Go to full page →

VANAF DE DAGEN VAN ADAM USG1 384

Het tiende-stelsel strekt zich uit tot ver achter de tijd van Mozes. Ver teruggaande tot de dagen van Adam, werd reeds van mensen geëist om offers te brengen voor godsdienstige doeleinden, alvorens het definitieve systeem aan Mozes werd bekend gemaakt. In overeenstemming met Gods vereisten, moesten ze door hun gaven hun waardering betuigen voor Zijn genade en zegeningen. Dit voltrok zich door tal van opeenvolgende geslachten en ook Abraham hield zich daaraan, die tienden gaf aan Melchizedek, de priester des allerhoogsten Gods. Men vindt datzelfde beginsel ook terug in de dagen van Job. Toen Jacob, een verbannen zwerver zonder een cent op zak, te Bethel ‘s avonds het moede hoofd op een rotssteen legde, beloofde hij de Here: “Van alles wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven.” Genesis 28 : 22. God dwingt de mensen niet om te geven. Al wat ze geven, moeten ze vrijwillig doen. Hij wil Zijn schathuis niet vullen met ongaarne gebrachte offeranden. Het was Gods bedoeling de mens in nauwe verbinding met Hemzelve te brengen en tot sympathie en liefde voor zijn medemensen, door hem daden te laten doen, die zouden ingaan tegen zelfzucht en zijn liefde voor God en de mens zouden versterken. De Here eist, dat op gezette tijden gaven gebracht worden, en wel dusdanig, dat geven een gewoonte, en weldadigheid als een Christelijke plicht gevoeld wordt. Het hart, dat door het brengen van offers verwarmd wordt, wordt niet de tijd gelaten om te verkillen en zich te sluiten vóór het volgende offer gebracht wordt. Zo blijft de stroom aan-houdend vloeien en blijft de doorgang geopend door werken der barmhartigheid. USG1 384.2