwen moeten er zich ijveriger op toeleggen, goed te leeren koken en dan met geduld het geleerde toepassen. Velen moeten er onder lijden, omdat zij zich de moeite niet willen getroosten, dit te beproeven. Tot dezulken zeg ik: Het is tijd, dat gij u gereed maakt en leert. Gelooft niet, dat het verloren tijd is, zich kennis te ver-zamelen, hoe men gezonde en smakelijke spijzen toebereidt. Wanneer op iemand de verantwoordelijkheid voor een huisgezin rust, zoo is het zijn plicht te leeren, hoe hij het goed doen kan, ook al meende hij of zij al goed te kunnen koken. Wanneer het noodig is, ga naar eenen goeden kok en leer van hem, tot gij de kookkunst zelf machtig zijt.CG 66.1

    Door eene verkeerde levenswijze wordt de gezondheid verstoord en met haar alles wat het leven verzoet. O, hoe dikwijls heeft eene zoogenaamde mooie tafel de deelnemers den slaap en de noodige rust ontnomen. Duizenden hebben zich door dat zij hunne verkeerde neigingen opvolgden, koorts of andere vreeselijke ziekten op den hals gehaald, waarvan het gevolg dikwijls de dood was. Dit genot moest, dus met dien buitensporigen prijs betaald worden.CG 66.2

    Wijl het nu zondig is, slechts te eten, om het verlangen van eenen bedorven smaak te bevredigen, zoo volgt daaruit niet, dat het ons om het even zijn moet, wat wij eten. Het is een zeer gewichtige zaak. Niemand mag zich tot enkel magere kost beperken. Velen zijn door ziekten verzwakt en hebben gezond, goedgekookt eten noodig. Zij, die door hunne levenswijze een goed voorbeeld willen geven, moeten zich voor overdrijving wachten. Het lichaam moet genoeg voedsel krijgen. God, die den gezonden slaap geeft, heeft ook voor passend voedsel gezorgd om het lichaam in eenen gezonden toestand te bewaren.CG 67.1

    Velen wenden zich af van het licht der wetenschap en offeren de grondstellingen daarvan aan hunnen smaak op. Zij eten, ook als het lichaam niets noodig heeft en daarbij onregelmatig, omdat zij geene zedelijke kracht bezitten, om de wellusten weerstand te bieden. Dientengevolge verzet zich de mishandelde maag en het lichaam moet er onder lijden. Geregeld te leven is voor de lichamelijke gezondheid even als voor den gemoedstoestand van groot gewicht. Men moet nooit tusschen de maaltijden iets gebruiken.CG 67.2

    Velen hebben de schadelijke gewoonte, voor het naar bed gaan iets te eten. Zij hebben hunne gewone maaltijden gehad, maar omdat zij weer trek in een of ander krijgen, gelooven zij dat zij nog iets moeten gebruiken. Maar terwijl zij aan dezen trek toegeven, wordt die tot eene gewoonte en het schijnt hen onmogelijk, zich ter ruste te begeven, zonder eerst iets te hebben gegeten. In de meeste gevallen wordt deze neiging daardoor veroorzaakt, dat men de spijsverteringsorganen gedurende den dag door grooten overvloed van spijzen overladen heeft, zoodat zij niet alles kunnen verwerken. Deze organen hebben rust voor hunnen arbeid noodig, om weder nieuwe krachten te verkrijgen. Eene tweede maaltijd moet nooit plaats hebben, voor de maag tijd heeft gehad, zich van den arbeid, om het voorgaande maal te verteren, te herstellen. Wanneer men zich ‘s avonds ter ruste legt, moet de maag, evenals het lichaam, zijne volkomene rust kunnen genieten. Dringt men echter de maag nog meer voedsel op, dan moeten de spijsverteringsorganen den arbeid gedurende de rusturen, zooals op den dag verrichten. Dientengevolge is de slaap onrustig, men heeft onaangename droomen en ‘s morgens ontwaakt men niet frisch. De spijsverteringsorganen verliezen hunne natuurlijke kracht en de persoon wordt zenuwzwak. Maar niet slechts moet de persoon door de overtreding der natuurwetten lijden, maar ook nog anderen worden daar min of meer door beheerscht. Laat zoo iemand iets onaangenaams ondervinden en ziet, hoe gauw hij driftig wordt. Het is hem onmogelijk bedaard te zijn of te spreken. Hij wekt overal waar hij gaat, mishagen. Hoe kan daarom iemand nog zeggen! „Niemand heeft zich er mede te bemoeien, wat ik eet of drink.”CG 67.3

    Men kan echter ook van gezonde spijzen onmatig gebruik maken. Dit wil niet zeggen, dat, als men de schadelijke voedingsmiddelen verwerpt, men van anderen, zooveel, als men goed dunkt, eten moet. Het overmatig eten, van welke spijs het ook zij, bezwaart het organisme en hindert het.CG 68.1

    Velen begaan de fout, bij bet eten koud water te drinken. De spijzen moeten niet weggespoeld worden. Door het drinken bij het eten wordt de werking van het speeksel verminderd en hoe kouder het water, des te schadelijker is het voor de maag. Koude dranken, bij maaltijden genoten, verhinderen de vertering zoo lang, tot de maag weder voldoende verwarmd is, en zij den arbeid weder kan hervatten. Eet langzaam en geef het speeksel tijd, om zich met het voedsel te vermengen. Hoe meer vloeistoffen men gedurende den maaltijd gebruikt des te bezwarender is het voor de maag, de spijzen te verteren, want die vloeistoffen moeten ook eerst worden omgezet. Gebruikt niet veel zout, eet geen ingemaakte augurken; geniet fruit bij den maaltijd en dan zal het verlangen naar dranken ophouden; wanneer er echter iets noodig is om den dorst te stillen, dan is frisch water het beste middel. Drinkt nooit thee, koffie, bier, wijn of eenige andere geestrijke dranken.CG 69.1

    Om zich eene gezonde spijsvertering te verzekeren, moet men langzaam eten. Allen, die maagpijnen willen voorkomen en hunne plicht beseffen, om al hunne krachten in den besten toestand te behouden, opdat zij God den besten dienst bewijzen kunnen, moeten dit wel bedenken. Wanneer uw etenstijd beperkt is, zoo verslind niet gulzig uw eten, maar eet minder en langzaam. Het uit het voedsel getrokken nut, hangt niet zoo zeer af van de hoeveelheid die wij eten, maar veelmeer van eene goede spijsvertering. Ook berust de bevrediging van den smaak niet op de hoeveelheid van het voedsel, dat wij naar binnen slikken, maar op de lengte van den tijd, die wij het in den mond houden. Zij, die haast hebben, zullen beter doen, met het eten te wachten, tot zij rustig zijn geworden; want de reeds overspannen levenskrachten kunnen de noodige verteringssappen niet aanvoeren. Wanneer sommige lieden reizen, moeten zij voordurend iets eten. Dit is eene zeer schadelijke gewoonte. Wanneer reizigers slechts regelmatig van de eenvoudigste en voedzaamste spijzen genoten, zouden zij lang niet zooveel vermoeidheid bespeuren, noch door zoovele ziekten te lijden hebben.CG 69.2

    Om de gezondheid te behouden, is het noodzakelijk, dat matigheid in alle dingen wordt geoefend, — matigheid in het werk en matigheid in eten en drinken. Onze Hemelsche Vader zond het Licht, om ons voor de verkeerde gevolgen eener ontaarde eetlust te bewaren, opdat zij, die reinheid en heiligheid beminnen, zouden weten, hoe zij de van God verkregen gaven met verstand gebruiken moeten en opdat zij tengevolge eener matige levenswijze door de waarheid geheiligd kunnen worden.CG 70.1

    Wanneer wij bij gelegenheden, zooals bijvoorbeeld algemeene vergaderingen te zamen komen, moet steeds voor goede en voedzame, maar eenvoudige kost gezorgd worden. Op zulke tijden moeten onze gedachten niet van eten en drinken vervuld zijn. Wanneer wij den zegen Gods waardeeren en van het brood des levens genieten, zullen wij ons weinig bekommeren om onzen eetlust te stillen. Onze eenige gedachte moet zijn: Hoe staat het met mijne Ziel? Wij zullen dan zulk een verlangen naar geestelijke spijzen ondervinden, waardoor wij geestelijk gesterkt worden, dat wij niet klagen zullen, wanneer de kost eenvoudig is.CG 70.2

    Wij moeten God ons lichaam als een levend offer geven en niet als een, dat reeds dood is. Het offer der oude Hebreërs moest zonder gebrek zijn; zal dan de Heere een menschelijk offer, dat met ziekten en ongezonde stoffen behebt is, aangenaam zijn ? Hij zegt ons, dat ons lichaam een Tempel van den Heiligen Geest is en Hij verlangt van ons, dat wij dezen Tempel zorgvuldig zullen bewaren, zoodat Hij daarin wonen kan. De apostel Paulus geeft ons de volgende vermaning: „Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een Tempel is van den Heiligen Geest, die in is, dien gij van God hebt, en dat gij uwszelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht: zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn.” 1 Cor. 6: 19, 20. Allen moeten steeds zorgen, dat zij hunne lichamen in den besten toestand behouden, opdat zij den Heere volkomene diensten bewijzen en hun plicht in het huisgezin zoowel als in den omgang met anderen kunnen volbrengen.CG 71.1

    Het is eene even groote zonde, tegen de natuurwetten te handelen, als de tien geboden te overtreden. Beide is eene overtreding der Goddelijke geboden. Wie in zijn lichamelijk arganisme, de wet Gods overtreedt, zal er spoedig toe geneigd zijn, ook in strijd met Gods wet, op Sinaï gegeven, te handelen.CG 71.2

    Onze Heiland zeide Zijnen discipelen, dat even voor Zijne wederkomst dezelfde toestand op aarde zou heerschen, als voor den zondvloed. Eten en drinken worden overdreven en de wereld geeft zich aan de genoegens over. En heden ten dage zien wij zulk eenen toestand. De wereld geeft zich aan de genotzucht over en de neiging, om de wereld op zijnen weg te volgen, zal ons onder de dienstbaarheid van verderfelijke gewoonten brengen waardoor wij de inwoners van Sodom weer gelijk worden. Het is een wonder, dat de bewoners dezer aarde nog niet vernietigd zijn, zooals het met Sodom en Gomorra geschiedde. Redenen zijn er genoeg aanwezig voor de hedendaagsche verdorvenheid en sterfelijkheid der wereld. Blinde hartstochten beheerschen het verstand en door velen wordt elk hooger belang aan de wellusten geofferd.CG 71.3

    Wij moesten steeds onderzoeken, hoe wij onze lichamen in eenen gezonden toestand kunnen behouden, zoodat alle deelen ervan gelijkmatig gedijen en zich ontwikkelen. De kinderen Gods kunnen hunnen Vader in den Hemel door een ziek lichaam of afgestompten geest geen eer geven. Degenen, die zich op de eene of andere wijze aan de onmatigheid overgeven, hetzij in het eten, hetzij in het drinken, verbruiken hunne levenskrachten en verliezen aan vastheid van karakter.CG 72.1

    De apostel Petrus kende de verwantschap van het gemoed met het lichaam en waarschuwde daarom zijne broeders, terwijl hij zeide: „Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleeschelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel.” 1 Petr. 2: 11. Velen brengen dezen tekst met de onzedelijkheid in verband, maar zijne beteekenis is eene veel diepere. Hij verbiedt elke bevrediging van den smaak en der hartstochten. Ieder verkeerd verlangen van onzen smaak is een lust, die tegen de ziel strijdt. Eetlust is een zegen, maar niet, wanneer hij door ontaarding ten doode voert en tot eene vleeschelijke wellust wordt, die tegen de ziel strijdt. De vermaning van Petrus is eene ernstige en waarschuwt ons bepaald voor alle opwekkende middelen. Deze bevredigingen moeten tot die wellusten gerekend worden, welke eenen schadelijken invloed op het zedelijke karakter uitoefenen.CG 72.2

    Toen Paulus schreef: „En de God des vredes zelf heilige u geheel en al,” beval hij zijne broeders, eene plaats intenemen, die zij verkrijgen konden. Hij bad niet, dat God hun zegeningen zoude schenken, die tegen Gods wil waren. Hij wist, dat allen, die Jezus in vrede willen ontmoeten, een rein en heilig karakter moeten hebben.CG 73.1

    De macht der verzoeking om, de genotzucht te bevredigen, kan slechts aan de onuitsprekelijke kwelling van onzen Verlosser gedurende Zijn lang vasten in de woestijn gemeten worden. Hij wist, dat de bevrediging eener ontaarde eetlust het onderscheidingsvermogen der menschen zoo zou verzwakken, dat zij geen heilige dingen meer herkennen kunnen. Adam viel door de eetlust; Christus overwon, terwijl Hij den eetlust weerstond. Onze eenige hoop, Eden te herkrijgen, is, door besliste zelfbeheersching. Wanneer de macht van den ontaarden eetlust op de menschheid zoo drukt, dat de Zoon van God in menschelijke gedaante bijna zes weken moest vasten, welk groot werk staat dan voor den Christen te doen. Maar hoe groot de strijd ook zijn moge, kan hij toch overwinnen. Met de hulp der Goddelijke kracht, die de zwaarste beproevingen van den duivel weerstond, kan de Christen ook de overwinning over de zonde behalen en eindelijk de kroon des overwinnaars in het rijk van God dragen. CG 73.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents