Go to full page →

HOOFDSTUK 17: DE GROTE AFVAL EG 248

Ik werd verder gevoerd naar de tijd in de fcoekomst, toen de heidense afgodedienaars de christenen op wrede wijze vervolgden en doodden. Het bloed vloeide in stromen. De edelen, de geleerden en het gemene volk, werden zonder onderscheid meedogenloos omgebracht. Rijke families vervielen tot armoede, omdat zij hun godsdienst niet wilden opgeven. Niettegenstaande de vervolging en het lijden, dat deze christenen verduurden, wilden zij hun standaard niet lager stellen. Zij hielden hun godsdienst zuiver. Ik zag dat Satan zich verlustigde in en triomfeerde over hun lijden. Maar God zag met groot welgevallen neder op Zijn getrouwe martelaren. Hij had de christenen, die in die vreselike tijd leefden, zeer lief, omdat zij gewillig waren om ter wille van Zijn zaak te lijden. Alle lijden, dat zij verduurden, verhoogde hun beloning in de hemel EG 248.1

Ofsehoon Satan zich verheugde over het lijden van de heiligen, toch was hij niet voldaan. Hij wilde heersen over de geest zo wel als over het lichaam. Het lijden, dat zij ondergingen, dreef hen slechts dichter tot de Heer; bracht er hen toe om elkander lief te hebhen, en deed hen meer dan ooit vrezen, tegen Hem te overtreden. Satan wenste er hen toe te krijgen om te doen wat kwaad was in Gcds oog; dan zouden zij hua kracht, standvastigheid en vastberadenheid verliezen. Ofschoon er duizenden ter dood gebracht werden, verschenen er weer anderen om hun plaatsen te nemen. Satan zag dat hij zijn onderdanen aan het verliezen was; want ofschoon zij vervolging leden en gedood werden, toch had Jezus hen voor zich verzekerd, om onderdanen van Zijn koninkrijk te worden. Satan beraamde dus zijn plannen om met heter gevolg tegen Gods regering te kunnen strijden, en de kerk te overwinnen. Hij hracht er heidense afgodedienaars toe om een geleelte van het christelike geloof aan te nemen. Zij gaven voor, te geloven in de kruisiging en opstanding van Christus, en wilden zich met de volgelingen van Jezus verbinden, zonder verandering van hart. O, het vreselike gevaar van de kerk! Het was een tijd van zielsangst. Sommigen meenden, dat indien zij wat zouden toegeven en zich met die afgodedienaars verbinden, die een gedeelte van het christelik geloof hadden aangenomen, dit het middel zou zijn tot huo voile bakering. Satan trachtte de leerstellingen van de Bijbel te verdraaien. EG 248.2

Ik zag dat de standaard eindelik verlaagd werd, en dat de heidenen zich bij de christenen aansloten. Ofschoon deze afgodedienaars beleden, bekeerd te zijn, brachten zij toch hun afgodedienst met zich in de kerk, alleen veranderden zij de voorwerpen van hun aanbidding in beelden van heiligen, en zelfs van Christus en van Maria, Zijn moeder. Terwijl de volgelingen van Christus zich langzamerhand met hen verbonden, kwam er bederf in de christelike godsdienst, en verloor de kerk zijn zuiverheid en kracht. Sommigen weigerden om zich bij hen aan te sluiten; dezulken bewaarden hun reinheid, en aanbaden God alleen. Zij wilden zich niet buigen voor een beeld van iets van hetgeen boven in de hemel, of van hetgeen onder op de aarde is. EG 249.1

Satan verlustigde zich in de val van zo velen, en toen zette hij de gevallen kerk er toe aan om degenen, die de zuiverheid van hun godsdienst wilden bewaren, te dwingen, om of aan hun ceremonieén en beeldedienst mee te doen, of ter dood gebracht te worden. Het vuur van de vervolging was opnieuw ontstoken tegen de ware kerk van Christus, en miljoenen werden zonder genade omgebracht. EG 249.2

Het werd mij op de volgende wijze voorgesteld: Een groot gezelschap heidense afgodedienaars droegen een zwarte banier, waarop een afbeelding van de zon, maan en sterren was. Dit gezelschap scheen zeer wreedaardig en toornig te zijn, Toen werd mij een ander gezelschap getoond, dat een zuiver witte banier droeg, waarop ge-schreven stond, “Reinheid en heiligheid des Heren.” Op hun aangezichten lag een uitdrukking van vastberadenheid en hemelse lijdzaamheid. Ik zag dat de heidense afgodedienaars hen naderden, en er een grote slachting was. De christenen smolten weg voor hun aangezicht; en toch sloot het gezelschap christenen zich dichter bij elkaar aan, en hield de banier vaster omhoog. Terwijl er vielen vielen, schaarden zich anderen om de banier, en namen hun plaatsen in. EG 250.1

Ik zag dat het gezelschap van afgodedienaars tezamen beraadslaagde. Daar zij de christenen niet konden doen ingeven, b9sloten zij tot een ander plan over te gaan. Ik zag dat zij hun banier lieten zakken, en toen tot dat vastberaden gezelschap van christenen naderden, en hun voorstellen deden. In het eerst werden hun voorstellen beslist geweigerd. Toen zag ik dat het gezelschap christenen tezamen raad nam. Sommigen zeiden, dat zij hun banier wilden la en zakken, en de voorstellen aannemen en zo hun leven redden, want dan zouden zij eindelik kracht krijgen om da banier onder de heidenen op te heffen. Enkelen wilden echter geen toestemming geven tot dit plan,maar verkozen vastberaden om te sterven, terwijl zij bun banier omhoog hielden, liever dan die te laten zakken. Toen zag dat ik velen hun banier lieten zakken, en zich aansloten bij de heidenen; maar de vastberadenen en standvastigen grepen hem weder en hieven hem om-lioog. Ik zag, dat enkele personen voortdurend het gezelschap van degenen, die de reine banier droegen, verlieten en zich bij de afgodedienaars onder de zwarte banier voegden, om hen, die de witte banier omhoog hielden, te vervolgen. Velen werden er gedood, en toch werd de witte banier hoog opgeheven, en werden er gelovigen verwekt, die er zich rondom schaarden. EG 250.2

De Joden, die in het eerst de woede van de heidenen tegen Jezus hadden opgewekt, zouden niet ongestraft blijven. In het rechthuis riepen de woedende Joden, toen Pilatus aarzelde om Jezus te veroordelen: “Zijn bloed kome over ons en over onze kindereo.” Het Joodse volk heeft de verwezenliking van die vreselike vloek, welke zij over hun eigen hoofden haalden, onder vonden. De heidenen zowel als die zogenaamde christenen dachten in hun ijver voor Christus, welke de Joden gekruisigd hadden, dat, hoe meer lijden zij over hen konden brengen, des te meer het Gode welgevallig zou zijn. Vele van de ongelovige Joden werden dus gedood, terwijl anderen van plaats tot plaats gedreven, en op bijna iedere denkbare wijze gestraft werden. EG 251.1

Het bloed van Cnristus, en van de discipelen, die zij ter dood gebracht hadden, was over hen, en zij werden mot vreselike oordelen bezocht. Gods vloek vervolgde hen, en zij waren een spreekwoord en een spotrede onder de heidenen en de zogenaamde Christenen. Zij werden veracht, gemeden en gehaat, alsof het teken van Kaïn op hen was. Toch zag ik, dat God dit volk op wonderdadige wijze bewaarde, en ze over de ganse wereld verspreidde, opdat men hen beschouwen zou als in het biezonder door Gods vloek bezocht. Ik zag dat God Israël als een volk verlaten had; maar dat enkele personen onder hen nog bekeerd, en in staat gesteld zouden worden om het deksel van hun hart te rukken, en in te zien, dat de profetieēn betreffende hen vervuld zijn geworden; dezulken zullen Jezus aannemen als de Heiland der wereld, en de grote zonde van hun volk inzien, die zij bedreven hebben door Hem te verwerpen en te kruisigen. EG 251.2

*****