Als Saulus naar Damaskus reisde met brieven, die hem autoriteit gaven om mannen of vrouwen, die Jezus predikten, te grijpen, en gebonden naar Jeruzalem te brengen, omringden de boze engelen hem vol vreugde. EG 236.1
Maar snellik omscheen hem een licht van de hemel, dat de boze engelen deed vlieden, en hem baastig ter aarde deed vallen. Hij hoorde een stem zeggende: “Saul, Saul! wat vervolgt gij mij?” Saulus vroeg: “Wie zijt gij, Heer?” En de Heer sprak: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt. Het u hard de verzenen tegen de prikkelen te slaan.” En Saulus, bevende en verbaasd zijnde, zei: “Heer! wat wilt Gij dat ik doen zil?” En de Heer antwoordde: “Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen zult.” EG 236.2
De mannen, die bij hem waren, stonden sprakeloos, een stem horende, maar niemand ziende. Toen het licht verdween, en Saulus van de aarde opstond en zijn ogen opende, bemerkte hij, dat hij geheel en al van zijn gezicht beroofd was. De heerlikheid van het licht uit de hemel had hem verblind. Zij leidden hem bij de hand, en brachten hem te Damaskus, en hij was drie dagen, dat hij niet zag, en noch at, noch dronk. Toen zond de Heer Zijn engel naar een van de mannen, die Saulus juist gehoopt had gevangen te zullen nemen, en openbaarde hem in een gezicht, dat hij moest gaan naar de straat, genaamd de Rechte, en vragen “in het huis van Judas naar een, met name Saulus van Tarsen: want ziet, hij bidt! En bij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, inkwam, en hem de hand oplegde, opdat hij wederdom ziende zou worden.” EG 236.3
Ananias vreesde dat er iets niet in orde mocht zijn in deze zaak, en begon de Heer te vertellen, wat hij aangaande Saulus gehoord had. Maar de Heer sprak tot Ananias: “Ga heen; want deze is Mij een uitverkoren vai, om Mijn naam te dragen voor de Heidenen, en de kooingen en de kinderen Israëls. Want ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn naam.” Ananias volgde de aanwijzing des Heren op, en in het huis komende, en de handen op hem leg'gende, zei hij: “Saul, broeder! de Heer heeft mij gezonden, namelik Jezus, die u verschenen is op de weg, die gij kwaamt, opdat gij weder ziende, en met de Heilige Geest vervuld zeudt worden.” EG 237.1
En Saulus werd terstond wederdom ziende, en stond op, en werd gedoopt. Toen leerde hij in de synagoge, dat Jezus in waarheid de Zoon van God was. En alien, die het hoorden, ontzetten zich, en vroegen: “Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde, wie deze naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, opdat hij ze gebonden zou brengen tot de Overpriesfers?” EG 237.2
Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden. Zij waren opnieuw in moeilikheid. Zij wisten alien, hoezeer Saulus Jezus tegengestaan had, en kenden zijn ijver in het opsporen en overleveren om gedood te worden van alien, die in Zijn naam geloofden; en zijn wonderdadige bekering overtuigde er velen, dat Jezus de Zoon van God was. Saulus verhaalde zijn bevindingen in de kracht van de Heilige Geest. Hij vervolgde beide mannen en vrouwen ten dode, hen bindende, en overleverende ora in de gevangenis geworpen te worden; toen hem, op reis naar Damaskus, plotseling een groot licht uit de hemel omscheen, en Jezus zich aan hem openbaarde, en hem leerde, dat Hij de Zoon van God was. EG 237.3
Terwijl Saulus aldus vrijmoedig Jezus predikte, oefende hij een machtig'e invloed uit. Hij kende de Schriften, en na zijn bekering kwam er hemels licht over de profeti ën betreffende Jezus, dat hem in staat steldo om de waarheid duidelik en vrijmoedig voor te stellen, en elke verdraaiing van de Schrift te weerleggen, Met Gods Geest op hem rustende, leidde hij zijn toehoorders op een duidelike en krachtige wijze door de profetieën tot de tijd van de eerste komt van Christus, en toonde hun, dat de Schriften vervuld waren geworden, die over Zijn lijden, dood, en opstanding handelden. EG 238.1
*****