Go to full page →

HOOFDSTUK 26: EEN ANDERE BESCHRIJVING EG 293

Mij werd de belangstellig getoond, welke de gehele hemel bewezen had in het werk, dat op aarde had plaats gehad. Jezus gaf een machtige engel last om neder te dalen naar de aarde, en de aardbewoners te waarschuwen zich voor te bereiden op Zijn wederkomst. Toen de engel de tegenwoordigheid van Jezus in de hemel verliet, ging er een uitermate helder en heerlik licht vóór hem uit. Mij werd gezegd dat zijn zending was om de aarde te verlichten met zijn heerlikheid, en de mens te waarschuwen voor de komende toorn Gods. Scharen van mensen namen het licht aan. Sommigen onder dezen schenen zeer ernstig, terwijl anderen blijde en verrukt waren. Allen, die het licht ontvingen, hieven hun aangezichten op naar de hemel, en verheerlikten God. Ofschoon het alien bescheen, kwamen sommigen slechts onder de invloed ervan, maar nanren het niet van harte aan Velen werden met grote toorn vervuld. Predikanten en leken sloten zich aan bij de slechte mensen, en weerstonden volhardend het licht dat van de machtige engel uitging. Maar alien, die het aannamen, onttrokken zich aan de wereld, en sloten zich nauw aaneen. EG 293.2

Satan en zijn engelen waren druk bezig met te trachten, de aandacht van zo velen als mogelik was van het licht af te trekken. Het gezelschap dat het licht verwierp, werd in duisternis gelaten. Ik zag de engel Gods met de grootste belangstelling de mensen, die beleden Zijn volk te zijn, gadeslaan, om op te schrijven hoedanig het karakter was, dat zij ontwikkelden, terwijl de boodschap van hemelse oorsprong hun gegeven werd. En toen zeer velen, die voorgaven liefde tot Jezus te hebben, zich spottend en schimpend en met haat van de hemelse boodschap afkeerden, stelde een engel met een perkament in de hand het schandelike rapport te boek. De gehele hemel was vervuld met verontwaardiging, dat Jezus op die wijze door Zijn belijdende volgelingen beledigd werd. EG 294.1

Ik zag de teleurstelling van de gelovigen, toen zij hun Heer niet op de verwachte tijd zagen komen. Het was Gods plan geweest om de toekomst verborgen te houden, en Zijn volk tot een punt van beslissing te leiden. Zonder het prediken van een bepaalde tijd voor de komst van Christus zou het werk, dat God van plan was te doen, niet volbracht zijn geworden. Satan leidde er velen toe, dat zij de grote gebeurtenissen in verband met het oordeel en het eind van de genadetijd ver in de toekomst stelden. Het was nodig dat de mensen er toe geleid zouden worden om ernstig te trachten naar een voorbereiding in de tegenwoordige tijd. EG 294.2

Toen de tijd voorbij gegaan was, verbonden degenen, die het licht van de engel niet volkomen hadden aangenomen, zich met hen, die de boodschap verachtten, en keerden zich tegen de teleurgestelden en bespotten hen. Het voorbijgaan van de bepaalde tijd had hen op de proef gesteld en getoetst, en zeer velen waren in weegschalen gewogen en te licht bevonden. Zij beweerden luid dat zij christenen waren, en bleven toch in iedere biezonderheid in gebreke van Christus te volgen. Satan verlustigde zich over de toestand van hen, die voorgaven volgelingen van Jezus te zijn. Hij hield hen in zijn valstrik. Hij leidde er de meerderheid van hen toe om het nauwe pad te verlaten, en zij trachtten om langs een andere weg in de hemel op te klimmen. Engelen zagen dat de reinen en heiligen zich mengden met de zondaren in Zion, en met schijnheiligen, die de wereld liefhadden. Zij hadden de wacht gehouden over de ware discipelen van Jezus; maar de slechten oefenden invloed uit over de heiligen. Hun, wier hart met een innige begeerte in hen brandde om Jezus te zien, werden door hen, die voorgaven hun broederen te zijn, verboden om over Zijn komst te spreken. Engelen beschouwden het toneel, en hadden medegevoel met de overgeblevenen, die de verschijning van hun Heer liefhadden. EG 295.1

Een andere machtige engel kreeg bevel om naar de aarde af te dalen. Jezus gaf hem een geschrift in zijn hand, en toen hij op de aarde kwam, riep hij: “Zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon!” Toen zag ik de teleurgestelden wederom hun ogen naar de hemel opslaan, met geloof en hoop uitziende naar de verschijning des Heren. Velen schenen in een toestand van stompheid te verkeren, alsof zij in slaap waren; toch kon ik de sporen van diepe droefheid op hun aangezichten zien. De teleurgestelden leerden uit de Schriften dat zij in de tijd van vertoeven verkeerden, en dat zij met geduld de vervulling van het gezicht moesten verbeiden. Hetzelfde getuigenis, dab er hen toe geleid had om in 1843 naar de komst des Heren uit te zien, bracht er hen toe om Hem in 1844 te verwachten. Toch zag ik dat de meesten niet die geestdrift hadden, welke hun geloof in het jaar 1843 kenmerkte. Hun teleurstelling had hun geloof verflauwd. EG 296.1

Toen het volk Gods deel nam aan het geroep van de tweede engel, merkte het hemelheir met de grootste belangstelling op, welke uitwerking de boodschap hebben zou. Zij zagen er velen, die de naam van christenen droegen, zich met spot tegen de teleurgestelden keren en hen uitlachen. Toen de woorden over spottende lippen kwamen: “Gij zijt nog al niet opgevaren!” schreef een engel die op. De engel sprak: “Zij bespotten God.” Ik werd teruggewezen op een dergelijke zonde, die in de oude tijd begaan was. Elija was opgenomen in de hemel, en zijn mantel was op Eliza gevallen. Toen volgden goddeloze jongens, die van hun ouders geleerd hadden om de man Gods te verachten, Eliza, en riepen spottend: “Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!” Door aldus Zijn diensfknecht te bespotten, bespotten zij God, en ontvingen hun straf op datzelfde ogenblik. Op gelijke wijze zullen zij, die de gedachte, dat de heiligen zouden opvaren, bespot en gehoond hebben, door Gods toorn worden bezocht, en Hij zal hen doen gevoelen dat het geen lichte zaak is, de gek te scheren met hun Maker. EG 296.2

Jezus gaf bevel aan andere engelen om snel te vliegen en het kwijnende geloof van Zijn volk weer op te wekken en te sterken, en hen voor te bereiden om de boodschap van de tweede engel te verstaan, zowel als de balangrijke gebeurtenis, welke spoedig in de hemel plaats zou hebben. Ik zag deze engelen grote kracht en veel licht ontvangen van Jezus, en snel naar de aarde vliegen om hun opdracht te vervullen en de tweede engel in zijn werk bij te staan. Een groot licht bescheen Gods volk, toen de engelen riepen: “Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!” Toen zag ik die teleurgestelden opstaan, en in overeenstemming met de tweede engel aankondigen: “Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet!” Het licht, dat van de engelen uitging, drong overal door de duisternis heen. Satan en zijn engelen trachtten te verhinderen dat dit licht zich verspreidde, en de uitwerking hebben zou, waarvoor het bedoeld was. Zij twistten met de engelen des hemels, zeggende, dat God de mensen bedrogen had, en dat zij met al hun licht en kracht de wereid toch niet zouden kunnen laten geloven, dat Christus aan het komen was. Maar niettegenstaande Satan hun de weg trachtte af te sluiten, en de aandacht van de mensen van bet licht af te trekken, zetten Gods engelen hun werk voort. EG 297.1

Zij, die het licht ontvingen, schenen zeer gelukkig te zijn. Zij zagen vastberaden op naar de hemel, en verlangden naar de verschijning van Jezus. Sommigen weenden en baden in grote benauwdheid. Hun ogen schenen zij op zichzelven gericht te houden, en zij durfden niet omhoog zien. Ben licht uit de hemel deelde de duisternis voor hen, en hun ogen, die zij op zichzelven gericht gehouden hadden, werden opwaarts gericht, terwijl iedere gelaatstrek hun dankbaarheid en blijdschap uitdrukte. Jezus en het gehele engeleheir zag met goedkeuring neder op de getrouwe, wachtende kinderen Gods. EG 297.2

Zij, die het licht van de boodschap van de eerste engel verwierpen en tegenstonden, verloren het licht van de tweede engel, en konden geen voordeel trekken uit de kracht en de heerlikheid, die zich paarden aan de boodschap: “Ziet, de Bruidegom komt!” Jezus keerde zich met een strenge blik van hen af; want zij hadden Hem beledigd en verworpen. Zij, die de boodschap hadden aangenomen, waren in een wolk van heerlikheid gehuld. Zij vreesden zeer om God te beledigen, en wachtten en waakten en baden om Zijn wil te leren kennen. Ik zag Satan en zijn engelen trachten om dit Goddelik licht te verduisteren voor Gods volk; maar zo lang de wachtenden dit licht op prijs stelden, en hun ogen van de aarde afkeerden en tot Jezus ophieven, had Satan de macht niet om hun de heerlike stralen ervan te ontroven. De boodschap, die uit de hemel gegeven werd, maakte Satan en zijn engelen woedend, en leidde degenen die voorgaven Jezus lief te hebben, maar Zijn komst verwierpen, er toe om de getrouwe, getrouwende gelovigen te bespotten en uit te lachen. Doch een engel tekende iedere belediging, iedere smadende behandeling, iedere onrechtvaardigheid aan, die de kinderen Gods te verduren hadden van degenen, die voorgaven hun broeders en zusters in het geloof te zijn. EG 298.1

Velen hieven hun stemmen en riepen: “Ziet, de Bruidegom komt!” en verlieten hun broeders en zusters, die niet geloofden in de verschijning van Jezus, en die hen niet wilden toelaten om te spreken over Zijn wederkomst. Ik zag Jezus Zijn aangezicht afkeren van degenen, die Zijn komst verwierpen en verachtten; en toen gaf Hij Zijn engelen last om Zijn volk uit te leiden uit het midden van de onreinen, opdat zij niet verontreinigd zouden worden. Zij, die gehoorzaam waren aan de boodschap, stonden tezamen, vrij en verenigd. Een heilig licht bescheen hen. Zij keerden zich van de wereld weg, offerden hun aardse belangen op, gaven hun aardse schatten weg, en richtten hun verlangende blik op de hemel, verwachtende hun geliefde Verlosser te zien. Een heilig licht straalde uit van hun aangezicht, getuigende van de vrede en de blijdschap, die daar binnen heersten. Jezus gaf Zijn engelen last om hen te gaan versterken, want het uur van hun beproeving naderde. Ik zag, dat die wachtende gelovigen nog niet zo zwaar op de proef gesteld waren, als zij moesten worden. Zij waren niet vrij van dwaling. En ik zag de barmhartigheid en goedheid van God, daarin dat Hij een waarschuwing zond aan de mensen op aarde, alsmede herhaalde boodschappen om hen te leiden tot een ijverig doorzoeken van hun hart, en onderzoek van de Schriften, opdat zij zichzelven mochten ontdoen van de dwalingen, die hun overgeleverd waren door de heidenen en pausgezinden. Door middel van deze boodschappen heeft God Zijn volk uitgeleid naar de plaats, waar Hij met meer kracht voor hen werken kan, en waar zij al Zijn geboden kunnen houden. EG 299.1