Go to full page →

EEN PERSOONLIJK GOD SCHIEP DE MENS USG3 269

In de schepping van de mens werd de werking van een persoonlijk God geopenbaard. Toen God de mens naar Zijn beeld had geschapen, was de menselijke vorm volmaakt in geheel zijn samenstelling, maar hij was zonder leven. Toen blies een persoonlijk, in Zichzelf bestaand God, in die vorm de adem des levens en zo werd de mens een levend, ademend, verstandelijk wezen. Alle delen van het menselijk organisme traden in werking. Het hart, de grote en de kleine vaten, de tong, de handen, de voeten, de zintuigen, de waarnemingen door het verstand — dat alles begon te werken en werd aan wetten onderworpen. De mens werd een levende ziel. Door Jezus Christus schiep een persoonlijk God de mens en begiftigde hem met verstand en kracht. USG3 269.1

Ons wezen was voor Hem niet verborgen toen wij in het verborgene werden gemaakt. Zijn ogen zagen ons wezen, hoewel in onvolmaakte toestand; en in Zijn boek werden al onze leden beschreven, toen er nog niet één bestond. USG3 269.2

Boven alle lagere orden van wezens, was het Gods bedoeling dat de mens, het kroonstuk van Zijn schepping, Zijn gedachte tot uitdrukking zou brengen en Zijn heerlijkheid zou openbaren. Maar de mens moet niet zichzelf verheerlijken als God.... USG3 269.3