Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK LXIII—DAVID EN GOLIATH.

    TOEN Saul begreep, dat God hem verworpen had en de bestraffing tegen hem uitgesproken gevoelde, sloeg hij tot bittere rebellie en wanhoop over. Het hoofd van den hoogmoedigen koning was niet door waar berouw gebogen. Hij had geen duidelijk begrip van het hatelijk karakter der zonde, en begon zijn leven niet te verbeteren, maar mijmerde over Gods onrechtvaardigheid, die hem van Israels troon stooten, en de erfopvolging zijn geslacht zou ontnemen. Hij peinsde steeds over het verwachte onheil, dat hem en zijn huis treffen zou. Hij verbeeldde zich, dat de dapperheid door hem aan den dag gelegd in den strijd met den vijand, tot vergoeding zijner nalatigheid moest genomen worden. Hij verdroeg Gods kastijding niet met onderworpenheid; maar zijn hoogmoedige geest ontstak in toorn, zoodat hij zijn verstand bijna verloor. Zijne raadslieden rieden hem om een bekwaam muzicus te ontbieden, in de hoop dat de streelende toonen van het bekoorlijke instrument zijn verontrusten geest tot bedaardheid brengen zou. In Gods voorzienigheid werd David, een bekwaam harpenaar, voor den koning gebracht. Zijne verhevene en door den hemel geïnspireerde toonen hadden de gewenschte uitwerking. De zwaarmoedigheid, die gelijk eene zwarte wolk over Saul gehangen had, werd er door verdreven.PEP 661.1

    Zoodra Davids diensten niet langer aan Sauls hof benoodigd waren, keerde hij naar zijne kudde op de bergen terug, en leefde weder in den vorigen eenvoud. Zoo vaak het noodig was, werd hij tot den koning geroepen, om het gemoed van den verontrusten monarch tot bedaren te brengen, en den boozen geest te doen wijken. Maar hoewel Saul zijne tevredenheid over David en zijne muziek te kennen gaf, zoo was de jeugdige herder toch blijde, wanneer hij weder ‘s konings paleis met de vrije natuur kon verwisselen.PEP 661.2

    David nam steeds toe in gunst bij God en de menschen. Hij was in den weg des Heeren onderwezen, en nu zette hij zijn hart om met meer volkomenheid des Heeren wil te doen. Aan het hof had hij ‘s konings verantwoordelijkheid leeren kennen, en gezien hoe Saul verzocht werd; bovendien had hij enkele geheimen in het gedrag en karakter van Israels koning ontdekt. Hij had gezien, dat de heerlijkheid van het koningschap door eene donkere wolk overschaduwd was, en dat Sauls gezin zich alles behalve gelukkig gevoelde. Al deze dingen verontrustten hem, die tot koning over Israel gezalfd was. Doch wanneer hij in diep gepeins ter neder zat, gekweld door verontrustende mijmeringen, dan greep hij zijne harp, en bracht toonen voort, die zijne gedachten opvoerden tot den Gever van al het goede, en waardoor de zwarte wolken aan den horizon der toekomst weder werden verdreven.PEP 661.3

    God oefende Davids vertrouwen. Gelijkerwijs Mozes voor zijnen dienst gevormd moest worden, zoo kweekte de Heere Jesse’s zoon ook tot leidsman van Zijn verkoren volk. In de zorg voor zijne kudde had hij een voorbeeld van de zorg, die de Groote Herder voor de schapen Zijner weide draagt.PEP 662.1

    Op de eenzame bergen en in de woeste bergholten, in wier nabijheid David zijne kudde graasde, hadden de roofdieren hunne schuilplaatsen. Een enkel maal gebeurde het, dat er een leeuw uit het kreupelbosch langs de Jordaan of een beer uit zijn hol kwam, gedreven door den knagenden honger, en de kudde aanviel. Volgens de gewoonte van dien tijd, was David gewapend met eenen slinger en eenen herdersstaf; en reeds vroeg legde hij blijken van zijne kracht en dapperheid in het beschermen zijner kudde aan den dag. Bij zekere gelegenheid beschreef David zijnen moed aldus: “Uw knecht weidde de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijnen mond; toen hij tegen mij opstond, zoo vatte ik hem bij zijnen baard, en sloeg hem, en doodde hem.”11 Sam. 17:34, 35. Davids hart werd bij deze gelegenheden op de proef gesteld, en zij droegen het hunne bij tot bevordering van zijn moed en geloof.PEP 662.2

    Zelfs eer hij aan Sauls hof geroepen werd, had David zich onderscheiden door zijne heldendaden. De oversten, die hem bij den koning aanbevalen, noemden hem een dapper held, en een krijgsman, en verstandig in zaken;” bovendien kon van hem gezegd worden: “En de Heere is met hem.”21 Samuel 16:18.PEP 662.3

