Een van de ernstigste en toch ook heerlikste waarheden, die in de Bijbel geopenbaard worden, is die van Christus’ wederkomst, om het grote werk van de verlossing te voltooien. In Gods pelgrimsvolk, dat zo lange tijd “het land en de schaduw des doods” tot woonplaats heeft gehad, wordt een kostbare, vreugdevolle hoop opgewekt door de belofte van de verschijning van Hem, die is “de opstanding en het leven,” om “Zijn verbannenen weder te huis te brengen. ” De leer van de wederkomst is de ware sleutel tot de Heilige Schriften. Sedert de dag, toen het eerste mensepaar zich met droevige tred van Eden afkeerde, hebben de kinderen des geloofs gewacht op het komen van Hem, Die beloofd was, om de macht van de verdelger te verbreken, en hen terug te voeren tot het verloren Paradijs. De heiligen van de oude dag zagen uit naar de komst van de Messias in heerlikheid, als de vervulling van al hun verwachting. Aan Henoch, pas de zevende in de lijn van de nakomelingen van hen, die in Eden gewoond hadden, hem, die drie eeuwen lang met God op de aarde wandelde, werd het vergund om van verre de komst van de Verlosser te aanschouwen. “Ziet,” zo verklaarde hij, “de Heer is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen, om gericht te houden tegen allen.”1Judas, vs. 14, 15. De aartsvader Job riep in de nacht van zijn beproeving met ongeschokt vertrouwen uit: “Want ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste (in het einde) over het stof opstaan; ... uit mijn vlees zal ik God aanschouwen, dewelke ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde.”1Job 19:25-27. GT 349.1
Christus’ komst, met welke de heerschappij der gerechtigheid een aanvang nemen zal, heeft de gewijde schrijvers de verhevenste en meest bezielde woorden doen uiten. De dichters en profeten van de Bijbel hebben die komst beschreven in woorden, gloeiend van hemels vuur. De psalmist bezong de macht en majesteit van Israels Koning: “Uit Zion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende. Onze God zal komen, en zal niet zwijgen. . . . Hij zal roepen tot de hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten.”2Ps. 50:2-4. “Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde zich verheuge, . . . voor het aangezicht des Heren; want Hij komt, want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn waarheid.”3Ps. 96:11, 13. GT 350.1
De profeet Jesaja sprak: “Waakt op en juicht, gij, die in het stof woont! want uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen.” “Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, ze zullen opstaan.” “Hij zal de dood verslinden tot overwinning, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en Hij zal de smaadheid van Zijn volk van de ganse aarde wegnemen; want de Heer heeft het gesproken. En men zal te dien dage zeggen: Ziet, deze is onze God; we hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de Heer; we hebben Hem verwacht; we zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid.”4Jes. 26:19; 25:8, 9. GT 350.2
En Habakuk, in een heilig visioen verzonken, aanschouwde Zijn verschijning. “God kwam van Theman, en de Heilige van de berg Paran. Sela. Zijn heerlikheid bedekte de hemelen, en het aardrijk was vol van Zijn lof. En er was een glans als van het licht.” “Hij stond, en mat de aarde; Hij zag toe, en maakte de heidenen los, en de gedurige bergen zijn verstrooid geworden; de heuvelen der eeuwigheid hebben zich gebogen; de gangen der eeuw zijn Zijne.” “Gij reedt op Uw paarden, Uw wagens waren heil.” “De bergen zagen U, en leden smart; ... de afgrond gaf zijn stem; hij hief zijn zijden op in de hoogte. De zon en de maan stonden stil in hun woning; met het licht gingen Uw pijlen daarhenen, met glans Uw bliksemende spies.” “Gij toogt uit tot verlossing van Uw volk, tot verlossing met Uw gezalfde.”1Hab. 3:3, 4, 6, 8, 10, 11, 13. GT 350.3
Toen de Heiland op het punt stond om van Zijn discipelen gescheiden te worden, troostte Hij hen in hun droefheid met de verzekering, dat Hij weder zou komen: “Uw hart worde niet ontroerd.” “In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen.” “Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder, en zal u tot Mij nemen.”2Joh. 14:1-3. “De Zoon des mensen zal komen in Zijn heerlikheid, en al de heilige engelen met Hem. Dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlikheid, en vor Hem zullen al de volken vergaderd worden.”3Matth. 25:31-32. GT 351.1
De engelen, die na Christus’ hemelvaart op de Olijfberg achterbleven, herhaalden de belofte van Zijn wederkomst aan de discipelen: “Deze Jezus, die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren. “4Hand. 1:11. En de apostel Paulus, sprekende door de ingeving van de Geest, getuigde: “Want de Heer zelf zal met een geroep, met de stem van de archangel, en met de bazuin Gods nederdalen van de hemel.”51 Thess. 4:16. De ziener van Patmos zegt: “Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien.”6Openb. 1:7. GT 351.2
Aan Zijn wederkomst verbindt zich de heerlikheid van die “wederoprichting van alle dingen, die God gesproken heeft door de mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw.”7Hand. 3:21. Dan zal de langgerekte heerschappij van het kwaad verbroken worden; “de koninkrijken van de wereld zijn geworden onzes Heren en van Zijn Christus; en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigeheid.”8Openb. 11:15. “De heerlikheid des Heren zal geopenbaard worden, en alle vlees tegelijk zal het zien.” “De Here Here zal gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.” “Hij zal zijn een heerlike kroon en tot een sierlike krans voor de overgeblevenen van Zijn volk.”1Jes. 40:5; 61:11; 28:5. GT 351.3
Het is in die tijd, dat het langverwachte koninkrijk des vredes onder de ganse hemel zal opgericht worden. “De Heer zal Zion troosten; Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als de hof des Heren.” “De heerlikheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron.” “Tot u zal niet meer gezegd worden: De verlatene; en tot uw land zal niet meer gezegd worden: Het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar! en uw land: Het getrouwde.” “Gelijk de bruidegom vrolik is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolik zijn.”2Jes. 51:3; 35:2; 62:4, 5. GT 352.1
De komst des Heren is te allen tijde de verwachting van Zijn getrouwe volgelingen geweest. De belofte van. de Heiland, dat Hij wederkomen zou, bij het scheiden op de Olijfberg gedaan, verlichtte de toekomst van Zijn volgelingen, vervulde hun harten met een vreugde en hoop, die door verdriet niet uitgedoofd, en door beproevingen niet verflauwd kon worden. Te midden van lijden en vervolging was “de verschijning van de grote God en onze Zaligmaker Jezus Chris-tus” “de zalige hoop.” Toen de Christenen te Thessalonica met droefheid vervuld waren bij het begraven van hun geliefden, die ze gehoopt hadden dat leven zouden om de wederkomst van de Heer te aanschouwen, wees Paulus, hun leraar, hen op de opstanding, die plaats hebben zou bij de wederkomst van de Heiland. Dan zouden de doden in Christus opstaan, en tezamen met de levenden opgenomen worden in de wolken, de Heer te gemoet in de lucht. “En alzo,” zei hij, “zullen we altijd met de Heer wezen. Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.”31 Thess. 4:16-18. GT 352.2
Op het rotsachtige Patmos hoort de geliefde discipel de belofte, “Ja, Ik kom haastiglik,” en zijn antwoord vol verlangen geeft uiting aan de bede van de kerk gedurende zijn pelgrimstocht: “Ja kom, Heer Jezus.”4Openb. 22:20. GT 352.3
Uit de gevangenis, van de brandstapel, van het schavot, waar heiligen en martelaren getuigenis hebben afgelegd voor de waarheid, klinken door de eeuwen heen de uitingen van hun geloof en hoop. Een van deze Christenen zegt: “Verzekerd zijnde van Christus’ persoonlike opstanding, en dientengevolge van hun eigen bij Zijn komst, verachtten ze om die reden de dood, en werden bevonden er boven verheven te zijn.”1Taylor, Daniel T., “The Reign of Christ on Earth; or, The Voice of the Church in All Ages,” p. 33. Ze waren gewillig, de groeve in te gaan, opdat ze er “vrijgemaakt uit zouden opstaan.”2Idem, p. 54. Ze zagen uit naar de “komst des Heren op de wolken des hemels met de heerlikheid van Zijn Vader,” “de rechtvaardigen de tijden van het koninkrijk toebrengende.” De Waldenzen hielden zich aan hetzelfde geloof.3Idem, pp. 129,132. Wycliffe zag uit naar de verschijning van de Verlosser als de hoop van de kerk.4Idem, pp. 132-134. GT 353.1
Luther verklaarde: “Ik houd er mij inderdaad van overtuigd, dat de Oordeelsdag geen volle drie honderd jaren meer in de toekomst is. God wil en kan deze zondige wereld niet veel langer verdragen.” “De grote dag nadert, waarin het koninkrijk der gruwelen zal omvergeworpen worden.”5Idem, pp. 158, 134. “Deze oude wereld is niet ver meer van zijn einde af,” zei Melanchton. Calvijn nodigt de Christenen uit om “niet te aarzelen, maar naar de dag van Christus’ toekomst te verlangen als naar de heerlikste van alle gebeurtenissen,” en verklaart dat “het ganse geslacht van de getrouwen die dag in het oog zal houden.” “We moeten naar Christus hongeren,” zegt hij, “we moeten zoeken en overleggen, tot het aanbreken van die grote dag, in welke onze Heer de heerlikheid van Zijn koninkrijk ten volle openbaren zal.”5Idem, pp. 158, 134. GT 353.2
“Heeft onze Heer Jezus ons vlees niet met zich in de hemel opgenomen?” zei Knox, de Schotse hervormer, “en zal Hij niet wederkomen? We weten, dat Hij wederkomen zal, en dat met spoed.” Ridley en Latimer, die hun leven gaven voor de waarheid, zagen in het geloof naar de wederkomst van de Heer uit. Ridley schreef: “Zonder twijfel komt de wereld spoedig — dit geloof ik, en daarom zeg ik het — tot zijn einde. Laat ons met Johannes, de knecht des Heren, in onze harten roepen tot onze Heiland Jezus Christus: Kom, Heer Jezus, kom.”1Taylor, “The Voice of the Church,” pp. 151, 145 GT 353.3
“De gedachte van de wederkomst des Heren,” zei Baxter, “is mij zeer zoet en vreugdevol.”2Baxter, Richard, “Works,” Deel XVII, p. 555. “Het werk des geloofs en het karakter van Zijn heiligen is, naar Zijn verschijning te verlangen, en naar de zalige hoop uit te zien.” “Indien de dood de laatste vijand is, die bij de opstanding te niet gedaan zal worden, kunnen we daaruit leren, hoe ernstig de gelovigen behoorden te verlangen naar en bidden om de wederkomst van Christus, wanneer deze algehele en laatste overwinning zal worden behaald.”3Idem, p. 500. GT 354.1
Dit is de dag, waarnaar alle gelovigen behoorden te verlangen, waarop ze behoorden te hopen en te wachten, als zijnde de vervulling van het werk van hun verlossing, en van al hun wensen en het streven van hun zielen. “Verhaast, O Heer, deze zalige dag!”4Idem, pp. 182, 183. Zodanig was de hoop van de apostoliese kerk, van de “kerk in de woestijn,” en van de her-vormers. GT 354.2
De profetieën voorzeggen niet alleen de wijze en het doel van de wederkomst van Christus, maar geven tekenen aan, waaraan de mensen kunnen weten, dat die nabij is. Jezus zegt: ” Er zullen tekenen zijn in de zon, en maan, en sterren.”5Lukas 21:25. “De zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren van de hemel zullen daaruit vallen, en de krachten van de hemelen zullen bewogen worden. En alsdan zullen zij de Zoon des mensen zien, komende in de wolken, met grote kracht en heerlikheid.”6Markus 13:24-26. De Ziener be-schrijft op de volgende wijze de eerste tekenen, die aan de wederkomst voorafgaan: “Er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed.”7Openb. 6:12. GT 354.3
Deze tekenen werden gezien vor het begin van de negentiende eeuw. Deze profetie vervullend, had er in het jaar 1755 de vreselikste aardbeving plaats, die ooit te boek gesteld is. Ofschoon gewoonlik bekend als de aardbeving van Lissabon, strekte hij zich uit over het grootste deel van Europa, Afrika, en Amerika. Hij werd gevoeld in Groenland, in West-Indië, op het eiland Madeira, in Noorwegen en Zweden, Groot-Britannië en Ierland. Hij strekte zich uit over een afstand van niet minder dan vier miljoen vierkante mijlen. In Afrika was de schok bijna even hevig als in Europa. Een groot gedeelte van Algiers werd verwoest; en op een kleine afstand van Marocco werd een dorp, acht tot tien duizend bewoners bevattende, bedolven. Een hoge vloedgolf sloeg over de kust van Spanje en Afrika, verzwolg er een aantal steden, en richtte grote verwoesting aan. GT 354.4
Het was in Spanje en Portugal, dat de schok zich in zijn grootste hevigheid deed gevoelen. Te Cadiz werd de inko-mende vloedgolf gezegd zestig voet hoog geweest te zijn. Bergen, “sommige van de hoogste in Portugal, werden heftig geschud, als het ware op hun grondslagen; enkele ervan open-den zich in hun kruinen, die op wondervolle wijze gespleten en gescheurd werden, terwijl grote blokken ervan in de onderliggende valleien werden geslingerd. Ook verhaalt men, dat deze bergen vlammen braakten.”1Lyell, Sir Charles, “Principles of Geology,” p. 495 (ed. 1858, N. Y.). GT 355.1
Te Lissabon “werd een geluid als van onderaardse donder vernomen, en onmiddellik daarop wierp een geweldige schok het grootste deel van die stad omver. In omtrent zes minuten kwamen er zestig duizend personen om. De zee ebde eerst, en legde de zandbank droog, maar vloeide daarna weer terug, en steeg vijftig voeten of meer boven de gewone waterlijn.” “Onder andere merkwaardige gebeurtenissen die te Lissabon gedurende de ramp plaats vonden, was het inzakken van de nieuwe kade, die geheel en al van marmer gebouwd was, en een ontzettende som gelds gekost had. Een grote menigte mensen had zich daar verzameld om er veilig te zijn, als zijnde een plaats, waar het vallende puin hen niet bereiken kon; doch plotseling zakte de kade met al de mensen erop weg, en geen van de lijken kwam ooit weer boven.”1Lyell, Sir Charles, “Principles of Geology,” p. 495 (ed. 1858, N. Y.). GT 355.2
“De schok” van de aardbeving “werd onmiddellik gevolgd door het invallen van iedere kerk en ieder klooster, bijna al de grote en publieke gebouwen, en meer dan een vierde deel van de huizen. Ongeveer twee uren later brak er in verschillende wijken brand uit, die bijna drie dagen lang met zulk een hevigheid woedde, dat de stad volkomen vernield werd. De aardbeving vond plaats op een heilige dag, toen de kerken en kloosters vol mensen waren, van welke er slechts weinigen ontkwamen.”1Encyclopædia Americana, art. Lisbon, note (ed. 1831). “De angst van het volk ging alle beschrijving te boven. Niemand weende; het was te erg om er tranen bij te storten. Ze liepen heen en weer buiten zichzelven van ontzetting en verwondering, en sloegen op hun aangezichten en borsten, uitroepende, ‘Misericordia! het einde van de wereld is gekomen!’ Moeders vergaten hun kinderen, en liepen rond, met kruisbeelden beladen. Ongelukkig vloden er velen naar de kerken om bescherming te zoeken; maar tevergeefs werd het sakrament ten toon gesteld; tevergeefs omvatten de arme mensen de altaren; beelden, priesters en volk werden samen in de algemene ondergang bedolven.” Men veronderstelt, dat er op die noodlottige dag negentig duizend mensen zijn omgekomen. GT 356.1
Vijf en twintig jaren later verscheen het volgende teken, dat in de profetie genoemd wordt — het verduisteren van de zon en de maan. Wat dit meer opvallend maakte, was het feit, dat de tijd van de verschijning ervan met zekerheid was aangeduid. In het gesprek, dat de Heiland met Zijn discipelen op de Olijfberg had, noemde Hij, na het lange tijdperk van de verdrukking van de kerk beschreven te hebben — de 1260 jaren van de pauselike vervolging, aangaande welke Hij beloofd had, dat de verdrukking verkort zou worden — op de volgende wijze zekere gebeurtenissen op, welke aan Zijn komst vooraf zouden gaan, de tijd vaststellende, waarop de eerste ervan gezien zou worden: “In die dagen, na de verdrukking, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven.”2Markus 13:24. De 1260 dagen, of jaren, eindigden in 1798. Een kwart eeuw tevoren had de vervolging bijna geheel en al opgehouden. Dadelik na die vervolging moest, volgens de woorden van Christus, de zon verduisterd worden. Op de 19de Mei 1780 werd deze profetie vervuld. GT 356.2
“Bijna, indien niet volstrekt alleen, als het geheimzinnigste en tot heden toe niet uitgelegde natuurverschijnsel in zijn soort, . . . staat de donkere dag van de 19de Mei 1780,— een geheel onverklaarbare verduistering van de gehele zichtbare hemel en dampkring in Nieuw-Engeland.”1Devens, R. M., “Our First Century,” p. 89. GT 357.1
Een ooggetuige, die in Massachusetts woonde, beschrijft de gebeurtenis in de volgende woorden; GT 357.2
“In de morgen ging de zon helder op, maar werd al spoedig door wolken bedekt. De wolken werden donker, en niet lang daarna zwart en onheilspellend, er begon weerlicht te schieten, donderslagen werden gehoord, en er viel een weinig regen. Tegen negen uur werden de wolken dunner, en schenen koperkleurig, en de grond, de rotsen, bomen, gebouwen, het water en de mensen, alles veranderde door dit vreemde, nare licht. Een paar minuten later spreidde zich een zware, donkere wolk over de gehele lucht met uitzondering van een smalle zoom aan de horizon uit, en werd het z— donker als gewoonlik tegen negen uur op een zomeravond. . . . GT 357.3
“Vrees, angst en ontzetting begon de gemoederen van de mensen te vervullen. Vrouwen stonden aan hun deur het donkere landschap aan te staren; mannen kwamen terug van hun veldarbeid; de timmerman verliet zijn gereedschap, de smid zijn fornuis, de winkelier zijn toonbank. Men liet de scholen uitgaan, en bevend vluchtten de kinderen naar huis. Reizigers hielden stil aan de eerste boerewoning. ‘Wat gaat er gebeuren?’ was de vraag op ieders lippen en in ieders hart. Het scheen of er een orkaan over het land zou gaan, of dat de dag van het einde van alle dingen gekomen was. GT 357.4
“Er werden kaarsen aangestoken, en haardvuren brandden helder als op avonden zonder maan in de herfst. . . . Het pluimvee ging op stok, en ging slapen, het grootvee verzamelde zich bij het hek van de weide en loeide, de kikvorsen kwaakten, de vogels zongen hun avondlied, en de vleermuizen begonnen rond te vliegen. De mens echter wist dat het geen wezenlike nacht was. . . . GT 357.5
“Dr. Nathanael Whittaker, de predikant van de Tabernakel kerk te Salem, hield godsdienstige bijeenkomsten in zijn zaal, en hield een predikatie, waarin hij de duisternis bovennatuurlik verklaarde te zijn. Er kwamen op nog andere plaatsen vergaderingen bijeen. De teksten voor de onvoorbereide preken waren zonder onderscheid die, waarin aangegeven werd dat de duisternis in verband stond met schriftuurlike voorzeggingen. . . . GT 358.1
“De donkerheid was het ergst kort na elf uur.”1“The Essex Antiquarian,” Salem, Mass., April, 1899 (Deel III, No. 4, pp. 53, 54). “In de meeste delen van het land was het overdag z— duister, dat de mensen de tijd noch op hun horloges, noch op hun klokken zien konden, noch ook hun huiswerk verrichten, zonder kaarsen aan te steken. . . . GT 358.2
“De verdonkerde uitgestrektheid was buitengewoon groot. Men merkte het duister oostwaarts op tot Falmouth toe. Naar het westen strekte het zich uit tot de verste delen van Connecticut, en tot Albanië. Zuidwaarts werd de donkerheid langs de zeekust waargenomen, en noordwaarts zo ver als de Amerikaanse nederzettingen zich uitstrekken.”2Gordon, Dr. Wm., “History of the Rise, Progress, and Establishment of the Independence of the U. S. A.,” Deel III, p. 57 (N. Y., 1789). GT 358.3
De dichte duisternis van de dag werd een uur of twee vor het vallen van de avond gevolgd door een gedeeltelik heldere lucht, en de zon vertoonde zich, hoewel nog door een zwarte, zware mist heen. “Nadat de zon ondergegaan was, trok de lucht weder toe, en werd het zeer snel donker.” “Ook was de duisternis van de nacht niets minder ongewoon en schrikaanjagend dan die van de dag; ofschoon de maan bijna vol was, kon geen enkel voorwerp onderscheiden worden dan bij het een of ander kunstlicht, hetgeen, van uit de naburige huizen of andere plaatsen gezien, door een soort van Egyptiese duisternis scheen heen te komen, waardoor de stralen nauweliks heendringen konden.”3Thomas, “Massachusetts Spy; or, American Oracle of Liberty,” Deel X, No. 472 (25 Mei, 1780). Een ooggetuige van het toneel zei: “Ik kon op het ogenblik niet anders denken, dan dat, als ieder lichtgevend lichaam in het heelal in ondoordringbare duisternis gehuld, of vernietigd was geweest, de donkerheid niet groter had kunnen zijn.”1Letter by Dr. Samuel Tenny, of Exeter, N. H., Desember, 1785 (in “Massachusetts Historical Society Collections,” 1792, lste sorie, Deel I, p. 97). Ofschoon de maan die nacht om 9 uur vol was, “had dit niet de minste invloed om de doodse schaduwen te doen wijken.” Na middernacht verdween de duisternis, en geleek de maan, toen die in het eerst zichtbaar werd, op bloed. GT 358.4
De 19de Mei 1780 staat in de geschiedenis bekend als “De Donkere Dag.” Sedert de tijd van Mozes is er van geen duisternis gehoord, welke in dichtheid, uitgestrektheid en duur met deze gelijk staat. De beschrijving van deze gebeurtenis, ons door ooggetuigen opgetekend, is slechts een weerklank van de woorden des Heren, vijf en twintig honderd jaren vor hun vervulling door de profeet Joël te boek gesteld: “De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselike dag des Heren komt.”2Joel 2:31. Christus had Zijn volk geboden, uit te zien naar de voortekenen van Zijn komst, en zich te verheugen, wanneer ze de tekenen van hun komende Koning zouden aanschouwen. “Als nu deze dingen beginnen te geschieden,” zei Hij, “zo ziet omhoog, en heft uw ogen opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” Hij wees Zijn volgelingen op het botten van de bomen in de lente, en sprak: “Wanneer ze nu uitspruiten, en gij ziet dat, zo weet ge uit uzelven, dat de zomer nabij is. Alzo ook gij, wanneer ge deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het koninkrijk Gods nabij is.”3Lukas 21:28, 30, 31. GT 359.1
Maar naarmate de geest van eenvoud en toewijding in de kerk plaats had gemaakt voor trots en vormelikheid, verkoelden de liefde voor Christus en het geloof in Zijn wederkomst. Verdiept in wereldsgezindheid en het jagen naar genot, werd het volk, dat God beleed, blind voor de aanwijzingen, die de Heiland betreffende de tekenen van Zijn verschijning had gegeven. De leer van de Wederkomst was verwaarloosd geworden; de bewijsplaatsen, daarop betrekking hebbende, werden onverstaanbaar gemaakt door verkeerde uitlegging, totdat het onderwerp zo goed als ontkend werd en vergeten. Voornaraelik was dit het geval in de kerken van Amerika. De vrijheid en de gemakken, door alle klassen van de maat-schappij genoten, het eerzuchtige haken naar weelde en overdaad, het toenemen van een ingespannen toewijding aan geldschrapen, het begerig streven naar populariteit en macht, die binnen iedereens bereik schenen te liggen, leidden er de mensen toe om de dingn van dit leven tot het middelpunt van hun belangen en verwachtingen te maken, en die plechtige dag, waarop de tegenwoordige loop van zaken voorbij zou gaan, ver in de toekomst te plaatsen. GT 359.2
Toen de Heiland Zijn volgelingen op de tekenen van Zijn wederkomst wees, voorspelde Hij de afval, die juist vor Zijn tweede komst heersen zou. Er zouden, evenals in de dagen van Noach, de bedrijvigheid en drukte van wereldse bezigheden en het haken naar genot bestaan — kopen, verkopen, planten, bouwen, trouwen en ten huwelik uitgeven — gepaard aan het vergeten van God en het toekomende leven. Voor hen, die in deze tijd leven, is Christus’ vermaning bedoeld: “Wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden van dit leven, en dat u die dag niet onvoorziens overkome.” “Waakt dan te aller tijd, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan vor de Zoon des mensen.”1Lukas 21:34, 36. GT 360.1
De toestand van de kerk in die tijd wordt omschreven in de woorden van de Heiland in de Openbaring: “Gij hebt de naam, dat ge leeft, en ge zijt dood.”2Openb. 3:1, 3. En tot hen, die niet verkiezen, uit hun zorgeloze zekerheid te worden wakker geschud, wordt de plechtige waarschuwing gericht: “Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en ge zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.”2Openb. 3:1, 3. GT 360.2
Het is nodig, dat de mensen hun gevaar inzien; dat ze opgewekt worden om zich voor te bereiden op de plechtige gebeurtenissen in verband met het sluiten van de genadetijd. De profeet Gods verklaart: “De dag des Heren is groot en zeer vreselik, en wie zal hem verdragen?”1Joël 2:11. Wie zal kunnen bestaan, wanneer Hij verschijnt, Die “te rein is van ogen, dan dat Hij het kwade zou zien, en de kwelling niet kan aanschouwen?”2Hab. 1:13. Voor hen, die uitroepen: “Mijn God, wij kennen U,” en die toch Zijn verbond hebben overtreden, en zich gehaast hebben achter een andere god;3Hos. 8:2, 1; Ps. 16:4. die zonden in hun harten verbergen, en de paden der ongerechtigheid liefhebben, — voor hen is de dag des Heren “duisternis, en geen licht, en donkerheid, zodat er geen glans aan zij.”4Amos 5:20. “En het zal ge-schieden te dien tijde,” zegt de Heer, “Ik zal Jeruzalem met lantaarnen doorzoeken; en Ik zal bezoeking doen over de mannen, die stijf geworden zijn op hun droesem; die in hun hart zeggen: De Heer doet geen goed, en Hij doet geen kwaad.”5Zef. 1:12. “Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal de hoogmoed van de stouten doen ophouden, en de hovaardij van de tirannen zal Ik vernederen.”6Jes. 13:11. “Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden,” “hun vermogen zal ten roof worden, en hun huizen tot verwoesting.”7Zef. 1:18, 13. GT 360.3
De profeet Jeremia roept uit met het oog op deze vreselike tijd: “Ik heb barenswee.” “Ik kan niet zwijgen, want gij, mijn ziel! hoort het geluid van de bazuin en het krijgsgeschrei. Breuk op breuk wordt er uitgeroepen.”8Jer. 4:19, 20. GT 361.1
“Die dag zal een dag van verbolgenheid zijn; een dag vau benauwdheid en angst, een dag van woestheid en verwoesting, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van de wolk en dikke donkerheid, een dag van de bazuin en het geklank.”9Zef. 1:15, 16. “Ziet, de dag des Heren komt, ... om het land te stellen tot verwoesting, en de zondaars daaruit te verdelgen.”10Jes. 13:9. Ziende op die grote dag roept Gods Woord in de plechtigste en indrukwekkendste taal Zijn volk op om te ontwaken uit hun geestelike onverschilligheid, en Zijn aangezicht met berouw en verootmoediging te zoeken: “Blaast de bazuin te Zion, en roept luide op de berg van Mijn heiligheid; laat alle inwoners van het land beroerd zijn; want de dag des Heren komt, want hij is nabij.” “Heiligt een vasten; roept een verbodsdag uit. Verzamelt het volk; heiligt de gemeente, vergadert de oudsten ; verzamelt de kinderkens. . . . De bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. Laat de priesters, des Heren dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar.” “Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en geween, en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot de Heer, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid.”1 Joël 2:1, 15-18, 12, 13. GT 361.2
Om een volk te bereiden, dat staande zou kunnen blijven in de dag des Heren, moest er een groot hervormingswerk plaats vinden. God zag dat velen onder het volk, dat hem beleed, niet bouwden voor de eeuwigheid, en in Zijn genade wilde Hij een waarschuwende boodschap zenden om hen op te wekken uit hun gevoelloosheid, en hen te brengen tot voorbereiding op de komst van hun Heer. GT 362.1
Van die waarschuwing wordt in Openbaring 14 melding gemaakt. Hier wordt een drievoudige boodschap voorgesteld als door hemelse wezens verkondigd, en onmiddellik gevolgd door de komst van de Zoon des mensen om de “oogst van de aarde te maaien.” De eerste van deze waarschuwende bood-schappen kondigt het naderend oordeel aan. De profeet zag “een engel, vliegende in het midden van de hemel, en hij had het eeuwige evangelie, om te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht, en taal en volk, zeggende met een grote stem: Vreest God, en geeft Hem heerlikheid, want de ure van Zijn oordeel is gekomen; en aanbidt Hem, die de hemel, en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft.”2Openb. 14:6, 7. GT 362.2
Deze boodschap wordt verklaard een deel van het “eeuwige evangelie” te zijn. Het werk van de evangelieverkondiging is niet aan engelen opgedragen, maar aan mensen toevertrouwd, Heilige engelen worden gebruikt om in dit werk de weg aan te geven, en houden toezicht over de grote bewegingen tot redding van de mensen; maar de wezenlike verkondiging van het evangelie wordt door de dienstknechten van Christus op aarde gedaan. GT 362.3
Getrouwe mannen, gehoorzaam aan de ingevingen van Gods Geest en de leer van Zijn Woord, moesten deze waar-schuwing aan de wereld verkondigen. Zij waren het, die acht gegeven hadden op het “vaste woord der profetie,” “het licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uw harten.”12 Petr. 1:10. Ze hadden de kennis van God meer gezocht dan alle verborgen schatten, die “beter achtende dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud.”2Spreuk. 3:14. En de Heer openbaarde aan hen de grote dingen van Zijn Koninkrijk. “De verborgenheid des Heren is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond om hun die bekend te maken.”3Ps. 25:14. GT 363.1
Het waren niet de schoolse godgeleerden, die deze waarheid verstonden, en deel namen aan de verkondiging ervan. Waren ze getrouwe wachters geweest, die ijverig en biddend de Schriften hadden onderzocht, ze zouden het uur van de nacht geweten hebben: de profetieën zouden hun de gebeurtenissen hebben geopenbaard, die vor de deur staan. Maar ze namen die stelling niet in, en de boodschap werd door eenvoudiger mannen gegeven. Jezus zei: “Wandelt, terwijl ge het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange.”4Joh. 12:35. Wie zich van het licht, dat God gegeven heeft, afkeren, en nalaten het te zoeken, terwijl het binnen hun bereik ligt, worden in duisternis gelaten. Maar de Heiland verklaart: “Die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.”5Joh. 8:12. Wie met een bepaald voornemen tracht, Gods wil te doen, ernstig acht gevende op het licht, dat reeds gegeven is, zal groter licht ontvangen; tot die ziel zal de een of andere ster van hemelse glans gezonden worden, om hem in alle waarheid te leiden. GT 363.2
Ten tijde van Christus’ eerste komst hadden de priesters en schriftgeleerden van de heilige stad, aan wie de Godspraken GT 363.3
waren toevertrouwd, de tekenen van de tijden kunnen onderscheiden, en de komst van de Beloofde kunnen verkondigen. Micha’s profetie bepaalde Zijn geboorteplaats;1Micha 5:2. Daniël gaf de tijd van Zijn komst aan.2Daniël 9:25. God had deze profetieën aan de Joodse leiders gegeven; er was geen verontschuldiging voor hen, indien ze niet wisten en aan het volk niet verkondigden, dat de komst van de Messias op handen was. Hun onwetendheid was het gevolg van schuldige veronachtzaming. De Joden bouwden gedenktekenen voor de profeten Gods, die gedood waren geworden, terwijl ze door hun ontzag voor de groten van de aarde eer bewezen aan de dienstknechten van Satan. In hun eerznchtig streven naar een plaats en macht onder de mensen verzonken, verloren ze de Goddelike eerbetoningen uit het oog, die hun door de Koning des hemels werden aangeboden. GT 364.1
Met diepe en eerbiedige belangstelling behoorden de oudsten van Israël de plaats, de tijd, de omstandigheden van de grootste gebeurtenis in de wereldgeschiedenis,— de komst van Gods Zoon om ‘s mensen verlossing te bewerkstelligen — onderzocht te hebben. Het gehele volk behoorde gewaakt en gewacht te hebben, om onder de eersten te mogen zijn die de Verlosser van de wereld zouden verwelkomen. Maar ziet, te Bethlehem gaan twee moede reizigers van de heuvels van Nazareth de gehele lange, nauwe straat door tot aan het oostelike einde van de stad, tevergeefs een plaats zoekende om voor de nacht rust en beschutting te vinden. Geen deur opent zich om hen te ontvangen. In een ellendig krot, voor vee ingericht, vinden ze eindelik schuilplaats, en daar wordt de Zaligmaker van de wereld geboren. GT 364.2
Engelen in de hemel hadden de heerlikheid gezien, die Gods Zoon met de Vader deelde, eer de wereld was, en met diepe belangstelling uitgezien naar Zijn verschijning op aarde, als een gebeurtenis, vol van de hoogste blijdschap voor alle mensen. Er waren engelen aangesteld om de blijde tijding te brengen aan hen, die gereed waren om die te ontvangen, en met vreugde bekend te maken aan de aardbewoners Christus had zich vernederd om de natuur van een mens aan te nemen; Hij moest een eindeloze last van ellende dragen, daar Hij Zijn ziel tot een schuldoffer zou stellen; desniettemin wensten de engelen, dat de Zoon van de Allerhoogste zelfs in Zijn vernedering voor de mensen zou verschijnen met een waardigheid en heerlikheid, die Zijn karakter pasten. Zouden de groten van de aarde zich in Israels hoofdstad verenigen om Zijn komst te begroeten? Zouden legioenen van engelen Hem aan het wachtende gezelschap voorstellen? GT 364.3
Een engel daalt op de aarde neder om te zien, wie gereed is om Jezus te verwelkomen. Maar hij kan geen tekenen van afwachting bespeuren. Hij hoort geen juichen triomfkreten, dat het tijdperk voor de komst van de Messias op handen is. De engel zweeft enige tijd over de uitverkoren stad en de tempel, waar de Goddelike tegenwoordigheid eeuwen lang was geopenbaard geweest: maar zelfs hier heerst dezelfde onverschilligheid. De priesters, in hun praal en trots, offeren verontreinigde offeranden in de tempel. De Farizeën spreken met luider stem het volk toe, of zeggen zelfverheffende ge-beden op aan de hoeken van de straten. In de paleizen van de koningen, in de vergaderingen van de wijsgeren, in de scholen van de rabbijnen, slaat iedereen al even weinig acht op het wondervolle feit, dat de hemel geheel met vreugde en lof heeft vervuld,— namelik, dat de Verlosser van de mensen op het punt staat van op aarde te verschijnen. GT 365.1
Er is geen bewijs, dat Christus verwacht wordt; geen voorbereiding op de komst van de Vorst des levens. In verbazing staat de hemelse boodschapper op het punt van naar de hemel terug te keren met de schandelike tijding, wanneer hij een groep herders ontdekt, die de nachtwacht houden bij hun kudden, en, opblikkend naar de met sterren bezaaide hemel, de profetie van een Messias, die naar de aarde komen zou, overdenken, verlangende naar de komst van de Verlosser van de wereld. Hier is een gezelschap, dat gereed is om de hemelse boodschap te ontvangen. En plotseling verschijnt de engel des Heren, en verkondigt de tijding van grote blijdschap. Hemelse heerlikheid omschijnt de gehele vlakte, een ontelbare menigte engelen vertoont zich, en als ware de vreugde te groot voor één boodschapper om de tijding uit de hemel te brengen, breken er een menigte stemmen uit in het lied, dat alle geslachten van de gezaligden eenmaal zingen zullen: “Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen.”1Lukas 2:14. GT 365.2
O, welk een les ligt er in deze wondervolle geschiedenis van Bethlehem! Hoe bestraft hij ons ongeloof, onze trots, en onze zelfgenoegzaamheid. Hoe waarschuwt hij ons om voorzichtig te zijn, opdat we niet door onze misdadige onverschilligheid eveneens verzuimen, de tekenen van de tijden te onderscheiden, en daardoor de dag van onze bezoeking niet zouden weten. Het was niet alleen op de heuvelen van Judea, niet alleen onder de nederige herders, dat de engelen dezulken vonden, die wachtten op de komst van de Messias. Er waren er ook in het heidenland, die naar Hem uitzagen: geleerde mannen waren het, rijk en hooggeboren, de wijsgeren van het Oosten. Natuurvorsers zijnde, hadden die wijze mannen God in Zijn handewerk gezien. Uit de Hebreeuwse Schriften hadden ze geleerd van de Ster, die uit Jakob zou opgaan; en met innig verlangen verwachtten ze de komst van Hem, Die niet alleen de “Vertroosting Israëls,” maar “een licht tot verlichting van de Heidenen” en “tot zaligheid tot aan het uiterste van de aarde”2Lukas 2:25, 32; Hand. 13:47. zijn zou. Ze zochten naar licht, en licht van de troon van God bescheen het pad vor hun voeten. Terwijl de priesters en rabbijnen van Jeruzalem, de aangewezen bewaarders en verklaarders van de waarheid, in duisternis gehuld waren, leidde de uit de Hemel gezonden ster deze heidense vreemdelingen naar de geboorteplaats van de nieuwgeboren Koning. GT 366.1
Het is “door degenen, die Hem verwachten,” dat Christus “ten anderen male zonder zonde gezien zal worden tot zaligheid.”3Hebr. 9:28. Gelijk de tijding van de geboorte van de Heiland, werd ook de boodschap van de wederkomst niet aan de godsdienstleiders van het volk gegeven. Ze waren niet met God in verbintenis gebleven, en hadden het licht uit de hemel geweigerd aan te nemen; ze behoorden dus niet tot het getal, dat door de apostel Paulus beschreven wordt: “Maar Gij, broeders! gij zijt niet in duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. Gij zijt allen kinderen des lichts, en kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis.”11 Thess. 5:4, 5. GT 366.2
De wachters op Zions muren behoorden de eersten geweest te zijn om de tijding van de komst van de Heiland op te vangen; de eersten om hun stemmen te verheffen en te verkondigen, dat Hij nabij was; de eersten om het volk op Zijn komst voor te bereiden. Maar ze waren gerust, en droomden van vrede en veiligheid, terwijl het volk geheel onverschillig was aangaande hun zonden. Jezus zag Zijn kerk, als de on-vruchtbare vijgeboom, met bladeren bedekt, wel veel vertoning makende, maar waaraan de kostbare vruchten ontbraken. Er was een eigengerechtig nakomen van de vormen van de godsdienst, terwijl de geest van ware nederigheid, berouw, en geloof — welke de dienst van God Hem alleen welbehagelik kunnen maken — ontbrak. In plaats van de gaven van de Geest openbaarden zich trots, vormelikheid, zelfverheffing, zelfzucht, verdrukking. Een afvallige kerk sloot zijn ogen voor de tekenen van de tijden. God verliet hen niet, en Zijn trouw schoot niet te kort; maar zij keerden zich van Hem af, en scheidden zich van Zijn liefde. Daar ze weigerden om aan de voorwaarden te voldoen, werden Zijn beloften niet aan hen vervuld. GT 367.1
Dat is het zekere gevolg van te verzuimen, het licht en de voorrechten, die God schenkt, op prijs te stellen, en er ons voordeel mede te doen. Tenzij de kerk volgen wil in Gods openbarende voorzienigheid, iedere straal van licht aannemende, en iedere plicht, die geopenbaard wordt, vervullende, moet de godsdienst onvermijdelik ontaarden in het nakomen van vormen, en moet de geest van het leven van godzaligheid verdwijnen. Deze waarheid is herhaaldelik in de geschiedenis van de kerk bewezen. God verwacht van Zijn volk werken van geloof en gehoorzaamheid, overeenstemmend met de zegeningen en voorrechten, die geschonken worden. Gehoorzaamheid vereist opoffering en sluit kruisdragen in; en dat is het, waarom zo velen van de belijdende volgelingen van Christus weigerden, het licht uit de hemel te ontvangen; en gelijk de Joden van ouds, bekenden ze de tijd van hun bezoeking niet.1Lukas 19:44. Om hun trots en ongeloof ging de Heer hun voorbij, en openbaarde Zijn waarheid aan hen, die gelijk de herders van Bethlehem en de wijzen uit het Oosten acht hadden gegeven op al het licht, dat ze hadden ontvangen. GT 367.2