Go to full page →

RIJKELIJK GEVEN USG1 584

Velen zijn er die maar volhouden dat ze niet meer voor Gods werk kunnen doen dan ze nu doen; maar zij geven niet naar hun vermogen. De Here opent soms de ogen, verblind door zelfzucht door heel eenvoudig hun inkomsten terug te brengen tot het peil, dat zij bereid zijn te geven. Paarden worden dood in de wei of in de stal gevonden, huizen en schuren worden door brand vernield of het gewas mislukt. In vele gevallen toetst God de mens door zegeningen en wanneer ontrouw wordt gemanifesteerd in het teruggeven aan Hem van tienden en gaven, houdt Hij Zijn zegen in. “Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien.” 2 Korinthe 9 :6. Door de genade van Christus en de rijkdommen van Zijn goedgunstigheid, en ter ere van de waarheid en de godsdienst, smeken wij u, die navolgers van Christus zijt, uzelf en uw bezit opnieuw aan God te wijden. Ziende op de liefde en het mededogen van Christus, die Hem de hemelse hoven deed verlaten om zelfverloochening, vernedering en dood te ondergaan, laaf een ieder zich dan afvragen: “Hoeveel ben ik mijn Here schuldig?” en laat dan uw dankbare gaven in overeenstemming zijn met uw waardering van de grote gave des hemels in Gods dierbare Zoon. USG1 584.2

Wanneer gij het deel bepaalt om aan Gods werk te geven, overtreft dan liever de eisen der plicht dan daarin te kort te schieten. Gaat na voor Wie gij de gave bestemt. Die overdenking zal de zelfzucht doen vlieden. Ziet enkel op de grote liefde, waarmede Christus ons heeft liefgehad, en onze rijkste gaven zullen niet waardig geacht worden dat Hij die aanneemt. Wanneer Christus het object is van onze affectie’s, zullen zij, aan wie Christus’ vergevende liefde is ten deel gevallen, niet even wachten om de waarde te berekenen van de albasten fles met kostelijke zalf. De hebzuchtige Judas was daartoe in staaf; maar die de gave der zaligheid ontvangen heeft zal het enkel betreuren dat de gave nog geen kostelijker geur en grotere waarde heeft. Christenen moeten zichzelf zien als kanalen, waardoor genade en zegeningen moeten vloeien vanuit de Bron van alle goedheid naar hun medemensen, door wier bekering zij wolken van heerlijkheid in lofzangen en offergaven hemelwaarts kunnen doen opstijgen van diegenen, die met hen zijn gaan delen in de hemelse gave. USG1 585.1

* * * * *