OP verzoek van lieve vrienden heb ik erin toegestemd om een korte schets te geven van mijn bevindingen en gezichten, in de hoop dat de eenvoudige, gelovige kinderen des Heren er troost uit mogen putten en er door gesterkt zullen worden. EG 1.1
Toen ik elf jaar oud was, werd ik bekeerd, en toen ik twaalf jaar was, werd ik gedoopt en werd lid van de Methodisten Kerk.*Mevr. White werd in Gorham, Me. op de 26ste Nov. 1827 geboren. Op dertienjarige leeftijd hoorde ik William Miller zijn tweede serie lezingen geven te Portland, Me. Toen besefte ik dat ik niet heilig was, en niet bereid om Jezus te zien. En toen de uitnodiging werd gegeven aan leden van de kerk en aan zondaren om naar voren te komen en om gebed te vragen, nam ik de eerste gelegenheid te baat, want ik wist, dat er een groot werk aan mij gedaan moest worden om mij geschikt te maken voor de hemel. Mijn ziel dorstte naar voile en vrije verlossing, maar wist niet, hoe die te verkrijgen. EG 1.2
In het jaar 1842 woonde ik voortdurend de Advent vergaderingen te Portland, Me. bij, en geloofde vast dat de Heer op het punt stond van te komen. Ik hongerde en dorstte naar voile verlossing, en naar volkomen gelijkvormigheid aan de wil van God. Dag *en nacht worstelde ik om die onwaardeerbare sehat, die voor geen geld op aarde gekocht kan worden, te verkrijgen. Terwijl ik mij voor God nederboog en Hem smeekte mij die zegen te geven, werd mij de plicht om naar een openbare bidstond te gaan en daar te bidden, voorgehouden. Ik had nooit hardop gebeden in een vergadering, en sehrok terug voor die plicht, daar ik bang was in de war te raken, als ik zon trachten te bidden. Iedere maal dat ik mij alleen voor God neerboog om tot Hem te bidden, werd die onvervulde plicht mij voorgesteld, totdat ik ophield met bidden, en in een staat van melancholie verviel en eindelik geheel en al tot wanhoop oversloeg. EG 1.3
Drie weken lang verkeerde ik in die geestestoestand, zonder dat er ooit, ēēn straal van licht door de dikke wolken van de duisternis rondom mij heenbrak. Daarna had ik twee dromen, die mij een zwakke straal van licht en hoop verleenden.*De dromen, waarover hier gesproken wordt, vindt de lezer in Hoofdstuk XIX. Als gevolg daarvan opende ik mijn hart voor mijn geliefde moeder. Zij zei mij, dat ik niet verloren was, en raadde mij aan om met Broeder Stockman te gaan spreken, die toen preekte voor degenen, die te Portland in de Advent boodschap geloofden. Ik stelde groot vertrouwen in hem, want hij was een toegewijde en geliefde dienstknecht van Christus. Zijn woorden maakten indruk op mij, en leidden er mij toe om weer hoop te voeden. Ik keerde naar huis terug, boog mij opnieuw neer voor de Heer, en beloofde dat ik alles doen zou en gewillig was om alles te verduren, indien Jezus slechts vriendelik op mij neer wilde zien. Dezelfde plicht werd mij weer voorgehouden. Er zou die avond een bidstond gehouden worden, welke ik bijwoonde, en toen anderen knielden om te bidden, knielde ik ook bevende neer; en nadat er twee of drie gebeden hadden, opende ik, voordat ik het wist, mijn mond om te bidden, en schenen mij de beloften van God kostbare paarlen toe, waar men slechts om hehoefde te vragen om ze te verkrijgen. Terwijl ik bad, vielen de last en de zielsangst, die mij zolang gedrukt hadden, van mij weg, en kwam de zegen Gods over mij als de verfrissende dauw. Ik loofde God voor hetgeen ik gevoelde, maar verlangde naar meer. Ik kon niet tevreden zijn, voordat ik vervuld was van de volheid Gods. Onuitsprekelike liefde tot Jezus vervulde mijn ziel. De ene golf van heerlikheid na de andere ging over mij heen, totdat mijn lichaam stijf werd. Alles was voor mij buitengesloten behalve Jezus en heerlikheid, en ik wist niets van hetgeen er rondom mij plaats had. EG 2.1
Ik verkeerde lange tijd in die toestand van lichaam en geest, en toen ik tot het besef kwam van wat om mij heen was, scheen alles mij veranderd toe. Alles zag er heerlik en nieuw uit, alsof alles glimlachte en God loofde. Toen was ik gewillig om Jezus overal te belijden. Zes maanden lang kwam er geen wolkje van duisternis over mijn geest. Mijn ziel dronk dageliks diepe teugen van verlossing in. Ik dacht dat zij, die Jezus liefhadden, Zijn komst zouden liefhebben, en ging dus naar de bijeenkomst en vertelde hun wat Jezus voor mij gedaan had, en welk een volheid ik genoot door te geloven, dat Jezus op net punt stond van te komen. De voorganger van de klas viel mij in de rede, en zei, “Door het Methodisme;” maar ik kon de eer niet aan het Methodisme geven, wanneer het Christus en de hoop op Zijn spoedige wederkomst was, die mij vrijgemaakt hadden. EG 3.1
De meeste leden van mijn vaders familie geloofden vast in de wederkomst, en waren overtuigd, dat zij spreken moesten over deze heerlike leerstelling; zeven van ons werden op dezelfde tijd uit de Methodisten Kerk gezet. Bij die gelegenheid waren de woorden van de profeet ons zeer dierbaar: “Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijn Naams wil, zeggen: Dat de Here heerlik worde; Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde; zij daarentegen zullen beschaamd worden.” Jes. 66: 5. EG 3.2
Van die tijd āf tot Desember 1844 waren mijn vreugde, beproevingen en teleurstellingen dezelfde als die van mijn lieve Advent vrienden rondom mij. In die tijd bezocht ik een van onze Advent zusters, en hielden wij “s morgens huisgodsdienst. Het was geen gelegenheid, waarbij iets opwindends plaats had, en er waren slechts vijf van ons tegenwoordig, alle vrouwen. Terwijl ik bad, kwam de kracht Gods over mij, gelijk ik dit nog nooit tevoren gevoeld had. Ik raakte weg in een gezicht van de heerlikheid Gods, scheen hoger en hoger van de aarde op te stijgen, en mij werd het een en ander getoond van de reis van de aanhangers van de Advent boodschap naar de heilige stad, gelijk hieronder beschreven staat.
EG 4.1