Velen kunnen de godsdienst van Christus belijden, die de letter of de beginselen van Christus’ beleringen niet liefhebben noch daarop acht slaan. Het beste van hun krachten geven ze aan de jacht naar bezit en ze buigen zich voor de mammon. Het is alarmerend, dat zo velen door Satan misleid worden en dat hun verbeelding geprikkeld wordt door hun schitterende vooruitzichten van werelds gewin. Zij worden verdwaasd door het vooruitzicht van een volmaakt geluk, wanneer ze hun doel maar kunnen bereiken om zich welstand en eer in de wereld te verschaffen. Satan verzoekt hen met het verlokkende beeld, “Dit alles zal ik u geven”, al deze macht, al deze welstand, waarmee gij zoveel goeds kunt verrichten. Maar wanneer het doel, waarvoor ze gezwoegd hebben, bereikt is, hebben ze geen gemeenschap met de barmhartige Verlosser, Die hen zou doen delen in de goddelijke natuur. Zij hangen aan hun aardse schatten, en verachten de zelfverloochening en zelfopoffering, welke Christus eist. Ze hebben geen zin om te geven van hun geliefde aardse schatten, waarop ze hun hart hebben gezet. Ze zijn van meester verwisseld; ze hebben de mammon aangenomen in de plaats van Christus. De mammon is hun god, en de mammon dienen ze. USG1 420.3
Satan heeft de aanbidding van die misleide zielen verkregen door hun verlangen naar rijkdom. De verandering heeft zo ondoorzichtelijk plaats gevonden en Satans macht is zo misleidend, zo geslepen, dat ze de wereld gelijkvormig zijn geworden, en niet bemerken, dat ze van Christus zijn afgedwaald en niet langer Zijn dienstknechten zijn, dan enkel in naam. USG1 421.1
Satan gaat met mensen nog omzichtiger om dan hij deed met Christus in de woestijn, want hij is gewaarschuwd, dat hij daar zijn doel voorbij schoot. Hij is een overwonnen vijand. Hij komt niet tot de mens op de man af, noch vraagt hij om een openlijke aanbidding. Hij vraagt enkel de mensen om hun hart te plaatsen op de goede dingen dezer wereld. Slaagt hij er in, hart en ziel te winnen, dan vervagen de hemelse dingen van zelven. Alles wat hij de mens vraagt, is, dat deze zich buigt onder de bedriegelijke kracht van zijn verzoekingen, om de wereld lief te hebben, rang en positie lief te hebben, geld lief te hebben en zijn hart te plaatsen op aardse schatten. Wanneer hij daarin slaagt, verkrijgt hij alles wat hij aan Christus gevraagd heeft. USG1 421.2