    Toen er nu weder oorlog tusschen Israel en de Filistijnen uitbrak, namen drie van de zonen van Jesse dienst in het leger van Saul; doch David bleef thuis. Een wijle later bracht hij het leger een bezoek. Zijn vader beval hem eene boodschap en geschenken naar zijne broeders in het leger te brengen, en tevens ook naar hunnen welstand te vragen. Jesse wist echter niet, dat de jeugdige schaapherder eene meer belangrijke zending te verrichten had. Het gevaar bedreigde Israels leger, en David was tot verlosser gekozen.PEP 662.4

    Toen David het leger naderde, hoorde hij eene groote beweging, alsof men zich tot den strijd gereed maakte. “Hij kwam aan den wagenburg, als het heir in slagorde uittoog, en men ten strijde riep.”3Zie 1 Sam. 17. Israel en de Filistijnen stonden in slagorde geschaard. David liep onverwijld naar het leger en vroeg zijne broeders naar hunnen welstand. Terwijl hij met hen sprak, kwam Goliath, der Filistijnen kampvechter, hoonde Israel, en daagde iemand hunner uit om zich met hem te meten. De uitdaging werd herhaald, en toen David vernam, dat gansch Israel bevreesd was, zoomede dat de Filistijn zijne uitdaging dag aan dag herhaalde, zonder eenen kampvechter te vinden, die den snoever het zwijgen oplegde, werd zijn geest vaardig in hem. Hij werd aangevuurd om de eer des levenden Gods en den roem zijns volks te handhaven.PEP 663.1

    Israels leger was ontmoedigd. Zij zeiden tot elkander: “Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen is? want hij is opgekomen om Israel te honen.” Beschaamd en verontwaardigd riep David uit: “Wie is deze onbesneden Filistijn, dat hij de slagordenen van den levenden God zou honen?”PEP 663.2

    Eliab, Davids oudste broeder, deze woorden hoorende, begreep, wat er in het gemoed van den jongeling omging. Zelfs als herder had David eene buitengewone kracht, driestheid, en moed aan den dag gelegd; ook had Samuëls geheimzinnig bezoek zijne broeders dikwerf naar het doel van dat bezoek doen gissen. Hunne jaloezie werd opgewekt, toen zij David boven zich zelven vereerd zagen, en zij droegen hem die achting en liefde niet toe, welke hem wegens zijne oprechtheid en broederlijke teerhartigheid toekwam. Zij beschouwden hem als een aankomend jongeling, en nu vatte Eliab zijne vraag op als een verwijt jegens zijne lafhartigheid, omdat hij den Filistijnschen reus het zwijgen niet oplegde. De oudste broeder riep gramstorig uit: “Waarom zijt gij nu afgekomen? en onder wien hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? ik ken uwe vermetelheid, en de boosheid uws harten wel, want gij zijt afgekomen, opdat gij den strijd zaagt.” Davids antwoord was beleefd, maar beslist: “Wat heb ik nu gedaan? is er geen oorzaak?”PEP 663.3

    Davids gezegde werd den koning meegedeeld, en die liet den jongeling roepen. Saul luisterde met verwondering, toen de herder zeide: “Aan geen mensch ontvalle het hart om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan, en hij zal met dezen Filistijn strijden.” Saul poogde David van zijn voornemen af te brengen, maar de jongeling was on verzettelijk. Hij verhaalde, op eene eenvoudige en nederige wijze, wat hem bij zijn wacht houden over zijns vaders kudde wedervaren was. En hij voegde er aantoe: “De Heere, die mij van de hand des leeuws gered heeft, en uit de hand des beers, die zal mij redden uit de hand van dezen Filistijn. Toen zeide Saul tot David: Ga heen, en de Heere zij met u!”PEP 664.1

    Veertig dagen lang had Israels leger gebeefd voor de trotsche uitdaging van den Filistijnschen reus. Hunne harten bezweken, als zij zijn reuzengestalte zagen, wier hoogte zes ellen en eene span was. Op zijn hoofd droeg hij eenen koperen helm, zijn pantsier woog vijf duizend sikkelen, en hij had een koperen scheenharnas boven zijne voeten. Zijn harnas was van koperen platen gemaakt, die, gelijk de schubben eener visch, over elkander heen lagen, en zoo dicht waren, dat geen pijl er tusschendoor dringen kon. Op zijn rug droeg hij een groote koperen lans, of werpspies. “En de schacht zijner spies was als een weversboom, en het lemmer zijner spies was zes honderd sikkelen ijzers; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht.”PEP 664.2

    Des morgens en des avonds kwam Goliath nabij Israels legerplaats, en riep met luider stem; “Waarom zoudt gijlieden uittrekken om de slagorde te stellen? ben ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? kiest eenen man onder u, die tot mij afkome. Indien hij tegen mij strijden en mij verslaan kan, zoo zullen wij ulieden tot knechten zijn; maar indien ik hem overwin en sla, zoo zult gij ons tot knechten zijn, en ons dienen. Verder zeide de Filistijn: “Ik heb heden de slagorde van Israel gehoond, zeggende: Geeft mij eenen man, dat wij te zamen strijden.”PEP 664.3

    Hoewel Saul David verlof geschonken had om Goliaths uitdaging aan te nemen, zoo had hij toch maar weinig hoop, dat David in zijne heldhaftige onderneming slagen zou. Er werd gelast, dat men den jongeling des konings kleederen aandoen zou. De zware koperen helm werd op zijn hoofd gezet, het harnas aangetrokken, en des konings zwaard aangegord. Aldus toegerust wilde hij gaan, doch gaf terstond de poging op. De toeschouwers deze bewegingen ziende, dachten, dat David besloten had 0m zijn leven niet op spel te zetten door zich in zoo’n ongelijken strijd met den tegenstander te meten. De dappere jongeling had gansch andere gedachten. Hij zeide tot Saul: “Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht.” Hij leide des konings harnas af en in stede daarvan nam hij zijnen staf, zijn slinger en zijne herderstasch in de hand. Vijf gladde steenen uit de beek gekozen en in de tasch gelegd hebbende, trad hij met den slinger in de hand den Filistijn te gemoet. De reus stapte onverschrokken voorwaarts, verwachtende den kampvechter Israels te ontmoeten. Zijn schilddrager ging voor hem, en hij keek alsof niets tegen hem bestand was. David nabij gekomen, zag hij hem voor een opgeschoten jongen aan. Davids aangezicht was blozend van gezondheid, en zijn stevig gespierd lichaam, door geen pantsier bedekt, had een bevallig voorkomen; het kontrast tusschen dezen jongeling en de reuzengestalte van den Filistijn stak scherp af.PEP 664.4

    Goliath was norsch en verbaasd. “Ben ik een hond,” zoo barsstte hij uit, “dat gij tot mij komt met stokken?” Toen vloekte hij David verschrikkelijk bij al de goden, die hij kende. In verachting liet hij er op volgen: “Kom tot mij, zoo zal ik uw vleesch aan de vogelen des hemels geven, en aan de dieren des velds.”PEP 665.1

    David werd niet vervaard voor den kampioen der Filistijnen. Een weinig vooruitstappende zeide hij tot zijnen tegenstander: Gij komt tot mij.met een zwaard, en met eene spies, en met een schild; maar ik kom tot u in den naam van den Heere der heirscharen, den God der slagordenen van Israel, dien gij gehoond hebt. Te dezen dage zal de Heere u besluiten in mijne hand, en ik zal u slaan, ik zal uw hoofd van u wegnemen, en ik zal de doode lichamen van der Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen des hemels, en aan de beesten des velds geven; en de gansche aarde zal weten, dat Israel eenen God heeft. En deze gansche vergadering zal weten, dat de Heere niet door het zwaard, noch door de .spies verlost: want de krijg is des Heeren, die zal ulieden in onze hand geven.”PEP 665.2

    Dit sprak hij op een onbeschroomden toon, en op zijn gelaat;stond reeds de blijdschap over den triumf te lezen. Zijne rede werd met eene heldere en duidelijke stem uitgesproken, en door de duizenden, in slagorden geschaard, verstaan. Hierop werd Goliath woedend, schoof den helm, die zijn voorhoofd bedekte naar achteren, en snelde op zijnen tegenstander aan. De zoon van Jesse haastte zich ook den vijand tegemoet. “En het geschiedde, toen de Filistijn zich opmaakte, en heenging, en David te gemoet naderde, zoo haastte David, en liep naar de slagorde toe, den Filistijn te gemoet. En David stak zijne hand in de tasch, en hij nam eenen steen daaruit, en hij slingerde, en trof den Filistijn in zijn voorhoofd, zoodat de steen zonk in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn aangezicht ter aarde.”PEP 665.3

    De beide legers stonden verbaasd. Stellig hadden zij verwacht,, dat David verslagen zou worden; maar toen de steen snorrend door de lucht vloog, recht op het mikpunt aan, zagen zij den geweldigen krijgsman beven en de handen naar het hoofd slaan, alsof hij eensklaps met blindheid geslagen ware. De reus duizelde,, waggelde, en plofte, gelijk een afgekapte eik, op den grond. David bedacht zich geen oogenblik. Hij sprong op den gevelden Filistijn, en trok met eigen handen diens zwaard uit de schede. Slechts een oogenblik te voren had Goliath gedreigd om des jongelings hoofd daarmede weg te nemen, en zijn lichaam aan de vogelen des hemels te geven. Nu werd het daarentegen omhoog geheven, en het hoofd van den pocher rolde van den romp. Toen juichte het gansche Israels.PEP 666.1

    De Filistijnen werden met schrik bevangen, en kozen de vlucht wegens de daarop volgende verwarring. De vreugdekreten der zegevierende Israelieten weerklonken langs de toppen der bergen, toen zij den vluchtenden vijand achterna zetten; en zij “vervolgden de Filistijnen, tot daar men komt aan de vallei, en tot aan de poorten van Ekron; en de verwonden der Filistijnen vielen op den weg van Saaraim, en tot aan Gath, en tot aan Ekron. Daarna, keerden de kinderen Israels om van het hittig na jagen der Filistijnen, en zij beroofden hunne legers. Daarna nam David het hoofd van den Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem; maar zijne wapenen leide hij in zijne tent.”PEP 666.2

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents