Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 7—“DE BRUIDEGOM KOMT, GAAT UIT HEM TEGEMOET!”
    (Matth. 25 :1—13)

    Jezus is met Zijn discipelen gezeten op den Olijfberg. De zon is achter de bergen weggedoken en de avondschaduwen sluieren den hemel. Recht voor hen ligt een woonhuis, helder verlicht als voor een feestgelegenheid. Het licht stroomt door de openingen naar buiten en rondom de woning bevindt zich een wachtende menigte; alles wijst erop dat een bruiloftsstoet in aantocht is. In vele deelen van het Oosten vinden de bruiloftsfeestelijkheden 's avonds plaats. Dan gaat de bruidegom heen om zijn bruid te halen en brengt haar naar zijn woning. Met een fakkeloptocht gaat de bruiloftsstoet van het ouderlijk huis der bruid naar dat van den bruidegom, waar een feest is aangericht voor de genoodigde gasten. Onder het tooneel, dat Jezus aanschouwt, bevindt zich ook een groep, die wacht op de aankomst van den bruiloftsstoet om zich bij hen aan te sluiten.KPEVS 59.1

    In de nabijheid van de woning der bruid bevinden zich tien maagden, in 't wit gekleed. Elk hunner draagt een lamp en een kleine flesch met olie. Allen wachten in spanning op de komst van den bruidegom. Er schijnt echter vertraging te zijn. Het eene uur na het andere gaat voorbij en de wachtende jonge dochters worden vermoeid en vallen in slaap. Maar te middernacht weerklinkt een geroep: “De bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!” De jonge dochters, plotseling uit haar slaap gewekt, staan op. Zij zien, dat de stoet in aantocht is, begeleid door helder brandende fakkels en vroolijke muziek. Zij hooren de stem des bruidegoms en de stem der bruid. De maagden grijpen haar lampen en willen ze in gereedheid brengen om inderhaast den stoet tegemoet te gaan. Vijf van hen hebben echter verzuimd om haar flesschen met olie te vullen. Zij hadden er niet op gerekend, dat zij zoolang moesten wachten, en daarvoor geen toebereidselen getroffen. In haar verlegenheid wenden zij zich tot haar wijzere metgezellen, zeggende: “Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit!” Maar de andere vijf met haar versch gevulde lampen, hebben haar flesschen geledigd. Zij hebben geen olie over en antwoorden: “Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkoopers en koopt voor uzelven.”KPEVS 59.2

    Terwijl zij gingen om te koopen, ging de stoet verder en liet hen achter. De vijf met haar brandende lampen sloten zich bij den optocht aan, gingen de woning binnen met den stoet en de deur werd gesloten. Toen de dwaze maagden de feestzaal bereikten, werd tegen aller verwachting in, hun den toegang geweigerd. De meester van het feest verklaarde: “Ik ken u niet.” Zij bleven buiten staan op de leege straat te midden van de duisternis van den nacht.KPEVS 60.1

    Terwijl Jezus de groep zag, wachtende op den bruidegom, verhaalde Hij Zijn discipelen de gelijkenis van de tien maagden en illustreerde Hij door haar ervaring die der gemeente, die juist voor Zijn wederkomst zou bestaan.KPEVS 60.2

    De twee klassen van de wachtenden, stellen de twee klassen voor van hen, die beweren te wachten op de we-derkomst des Heeren. Zij worden maagden genoemd, want zij belijden een reine leer. Door haar lampen wordt het Woord Gods voorgesteld. De Psalmist zegt: “Uw woord is mij een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad.” Ps. 119 :105. De olie is een symbool van den Heiligen Geest. Op deze wijze wordt de Heilige Geest voorgesteld in de profetie van Zacharia. “En de Engel, die met mij sprak, kwam weder, en Hij wekte mij op gelijk een man, die van zijn slaap opgewekt wordt. En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? En ik zeide: Ik zie en ziet een geheel gouden kandelaar en een oliekruikje boven deszelfs hoofd, en zijn zeven lampen daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, welke boven zijn hoofd waren. En twee olijfboomen daarnevens, een ter rechterzijde van het oliekruikje en een tot zijn linkerzijde. En ik antwoordde en zeide tot den Engel, die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat zijn deze dingen? . . . Toen antwoordde Hij en sprak tot mij: Dit is het woord des Heeren tot Zeruhbabal, zeggende: Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen . . . En andermaal antwoordende, zoo zeide ik tot Hem: Wat zijn die twee takjes der olijfboomen, welke in de twee gouden kruiken zijn, die goud van zich gieten? . . . Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der gansche aarde staan.” Zach. 4 : 1—14.KPEVS 60.3

    De twee olijfboomen stortten hun gouden olie door de gouden pijpen in het kruikje van den kandelaar en zoo verder in de gouden lampen, die het heiligdom verlichtten. Zoo wordt door middel van de heilige wezens, die in Gods tegenwoordigheid staan, Zijn Geest meegedeeld aan menschelijke werktuigen, die aan Zijn dienst gewijd zijn. Het werk van deze twee gezalfden is om aan Gods volk die hemelsche genade mee te deelen, waardoor alleen Zijn Woord een lamp voor hun voet en een licht voor hun pad kan worden. “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen.” Zach. 4 : 6.KPEVS 61.1

    In de gelijkenis gingen alle tien maagden den bruidegom tegemoet. Allen hadden lampen bij zich en flesschen voor de olie. Een tijdlang kon men geen verschil tusschen hen bespeuren. Zoo is het ook met de gemeente, die juist vóór Jezus' wederkomst bestaat. Allen hebben een kennis van de Heilige Schrift. Allen hebben de boodschap van Jezus' nabijzijnde wederkomst vernomen en verwachten Zijn komst. Maar zooals het toen ging in de gelijkenis, zoo gaat het ook nu, Er komt een tijd van wachten tusschenbeide; het geloof wordt beproefd; en wanneer de roep weerklinkt: “Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet,” zijn velen van hen niet gereed. Zij hebben geen olie in haar flesschen en in haar lampen. Het ontbreekt haar aan den Heiligen Geest.KPEVS 61.2

    Zonder het bezit van den Heiligen Geest is een kennis van Zijn woord voor ons nutteloos. De theorie der waarheid, zonder den Heiligen Geest, kan geen leven geven aan de ziel, noch het hart heiligen. Iemand mag bekend zijn met de geboden en beloften van den Bijbel, maar tenzij de Geest van God de waarheid aan het hart heiligt, zal het karakter niet veranderd worden. Zonder de voorlichting des Geestes kan een mensch de waarheid niet van de leugen onderscheiden en zal hij niet kunnen bestaan tegen de meesterlijke verzoekingen van Satan.KPEVS 61.3

    De klasse, voorgesteld door de dwaze maagden, bestaat niet uit huichelaars. Zij hebben achting voor de waarheid, zij hebben haar verdedigd en zij gevoelen zich getrokken tot hen, die de waarheid gelooven, maar zij hebben zich niet aan de werking des Heiligen Geestes overgegeven. Zij zijn niet gevallen op de Rots Jezus Christus; hun oude natuur is niet gebroken. Deze klasse wordt ook voorgesteld door hen, bij wien het zaad op steenachtige plaatsen gezaaid werd. Zij ontvangen het woord met alle bereidwilligheid, maar de beginselen ervan vormen geen deel van hun bestaan. Hun invloed is niet blijvend. De Geest werkt op het hart van den mensch naar verhouding van zijn verlangen en toestemming om in hem een nieuwe natuur in te planten; maar de klasse voorgesteld door de dwaze maagden, is tevreden geweest met een oppervlakkig werk. Zij kennen God niet. Zij hebben zijn karakter niet bepeinsd; zij hebben geen gemeenschap met Hem gehouden; daarom weten zij niet hoe zij Hem vertrouwen, en hoe zij tot Hem moeten opzien en kunnen leven. Hun dienen van God ontaardt in een vorm. “En zij komen tot u, gelijk het volk pleegt te komen en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk en hooren uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na.” Ezech. 33 : 31. De Apostel Paulus toont duidelijk aan, dat dit een bijzondere karaktertrek zal zijn van hen, die leven juist vóór de wederkomst des Heeren. Hij zegt: “In de laatste dagen zullen ontstaan zware tijden. Want de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelven; . . . liefhebbers der wellusten meer dan liefhebbers Gods; hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben.” 2 Tim. 3 : 1—5.KPEVS 62.1

    Dit is de klasse, die in den tijd van gevaar zullen roepen: Vrede en geen gevaar. Zij wiegen hun harten in zekerheid en droomen van geen gevaar. Wanneer zij van hun slaap opgewekt worden, zien zij hun gebrek en smeeken anderen om hen te helpen; maar in geestelijke dingen kan niemand in eens anders behoefte voorzien. De genade Gods wordt aan elke ziel vrijelijk aangeboden. De boodschap des Evangelies heeft weerklonken: “Die dorst heeft, kome, en die wil, neme het water des levens om niet.” Openb. 22 : 17. Maar karakter is niet overdraagbaar. Niemand kan voor een ander gelooven. Niemand kan den Geest voor een ander ontvangen. Niemand kan aan een ander het karakter meedeelen, dat de vrucht van de werking des Geestes is. “Ofschoon Noach, Daniël en Job in het midden deszelven waren, zoo waarachtig als Ik leve, spreekt de Heere Heere, zoo zij een zoon of zoo zij een dochter zouden bevrijden! zij zouden alleen hun ziel door hun gerechtigheid bevrijden.” Ezech. 14 : 20.KPEVS 62.2

    Het karakter komt in een crisis aan den dag. Toen de ernstige stem te middernacht aankondigde: “Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet,” en de slapende maagden uit hun sluimering gewekt werden, kwam aan het licht, wie van hen voorbereidingen voor die gebeurtenis gemaakt hadden. Beide partijen werden verrast; maar de eene was er op voorbereid, de andere niet. Zoo ook heden, wanneer een plotselinge en onvoorziene ramp iemand overvalt, waardoor hij den dood in het aangezicht moet zien, wordt het openbaar of er werkelijk geloof in de beloften Gods aanwezig is. Dan blijkt het of de ziel de ondersteuning der genade kent. De laatste groote toets komt aan het einde van den genadetijd en dan zal het te laat zijn om te voorzien in de behoeften der ziel.KPEVS 63.1

    De tien maagden wachten in den avond van de geschiedenis dezer wereld. Allen geven zich uit voor Christenen. Allen zijn geroepen, allen hebben een naam, een lamp en belijden God te dienen. Allen wachten oogenschijnlijk op de komst van Jezus. Maar vijf zijn niet gereed. Vijf zullen verrast worden, met verslagenheid bevangen worden en buiten de feestzaal gesloten blijven.KPEVS 63.2

    Ten jongsten dage zullen velen aanspraak maken op toegang tot het koninkrijk van Christus, zeggende: “Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd.” “Heere, Heere! hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en in Uw naam duivelen uitgeworpen. en in Uw naam vele krachten gedaan?” En het antwoord zal zijn: “Ik zeg u, Ik ken u niet, van waar gij zijt; wijkt van Mij af.” Luk. 13 : 26, 27; Matt. 7 : 22. Zij hebben in dit leven geen gemeenschap met Christus geoefend; daarom kennen zij de taal des hemels niet en zijn niet bekend met de vreugde, die daar heerscht. “Want wie van de menschen weet, hetgeen des menschen is, dan de geest des menschen, die in hem is? alzoo weet ook niemand, hetgeen Gods is, dan de Geest Gods.” 1 Kor. 2:11.KPEVS 63.3

    De droevigste van alle woorden, die ooit in de ooren van sterfelijke wezens zullen weerklinken, zijn die van het vonnis: “Ik ken u niet.” Alleen de gemeenschap des Geestes, die gij verwaarloosd hebt, kon u vereenigd hebben met de blijde schare aan het bruiloftsmaal. Aan dat feest kunt gij niet deelnemen. Zijn licht zou op verblinde oogen vallen; zijn melodieën op doove ooren. Zijn liefde en vreugde zouden geen snaar van blijdschap kunnen doen trillen in het hart, dat door wereldzin ongevoelig is geworden. Gij zijt van den hemel uitgesloten door uw eigen ongeschiktheid voor dat gezelschap.KPEVS 64.1

    Wij kunnen niet gereed komen om den Heere te ontmoeten, als wij ontwaken op het geroep: “Ziet, de Bruidegom komt!” en dan nog onze leege lampen willen vullen. Wij kunnen Jezus hier niet uit ons leven houden en toch geschikt bevonden worden voor Zijn gemeenschap in den hemel.KPEVS 64.2

    In de gelijkenis hadden de wijze maagden olie in haar lampen en in haar vaten. Haar licht brandde met onverminderde helderheid gedurende den ganschen nacht van waken. Het verhoogde de feestversiering ter eere van den bruidegom. Stralende in de duisternis droeg het er toe bij den weg naar het huis van den bruidegom naar het bruiloftsfeest te verlichten.KPEVS 64.3

    Zoo moeten ook de volgelingen van Christus licht in de duisternis dezer wereld verspreiden. Gods Woord is een licht, als het door den Heiligen Geest een veranderende kracht wordt in het leven van hen, die het ontvangen. Door in het hart de beginselen van Zijn Woord in te planten, ontwikkelt de Heilige Geest de eigenschappen Gods in den mensch. Het licht Zijner heerlijkheid — Zijn karakter — moet van Zijn volgelingen uitstralen. Op deze wijze moeten zij God verheerlijken, het pad verlichten naar het huis van den bruidegom, naar de stad Gods, naar het bruiloftsmaal van het Lam.KPEVS 64.4

    De bruidegom kwam te middernacht, in het donkerste uur. Zoo zal ook de wederkomst van Christus plaats hebben in de duisterste periode van de geschiedenis der wereld. De dagen van Noach en Lot geven ons een beeld van den toestand der wereld juist vóór de wederkomst van den Zoon des menschen. In Schriftuurplaatsen, die op dezen tijd wijzen, wordt gezegd, dat Satan alsdan werken zal “in alle kracht” en “in alle verleiding der ongerechtigheid.” 2 Thess. 2 : 9, 10. Hoe hij heden werkt, komt duidelijk aan den dag in de snel toenemende duisternis, de talrijke dwalingen, ketterijen en verleidingen van deze laatste dagen. Niet alleen neemt Satan de wereld gevangen, maar zijn misleidingen werken als een zuurdeeg in de kerken, die zich naar Jezus Christus noemen. De groote afval zal zich ontwikkelen in een duisternis als die van den middernacht en zoo ondoordringbaar zijn als een haren zak. Die tijd zal voor Gods volk een nacht van beproeving, een nacht van weenen en een nacht van vervolging zijn om der waarheid wil. Maar uit dien nacht van duisternis zal Gods licht te voorschijn komen.KPEVS 66.1

    Hij doet “het licht schijnen uit de duisternis.” 2 Kor. 4 : 6. Toen “de aarde woest was en ledig en duisternis was op den afgrond,” “zweefde de Geest Gods op de wateren. En God zeide: “Daar zij licht! en daar werd licht!” Gen. 1 : 2, 3. Zoo zal ook in den nacht van geestelijke duisternis Gods woord weerklinken: “Er zij licht.” En tot Zijn volk zegt Hij: “Maak u op, wordt verlicht; want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op.” Jes. 60:1.KPEVS 66.2

    “Ziet,” zegt de Schrift, “de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch over u zal de Heere opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.” Jes. 60 : 2.KPEVS 66.3

    Het is de duisternis van misverstand aangaande God, die de wereld als in een ondoordringbaren sluier hult. De menschen verliezen hun kennis betreffende Zijn karakter. Het is misverstaan en verkeerd uitgelegd. Daarom moet op dit oogenblik een boodschap van God verkondigd worden, een boodschap, verlichtend in haar invloed en reddend in haar kracht. Zijn karakter moet bekend gemaakt worden. In de duisternis van deze wereld moet het licht van Zijn heerlijkheid, het licht van Zijn goedheid, barmhartigheid en waarheid stralen.KPEVS 66.4

    Dit werk wordt ons door den profeet Jesaja in de volgende woorden beschreven: “O Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap! hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg der steden van Juda: Zie hier is uw God! Ziet, de Heere Heere zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heerschen; ziet, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.” Jes. 40 : 9, 10.KPEVS 67.1

    Zij, die op de komst van den Bruidegom wachten, moeten tot de menschen zeggen: “Zie, hier is uw God!” De laatste stralen van het licht der genade, de laatste boodschap der genade, die aan de wereld moet worden gegeven, is een openbaring van Zijn liefdevol karakter. De kinderen Gods moeten Zijn heerlijkheid openbaren. In hun eigen leven en karakter moeten zij openbaren wat de genade Gods voor hen gedaan heeft.KPEVS 67.2

    Het licht van de Zon der Gerechtigheid moet schijnen in goede werken, — in woorden van waarheid en daden van heiligheid.KPEVS 67.3

    Christus, het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid, kwam tot de wereld als haar licht. Hij kwam om God aan de menschen te openbaren, en van Hem is geschreven, dat Hij gezalfd was “met den Heiligen Geest en met kracht,” en “het land doorgegaan is, goed doende.” Hand. 10:38. In de synagoge te Nazareth zeide Hij: “De Geest des Heeren is op Mij; daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.” Luk. 4 : 18, 19. Dit was het werk, dat Hij Zijn discipelen opdroeg. “Gij zijt het licht der wereld,” zeide Hij. “Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.” Matt. 5 : 14, 16.KPEVS 67.4

    Dit werk wordt door den profeet Jesaja beschreven als volgt: “Is het niet dat gij den hongerige uw brood meedeelt en de arme verdrevenen in huis brengt?; als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor zijn vleesch niet verbergt? Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan en de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen.” Jes. 58 : 7, 8.KPEVS 68.1

    Zoo zal in den nacht van geestelijke duisternis de heerlijkheid Gods door Zijn gemeente weerkaatst worden door het opbeuren van de nedergebogenen en het troosten der treurigen.KPEVS 68.2

    Overal om ons heen hooren wij het weeklagen over de ellende dezer wereld. Rondom ons zijn de behoeftigen en de lijdenden. Het is onze plicht om de moeilijkheden en de ellende van het leven te verlichten en te verzachten.KPEVS 68.3

    Praktische hulp zal veel meer uitwerken dan preeken. Wij moeten voedsel geven aan de hongerigen, kleeding aan de naakten en onderdak aan de dakloozen. En wij zijn geroepen om nog meer te doen dan dat. De behoeften der ziel kunnen alleen door de liefde van Christus bevredigd worden. Indien Christus in ons woont, dan zullen onze harten vol Goddelijke sympathie zijn. De zegelen zullen dan gebroken worden van de fonteinen van ernstige, Christus gelijkvormige liefde.KPEVS 68.4

    God vraagt niet alleen van ons, dat wij gaven aan de behoeftigen zullen uitreiken, maar dat wij hen ook met een vriendelijk gezicht, met bemoedigende woorden en een warmen handdruk zullen tegemoet komen. Toen Jezus de zielen genas, legde Hij Zijn handen op hen. Zoo moeten ook wij trachten in nauwe aanraking te komen met hen, die wij zoeken goed te doen.KPEVS 68.5

    Er zijn velen, wien alle hoop ontvallen is. Brengt hun weer zonneschijn in het hart. Velen hebben allen moed verloren. Spreekt hen op een bemoedigende wijze toe. Bidt voor hen. Anderen hebben behoefte aan het brood des levens. Leest hun iets voor uit het Woord van God. Velen lijden aan een zielsziekte, die door geen aardschen balsem kan worden genezen en door geen geneesheer kan worden geheeld. Bidt voor deze zielen; leidt ze tot Jezus. Zegt hun, dat er balsem in Gilead is en een Geneesmeester, die helpen kan.KPEVS 68.6

    Licht is een zegen, een zegen voor het heelal, dat zijn schatten uitgiet op een ondankbare, onheilige en ontaarde wereld. Zoo is het ook met het licht van de Zon der Gerechtigheid. De heele aarde, die gewikkeld is in de duisternis van zonde, van droefheid en pijn, moet verlicht worden met de kennis van Gods liefde. Aan geen secte, rang of volksklasse moet het licht, dat van den troon des hemels straalt, onthouden worden.KPEVS 69.1

    De boodschap van hoop en genade moet tot aan de einden der aarde gedragen worden. Wie wil, mag zijn hand uitstrekken, Gods kracht aangrijpen en vrede met Hem maken, en hij zal vrede hebben. De Heidenen zullen niet langer door middernachtelijke duisternis ingesloten zijn. De donkerheid zal verdreven worden door de heldere stralen van de Zon der Gerechtigheid. De machten der hel zijn overwonnen.KPEVS 69.2

    Maar niemand kan uitdeelen, wat hij zelf niet eerst ontvangen heeft. Ten opzichte van Gods werk kan de mensch niets voortbrengen. Niemand kan door eigen inspanning zich een lichtdrager maken voor de wereld. Het was de gouden olie, die door de hemelsche boden in de gouden pijpen werd gegoten en door de pijpen naar de lampen van het heiligdom werd geleid, die een voortdurend, helder stralend licht veroorzaakte. Het is door de liefde Gods, die op onafgebroken wijze verleend wordt, dat men licht aan anderen kan uitdeelen. De gouden olie der liefde vloeit geregeld in de harten van allen, die door geloof met God verbonden zijn en doet een licht ontstaan, dat zich in goede werken, in oprecht en hartelijk dienen van God openbaart.KPEVS 69.3

    In de groote en matelooze gave des Heiligen Geestes zijn al de schatten des hemels begrepen. Dat de rijkdommen Zijner genade niet in grooter mate op ons nederstroomen, ligt niet aan eenige beperking van Gods zijde. Indien allen gewillig waren den Geest te ontvangen, dan zouden allen er mee vervuld worden.KPEVS 69.4

    Het is het voorrecht van elke ziel om een levend kanaal te zijn, waardoor God de schatten Zijner genade, de onuitputtelijke rijkdommen van Christus, aan de wereld kan uitdeelen. Er is niets, dat Christus zoo zeer verlangt, als instrumenten, die Zijn Geest en karakter aan de wereld willen voorstellen; en er is niets, dat de wereld zoo zeer noodig heeft als een openbaring van de liefde des Heilands door de menschen. God en engelen zijn begeerig naar instrumenten, waardoor zij de heilige olie kunnen laten vloeien om de harten der menschen te zegenen en te verblijden.KPEVS 69.5

    Christus heeft in alles voorzien, opdat Zijn gemeente een geheel vernieuwd lichaam zou zijn, verlicht met het Licht der wereld, in het bezit van de heerlijkheid van Emmanuël. Het is Zijn bedoeling, dat elke Christen door een geestelijke atmosfeer van licht en vrede zal omringd zijn. Hij wil, dat in ons leven Zijn eigen vreugde openbaar zal worden.KPEVS 70.1

    De inwoning des Geestes zal blijken uit de hemelsche liefde, die van ons uitgaat. De Goddelijke volheid zal door het menschelijk instrument, dat Hem gewijd is, vloeien om aan anderen gegeven te worden.KPEVS 70.2

    De Zon der Gerechtigheid heeft “genezing onder Zijn vleugelen.” Mal. 4 : 2. Zoo zal ook van elken waren discipel een invloed van leven, bemoediging, hulpvaardigheid en ware genezing uitgaan.KPEVS 70.3

    De godsdienst van Christus houdt meer in dan vergif fenis van zonden; het beteekent ook het wegnemen der zonde en de ontstane leegte te vullen met de genade des Heiligen Geestes. Het sluit in een Goddelijke verlichting des verstands en Goddelijke vreugde voor de ziel; een hart ontledigd van het eigen-ik en gezegend met de blijvende tegenwoordigheid van Christus. Wanneer Hij in de ziel heerscht, dan is er reinheid en vrijheid van zonde. De heerlijkheid, de volheid en de volkomenheid van het plan des Evangelies vervullen dan het leven. Het aannemen van den Heiland veroorzaakt volmaakten vrede, volmaakte liefde en volmaakte zekerheid. De schoonheid en lieflijkheid van het karakter van Christus, geopenbaard in het leven, getuigen, dat God inderdaad Zijn Zoon naar deze wereld gezonden heeft, om haar Zaligmaker te zijn.KPEVS 70.4

    Christus beveelt Zijn volgelingen niet ernaar te streven om licht te géven. Hij zegt: Laat uw licht schijnen. Als gij de genade Gods ontvangen hebt, dan is het licht in u. Ruimt alle hindernissen weg en de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden. Het licht zal stralen en de duisternis doordringen en verdrijven. Uw licht zal stralen zoover uw invloed reikt.KPEVS 70.5

    De openbaring van Zijn eigen heerlijkheid in het menschdom zal ons in die nauwe verbinding met den hemel brengen, dat de schoonheid van den inwendigen tempel gezien zal worden in elke ziel, waarin de Heiland woont. De menschen zullen geboeid worden door de heerlijkheid van den inwonenden Christus, en in de stroomen van lof- en dankzeggingen van de zielen, die op deze wijze voor God gewonnen zijn, zal God als de groote Gever weer verheerlijkt worden.KPEVS 71.1

    “Maak u op, word verlicht: want uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op.” Jes. 60 : 1. Deze boodschap is gericht tot hen, die uitgaan om den Bruidegom tegemoet te gaan. Christus staat te komen met groote kracht en heerlijkheid. Hij komt met Zijn eigen heerlijkheid en die des Vaders. Hij komt met al Zijn heilige engelen. Terwijl de geheele wereld in duisternis gedompeld is, zal er licht zijn in elke woning der heiligen. Zij zullen de eerste stralen van Zijn wederkomst opmerken. Het reinste licht zal van Zijn heerlijkheid uitstralen en Christus, de Verlosser, zal bewonderd worden door allen, die Hem gediend hebben. Terwijl de goddeloozen voor Zijn tegenwoordigheid zullen vluchten, verheugen zich de volgelingen van Christus. De patriarch Job, die met het oog des geloofs Jezus' wederkomst aanschouwde, zeide: “Denwelken ik voor mij aanschouwen zal en mijn oogen zien zullen en niet een vreemde.” Job 19 : 27. Christus is voor Zijn getrouwe volgelingen een dagelijksche metgezel en een bekende vriend geweest. Zij hebben in nauwe aansluiting en bestendige gemeenschap met God geleefd. De heerlijkheid des Heeren is over hen opgegaan. In hen heeft zich het licht van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus weerkaatst. Nu verheugen zij zich in het schitterendste licht en de heerlijkheid van den Koning in Zijn majesteit. Zij zijn voorbereid om in gemeenschap met hemelsche wezens te verkeeren, want zij hadden in den hemel hun hart.KPEVS 71.2

    Met opgeheven hoofden, zich badend in het schitterende licht van de Zon der Gerechtigheid en zich verheugend, dat hun verlossing nabij is, gaan zij uit den Bruidegom tegemoet, zeggende: “Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht en Hij zal ons zalig maken.” Jes. 25 : 9.KPEVS 72.1

    “En ik hoorde als een stem eener groote schaar en als een stem veler wateren en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja! want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning geheerscht. Laat ons blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de heerlijkheid geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en Zijn vrouw heeft zichzelf bereid... En hij zeide tot mij: Schrijf: Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams.” “Want Hij is een Heere der heeren en een Koning der koningen, en die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en geloovigen.” Openb. 19 : 6—9; 17 : 14.KPEVS 72.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents