Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1 - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK 68—PLICHT OM ZONDE TE BERISPEN

    Mij is getoond dat God hier laat zien hoe Hij de zonde beschouwt onder hen, die belijden Zijn gebodenhoudend volk te zijn. Zij, die Hij speciaal heeft vereerd om getuigen te zijn van de merkwaardige openbaringen van Zijn kracht, zoals dat het geval was met Israël in het verleden, en die het dan zelfs nog wagen om Zijn gegeven richtlijnen te negeren, zullen onderworpen wor-den aan Zijn gramschap. Hij wilde Zijn volk leren hoe ergerlijk zonde en ongehoorzaamheid in Zijn ogen zijn en dat men daarover niet lichtvaardig moét denken. Hij laat ons zien dat wanneer Zijn volk zich in zonde bevindt, zij direct besliste maatregelen moeten nemen om die zonde van hen weg te doen, opdat Zijn misnoegen niet op hen allen zal rusten.USG1 343.1

    Maar indien de zonden van het volk over het hoofd worden gezien door hen, die vooraanstaande posities bekleden, dan zal Zijn misnoegen zich keren tegen hen, en het volk Gods, als lichaam, zal voor deze zonden verantwoordelijk gesteld worden. In Zijn omgang met Zijn volk in het verleden, toont de Here de noodzakelijkheid om de gemeente te zuiveren van verkeerdheden. Eén zondaar kan duisternis verspreiden, die de gehele vergadering zal uitsluiten van Gods licht. Wanneer het volk zich bewust wordt dat duisternis over hen komt, en ze weten de oorzaak niet, zullen ze God in ootmoed en zelfvernedering ernstig zoeken, tot het kwaad dat Zijn Geest grieft, ontdekt en weggedaan is.USG1 343.2

    Het vooroordeel, dat tegen ons ontstaan is, omdat we de verkeerdheden berispt hebben, waarvan God mij het bestaan liet zien, en de klachten die ontstaan zijn over hardheid en gestrengheid, zijn onrechtvaardig. God heeft ons gevraagd om te spreken en dan zullen we niet zwijgen. Wanneer verkeerdheden zich onder Zijn volk voordoen, en wanneer de dienstknechten Gods daar onverschillig 1875, Vol. 3, blz. 265—269 tegenover staan, dan handhaven en rechtvaardigen zij inderdaad de zondaar, en even zeker zullen zij zich het misnoegen Gods op de hals halen; want zij zullen verantwoordelijk gesteld worden voor de zonden van de overtreder. In visioen zijn mij vele instanties getoond, waar het ongenoegen Gods is opgewekt door het negeren van de zijde der dienstknechten van de onder hen voorkomende verkeerdheden en zonden. Zij, die al die verkeerdheden maar over hun kant lieten gaan, werden door het volk beschouwd als prettige, beminnelijke mensen, enkel en alleen omdat ze niet de hand hielden aan een duidelijke Schriftuurlijke plicht. Die taak vonden ze niet zo prettig, en daarom schoven ze die van zich af.USG1 343.3

    De geest van verbittering, waarmee enigen bezield waren, omdat de verkeerdheden onder Gods volk berispt zijn, heeft een blindheid en vreselijke misleiding over hen gebracht, waardoor ze niet in staat zijn het goede van hef kwade te onderscheiden. Ze hebben zich gehouden aan hun eigen geestelijk inzicht. Ze zullen de verkeerdheden zien, maar ze doen niet als Jozua, door zichzelf te verootmoedigen omdat ze aanvoelen dat zielen in gevaar zijn.USG1 344.1

    Het ware volk Gods, dat hart heeft voor het werk des Heren en voor de redding van zielen, zal de zonde altijd zien in haar waar, zondig karakter. Zij zullen tegenover de zonden, die het volk Gods zo gemakkelijk aankleven, een standpunt innemen, zoals de Bijbel dat voorschrijft. Vooral in het afsluitingswerk van de gemeente, en in de tijd der verzegeling van de honderd en vier en veertig duizend, die vlekkeloos zullen staan voor Gods troon, zullen ze innerlijk bewogen worden door de verkeerdheden onder Gods belijdend volk. Dat wordt zo scherp naar voren gebracht door de uitbeelding van de profeet van het laatste werk in de figuur van de mannen, elk met een verpletterend wapen in de hand. Eén man onder hen was bekleed met linnen met eens schrijvers inktkoker aan zijn lenden. “En de Here zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruza lem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.” Ezechiël 9 : 4.USG1 344.2

    Wie staan te dien tijde in de raad Gods? Zijn het degenen, die feitelijk verontschuldigingen aanvoeren voor de boosheden onder Gods belijdend volk, en die in hun hart, zo niet openlijk, murmureren tegen hen, die de zonde berispen? Zijn het degenen, die dezulken tegenstaan, en sympathiseren met hen, die het boze doen? Wel neen! Wanneer ze niet tof inkeer komen en het Satanswerk, om hen die de lasten van het werk dragen, tegen te staan en de zondaars in Zion te ondersteunen, loslaten, zullen ze het teken van Gods waarderend zegel nooit ontvangen. Zij zullen vallen in de algemene vernietiging van de goddelozen, dat geschilderd wordt door het werk van de vijf mannen met de verdervende wapens. Beschouw dit punt met aandacht: Die het zuivere merkteken der waarheid ontvangen, dat in hen gewrocht wordt door de kracht van de Heilige Geest, zijn degenen, “die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die gedaan worden” in de gemeente. Hun liefde voor reinheid en de eer en heerlijkheid Gods is van die aard en zij hebben zo ', n helder begrip van de buitengewone zondigheid der zonde, dat ze geschilderd worden als zijnde in doodsstrijd, onder zuchten en roepen. Lees het negende hoofdstuk van Ezechiël.USG1 345.1

    Maar de algemene slachting van al degenen, die de scherpe tegenstelling tussen zonde en gerechtigheid aldus niet zien, en die niet met het gevoelen bezield zijn als degenen, die staan in de raad Gods en het teken ontvangen, is beschreven in het bevel tot de vijf mannen met de verdervende wapenen: “Gaat door, door de stad achter hem, en slaat; ulieder oog verschone niet, en spaart niet! Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op dewelke het teken is, en begint van Mijn heiligdom.” Verzen 5 en 6.USG1 345.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents