Go to full page →

“Indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u.” GZ 57

Om te voorkomen dat de ziekte zich verbreidt door het lichaam en het leven verwoest, zou een man zich er zelfs in schikken zijn rechterhand te moeten missen. Zoveel te meer behoort hij gewillig te zijn om datgene, wat het leven van de ziel in gevaar brengt over te geven. GZ 57.2

Door het evangelie zullen zielen, die verlaagd en tot slaaf gemaakt zijn door Satan, verlost worden, om de heerlijke vrijheid te delen van de Kinderen Gods. Het is Gods bedoeling niet alleen de mens te bevrijden van het lijden, dat het onvermijdelijk gevolg is van de zonde, maar om te redden van de zonde zelf. De ziel die verdorven en misvormd is, zal gereinigd en hervormd worden om te worden gekleed in „de lieflijkheid van de Here onze God,” „tot gelijkvormig-heid aan het beeld Zijns Zoons.” „Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God bereid heeft voor degenen, die Hem liefhebben.” Ps. 90 : 17; Rom. 8 : 29; 1 Cor. 2 : 9. Slechts de eeuwigheid kan de heerlijke bestemming openbaren die de mens, vernieuwd naar het beeld Gods, kan bereiken. GZ 57.3

Opdat wij dit hoge ideaal zullen bereiken moet datgene, wat de ziel doet struikelen, opgeofferd worden. Door de wil houdt de zonde ons in zijn greep. De overgave van de wil wordt voorgesteld als het uittrekken van het oog, of het afhouwen van de hand. Dikwijls schijnt het ons toe, dat het overgeven van onze wil aan God inhoudt dat wij verminkt of kreupel door het leven moeten gaan. GZ 58.1

Maar het is beter zegt Christus, dat het eigen-ik verminkt, gewond of kreupel gemaakt wordt, indien ge op deze wijze ten leven kunt ingaan. Dat wat ge beschouwt als een ramp is de deur naar de grootste weldaad. GZ 58.2

God is de fontein des levens, en we kunnen alleen leven hebben wanneer we gemeenschap hebben met Hem. Wanneer we van God gescheiden zijn, kunnen we een tijdlang blijven voortbestaan, maar we bezitten geen leven. „Zij, die een los leven leidt, is levend dood.” 1 Tim. 5 : 6. Alleen door de overgave van onze wil aan God is het mogelijk voor Hem om ons deelgenoten te maken van het leven. Alleen door Zijn leven aan te nemen door zelfovergave is het mogelijk, zei Jezus, om deze verborgen zonden, waarop Ik gewezen heb, te overwinnen. Het is mogelijk dat u ze in uw hart kunt verbergen en ze zo verborgen kunt houden voor de ogen der mensen, maar hoe zult ge staan in de tegenwoordigheid Gods? GZ 58.3

Indien ge vasthoudt aan uw eigen-ik, en weigert uw wil aan God over te geven, kiest gij de dood. Voor de zonde, waar die ook gevonden wordt, is God als een verterend vuur. Indien gij de zonde kiest, en weigert u daarvan los te maken, moet de tegenwoordigheid Gods, die de zonde verteert, ook u verteren. GZ 58.4

Het vereist een offer om uzelf aan God te geven; maar het is een opofferen van het lagere om het hogere te bereiken, van het aardse om het geestelijke te bereiken, van het vergankelijke om het eeuwige te verkrijgen. Het is niet Gods bedoeling, dat onze wil vernietigd zou worden; immers, slechts door de wil te oefenen kunnen wij bereiken wat Hij wil dat we doen. Onze wil moet overgegeven worden aan Hem, opdat wij hem terug zullen ontvangen, gereinigd en gezuiverd, en zo in liefde verbonden met de Goddelijke, dat Hij door ons de stromen van Zijn liefde en kracht kan uitstorten. Hoe bitter en pijnlijk deze overgave mag schijnen voor het eigenzinnige, dwalende hart, nochtans is het „beter voor u.” GZ 58.5

Voordat hij kreupel en hulpeloos aan de borst van de engel des verbonds viel, kende Jakob niet de victorie van een overwinnend geloof en eerst toen ontving hij de titel: vorst Gods. Toen hij „mank ging aan zijn heup”, hielden de gewapende legerscharen van Ezau stil voor hem, en de aanvoerder, de trotse erfgenaam van hun koninklijk geslacht, boog zich neder om zijn zegen af te smeken. Zo werd de „Leidsman hunner behoudenis” door Zijn lijden heen volmaakt, en de kinderen des geloofs hebben zo „in zwakheid... kracht ontvangen,” en „hebben vijandige legers doen afdeinzen.” Hebr. 2 : 10; 11 : 34. Zo „vergaderen de lammen zelfs roof” en de zwakken worden „als David” en het „huis van David ... als de engel des Heren.” Jes. 33 : 23; Zach. 12 : 8. GZ 59.1