Als volk verliezen wij veel door een tekort aan sympathie en prettige omgang met elkander. Die een voorstander is van onafhankelijkheid en een leven leidt in afzondering, gedraagt zich niet zoals God dat van hem verlangt. Wij zijn kinderen Gods, over en weer op elkander aangewezen tot bevordering van het geluk. Zowel God als de mensheid hebben rechten op ons. Wij moeten allen in dit leven ons deel bijdragen. Het is de juiste cultivering van de sociale elementen van onze natuur, die ons de sympathie bezorgt van onze broeders en ons persoonlijk gelukkig maakt in onze pogingen anderen ten zegen te zijn. De gelukzaligheid des hemels zal bestaan in de zuivere gemeenschap met heilige wezens, in de harmonische omgang met de gezegende engelen en met de verlosten, die hun kleren gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed des Lams. We kunnen niet gelukkig zijn wanneer we geheel geabsorbeerd zijn in onze persoonlijke belangen. We moeten in deze wereld leren om zielen te winnen voor de Heiland. Wanneer we anderen kwetsen dan kwetsen we ook onszelven. Wanneer we anderen zegenen, dan zegenen we ook onszelven, want de invloed van elke goede daad vindt een terugslag in ons eigen hart. USG1 474.1
Wij hebben de plicht elkander te helpen. Het is niet altijd zo, dat we in contact komen met Christenen, prettig in de omgang, met een zacht, aantrekkelijk karakter. Velen hebben niet de juiste opvoeding gehad; ze hebben een hoekig karakter; ze zijn nukkig en bokkig, nurks in elk opzicht. Wanneer we dezen helpen, dat ze hun gebreken zien en verbeteren, moeten we oppassen dat we niet ongeduldig en prikkelbaar worden door de fouten van onze naaste. Onder degenen, die Christus belijden, zijn onaangename mensen; maar de schoonheid van Christus’ genade zal hen hervormen, indien ze hun uiterste best doen die zachtheid en minzaamheid van Hem te verkrijgen, Wiens navolgers zij zijn, er aan denkende, dat “niemand voor zichzelven leeft”. Mede-arbeiders van Christus! Welk een verheven positie! USG1 474.2
Waar zijn in deze grote steden de zendelingen vol zelfopoffering te vinden? De Here heeft arbeiders in Zijn wijngaard nodig. We moeten er ons voor wachten dat we Hem nief van de tijd beroven, waarop Hij bij ons recht heeft; we moeten oppassen dat we die niet doorbrengen in ledigheid of tof opschik van het lichaam, door aan dwaze doeleinden te besteden de kostbare uren, die God ons gegeven heeft voor het gebed, om vertrouwd te worden met onze Bijbel, en om te werken ten bate onzer medeschepselen, waardoor we onszelven en hen geschikt maken voor de grote taak, die vóór ons ligt. USG1 475.1
Moeders spenderen onnodige arbeid aan kleren tot opschik van zichzelven en van haar kinderen. Hef is onze plicht onszelven en onze kinderen netjes en ordelijk te kleden, zonder onnutte versierselen, borduursels of uiterlijk vertoon, oppassende, dat we bij hen niet een liefde voor opschik aankweken, die tot hun ondergang zal bijdragen, maar eerder zoekende de Christelijke deugden aan te kweken. Niemand onder ons kan zich aan onze verantwoordelijkheden onttrekken, en in geen geval kunnen we zuiver staan voor de troon van God, wanneer we het werk verzuimen te doen, dat de Here ons opgedragen heeft. USG1 475.2
Zendelingen voor God worden gevraagd, trouwe mannen en vrouwen, die de verantwoordelijkheid niet afwijzen. Arbeid met overleg zal goede resultaten afwerpen. Er valt een wezenlijk werk te doen. De waarheid moet de mensen gebracht worden op een zorgvuldige wijze door hen, die minzaamheid met wijsheid verenigen. We moeten ons niet afzonderen van onze medemensen, maar nauw met hen in contact komen; want hun zielen zijn even kostbaar als de onze. We kunnen het licht in hun huizen brengen en er met een zachte, milde geest op aandringen, dat ze het verheven voorrecht, hun geboden, aanvaarden, met hen bidden, wanneer dat gepast lijkt, en hen laten zien dat er verhevener doeleinden zijn, die ze kunnen najagen om dan in alle behoedzaamheid tot hen te spreken over de geheiligde waarheden voor dit laatste der dagen. USG1 475.3
Er zijn onder ons volk meer bijeenkomsten voor de zang dan voor het gebed; maar zelfs deze vergaderingen kunnen geleid worden op zo ', n eerbiedige, nochtans prettige wijze, dat er een goede invloed van uitgaat. Echter wordt daar te veel gedaan aan gekheid, ijdele praat en geklets om van die bijeenkomsten een zegen te doen uitgaan, om de gedachten te verheffen en de manieren te beschaven. USG1 476.1
* * * * *