Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De Waldenzen

    Te midden van de duisternis welke de aarde bedekte tijdens het lange tijdperk van pauselike oppermacht, kon het licht van de waarheid niet geheel en al uitgedoofd worden. In elke eeuw waren er getuigen voor God,— mensen, die in Christus geloofden als de enige Middelaar tussen God en mens, die de Bijbel als enigste leefregel beschouwden, en die de ware Sabbat heiligden. Hoeveel de wereld aan die mensen verschuldigd is, zal de nakomelingschap nimmer weten. Ze werden gebrandmerkt als ketters, hun beweegredenen betwist, hun karakter beklad, hun geschriften onderdrukt, verkeerd voorgesteld, of vernield. Desniettemin stonden ze vast, en handhaafden van eeuw tot eeuw de reinheid van hun geloof als een heilig erfstuk voor de toekomstige geslachten.GT 71.1

    De geschiedenis van Gods volk gedurende de duistere eeuwen, die op Rome’s opperheerschappij volgden, staat in de hemel opgeschreven, maar niet veel vindt men in de geschiedboeken der mensen. Weinige sporen van hun bestaan kunnen slechts aangewezen worden, behalve dan in de beschuldigingen van hun vervolgers. Het was Rome’s toeleg om ieder spoor van afwijking van zijn leer of bevelen uit te wissen. Alles wat ketters was, hetzij mensen of geschriften, trachtte het te verdoen. Een enkele uitdrukking van twijfel of navraag aangaande het gezag van pauselike leerstellingen, was voldoende om rijk of arm, hoog of laag, het leven te doen verliezen. Ook beproefde Rome alle bewijsstukken van de wreedheid, waarmede het andersdenkenden bejegende, te vernietigen. Pauselike raadsvergaderingen gaven last, dat boeken en geschriften, waarin dergelijke daden vermeld stonden, aan de vlammen prijs gegeven zouden worden. Vor de uitvinding van de boekdrukkunst waren er weinig boeken, en de vorm ervan maakte ze minder geschikt om bewaard te worden ; vandaar dat er weinig was, dat de Roomsen beletten kon, hun plannen uit te voeren.GT 71.2

    Geen kerk binnen de grenzen van het Roomse gezag werd lang ongehinderd in het genot van gewetensvrijheid gelaten. Niet zodra toch had zich het pausdom macht verworven, of het strekte de armen uit om allen te verpletteren, die zijn oppermacht weigerden te erkennen; en de ene na de de andere kerk onderwierp zich aan zijn gezag.GT 72.1

    In Groot-Brittannië had het primitieve Christendom reeds vroeg wortel geschoten. Het evangelie, dat de Britten in de eerste eeuwen ontvangen hadden, was te dien tijde onbedorven door Roomse afval. Vervolging van heidense keizers, welke zelfs tot die verre kusten doordrong, was de enige gave, die de eerste Britse kerken van Rome ontvingen. Vele Christenen, de vervolging in Engeland ontvluchtende, vonden een schuilplaats in Schotland; vandaar uit werd de waarheid naar Ierland overgebracht, en in al die landen met blijdschap ontvangen.GT 72.2

    Toen de Saksers Brittannië veroverden, verkreeg het heidendom de heerschappij. De overwinnaars waren te trots om zich door hun slaven te laten onderwijzen; en de Christenen waren genoodzaakt, zich in de bergen en woeste moerassen terug te trekken. Toch bleef het licht, dat voor een tijd verborgen was, voortschijnen. Een eeuw later scheen het in Schotland met een gloed, die tot verafgelegen landen doordrong. Uit Ierland verscheen de vrome Columba met zijn medewerkers, die de verspreide gelovigen op het eenzame eiland Iona rondom zich verzamelden, en dit tot middelpunt van hun zendingswerk maakten. Onder deze evangelisten was er iemand, die de Sabbat van de Bijbel hield, en alzo werd deze waarheid onder de mensen bekend gemaakt. Er werd op Iona een school opgericht, van waar uit zendelingen niet maar alleen naar Schotland en Engeland, maar ook naar Duitschland, Zwitserland en zelfs Italië gezonden werden.GT 72.3

    Rome echter had zijn oog op Brittanië geslagen, en besloten het onder zijn opperheerschappij te brengen. In de zesde eeuw ondernamen zijn zendelingen de bekering van de heidense Saksers. De trotse barbaren ontvingen hen met goedwilligheid, en ze haalden vele duizenden over tot belijdenis van het Roomse geloof. Bij de voortgang van dit werk kwamen de pauselike leiders en hun bekeerlingen in aanraking met de eerste Christenen. Opvallend was het verschil, dat zich toonde. Deze laatsten waren eenvoudig, nederig en schriftuurlik in hun karakter, leer en gebruiken; terwijl eerstgenoemden het bijgeloof, de praal en de trots van de pauselike godsdienst openbaarden. De afgezant van Rome eiste, dat deze Christelike kerken de oppermacht van de grote bisschop erkennen zouden. De Britten echter gaven met zachtmoedigheid ten antwoord, dat ze alle mensen wensten lief te hebben, maar dat de paus niet gerechtigd was tot opperheerschappij in de kerk, en dat ze hem alleen die onderworpenheid konden betonen, die iedere volgeling van Christus toekwam. Her-haalde pogingen werden aangewend om hen tot gehoorzaamheid aan Rome te brengen; doch deze nederige Christenen, verbaasd over de trots, die Rome’s afgezanten openbaarden, antwoordden met beslistheid, dat ze geen andere meester kenden dan Christus. Nu kwam de ware geest van het pausdom voor de dag. De Roomse leider sprak: “Zo ge de broeders niet ontvangen wilt, die u vrede brengen, zult ge vijanden ontvangen, die u strijd brengen. Zo ge u niet met ons verenigen wilt om de Saksers de weg des levens te wijzen, zult ge van hen de doodslag ontvangen.”1D 'Aubigné, “History of the Reformation of the Sixteenth Century,” boek 17, kap. 2. Dit waren geen loze bedreigingen. Krijg, list en bedrog werden te werk gesteld tegen deze getuigen voor het geloof van de Bijbel, totdat de kerken van Brittannië te niet gedaan, of gedwongen waren zich aan het gezag van de paus te onderwerpen.GT 73.1

    In landen buiten de invloed van de Roomse macht leefden er vele eeuwen achtereen groepen van Christenen, die bijna volkomen vrij bleven van het bederf van het pausdom. Ze waren omringd door het heidendom, en namen in de loop der eeuwen van de dwalingen ervan over; maas ze bleven de Bijbel als enige geloofsregel beschouwen, en hielden zich aan vele van zijn waarheden. Deze Christenen geloofden in de onveranderlikheid van Gods wet, en hielden de Sabbat van het vierde gebod. Kerken, die zich aan dat geloof en gebruik hielden, bestonden er in het midden van Afrika en onder de Armeniërs in Azië.GT 73.2

    Onder hen echter, die de voortgang van de pauselike macht weerstonden, waren vooral de Waldenzen. In hetzelfde land, waar het pausdom zijn zetel had gesticht, werden de leugen en het bederf ervan op de standvastigste wijze tegengestaan. Eeuwen lang handhaafden de kerken van Piedmont hun cnafhankelikheid; toch kwam eindelik de tijd, waarop Rome onderwerping van ze eiste. Na vruchteloos worstelen tegen zijn tirannie, bogen de hoofden van deze kerken zich onwillig onder de macht, die de ganse wereld scheen te huldigen. Er waren er echter enigen, die weigerden zich onder de macht van paus of prelaat te stellen. Ze waren vast besloten, aan God getrouw te blijven, en de zuiverheid en eenvoud van hun geloof te bewaren. Er vond een scheiding plaats. Zij, die aan het oude geloof vasthielden, trokken zich nu terug; enkelen, de Alpen van hun geboorteland vaarwel zeggende, verhieven de banier der waarheid in vreemde landen; anderen verscholen zich in de afgelegen valleien en rotsvestingen van de bergen, en behielden daar hun vrijheid om God te dienen.GT 74.1

    Het geloof, dat de Waldenziese Christenen eeuwen lang behielden en predikten, leverde een scherp kontrast tegen de valse leerstellingen, door Rome uitgegeven. Hun godsdienstige overtuiging grondde zich op het geschreven woord Gods als het ware stelsel van het Christendom. Doch deze nederige landbouwers in hun verborgen schuilhoeken, van de wereld afgesloten, en door hun dageliks werk onder hun kudden en wijngaarden gebonden, hadden niet voor zichzelven de waarheid gevonden in tegenstelling van de leerstellingen en ketterijen van de afvallige kerk. Hun geloof was niet iets nieuws. Hun godsdienstige overtuiging was een erfenis, die ze van hum vaderen ontvangen hadden. Ze streden voor het geloof van de apostoliese kerk, — “het geloof, eenmaal aan de heiligen overgeleverd.”1Judas, vs. 3. — “De kerk in de woestijn”, en niet de trotse priesterheerschappij, die de troon bekleedde in de grote hoofdstad van de wereld, was de ware kerk van Christus, de bewaarder van de schatten der waarheid, die God Zijn volk toevertrouwd heeft, om ze aan de wereld uit te delen.GT 74.2

    Een van de voornaamste oorzaken, welke de ware kerk tot afscheiding van Rome leidde, was de haat van laatstgenoemde tegen de Sabbat van de Bijbel. Gelijk in de profetieën voorzegd was, wierp de pauselike macht de waarheid ter neder. De wet Gods werd in het stof getreden, terwijl de overleveringen en gebruiken van mensen geëerd werden. De kerken, die onder de regering van het pausdom stonden, werden reeds vroegtijdig gedwongen, de Zondag als heilige dag te vieren. Te midden van heersende dwaling en bijgeloof geraakten er velen, ook onder het ware volk Gods, z— verward, dat ze, terwijl ze de Sabbat heiligden, zich toch ook op Zondag van arbeid onthielden. Dit echter gaf de pauselike leiders geen voldoening. Ze eisten niet alleen, dat de Zondag gevierd, maar ook de Sabbat ontheiligd zou worden; en ze veroordeelden in de sterkste bewoordingen degenen, die er eer aan durfden bewijzen. Het was alleen door voor de Roomse macht te vluch-ten, dat enkelen Gods wet in vrede konden gehoorzamen.GT 75.1

    De Waldenzen waren onder de eersten van de volken van Europa, die in het bezit kwamen van een vertaling van de Heilige Schriften.2Zie Aanhangsel. Honderden jaren vor de Hervorming hadden ze een afschrift van de Bijbel in hun moedertaal. Ze bezaten de waarheid onvermengd, en dit maakte hen in het biezonder tot voorwerpen van haat en vervolging. Ze verklaarden de Roomse Kerk het afvallige Babylon van de Openbaring te zijn, en op gevaar af van het leven te verliezen stonden ze op om zijn dwalingen te keer te gaan. Terwijl enigen onder de druk van langdurige vervolging hun geloof verzaakten, en de onderscheidende grondbeginselen ervan het een na het ander prijsgaven, hielden anderen zich aan de waarheid vast. Door de eeuwen van donkerheid en afval henen waren er Waldenzen, die het oppergezag van Rome lochenden, beeldedienst als afgoderij verwierpen, en de ware Sabbat onderhielden. Onder de hevigste stormen van tegenwerking handhaafden ze hun geloof. Schoon doorstoken door de spies van de Savoyaarden, en door Rome’s brandstapel geschroeid, stonden ze onbewegelik pal voor Gods woord en eer.GT 75.2

    Achter de hoge schansen van de bergen,— de schuilplaats van vervolgden en verdrukten in alle eeuwen,— vonden de Waldenzen een toevluchtsoord. Hier werd het licht der waarheid door de Middeleeuwen heen brandende gehouden. Duizend jaren lang handhaafden getuigen voor de waarheid hier het aloude geloof.GT 76.1

    God had Zijn volk een ontzaglik grootse tempel bereid, passend bij de machtige waarheden, die hun ter bewaring waren toevertrouwd. De bergen waren voor de getrouwe ballingen een zinnebeeld van Jehova’s onkreukbare gerechtigheid. Ze wezen hun kinderen op de spitsen, die zich in onveranderlike majesteit boven hen verhieven, en spraken tot hen van Hem, bij Wie geen verandering is noch schaduw van omkering, en Wiens woord even vast staat als de eeuwige heuvelen. God had de bergen vastgesteld, en ze met kracht omgord; geen arm dan die van de Almacht kon ze uit hun plaats bewegen. Op gelijke wijze had Hij Zijn wet, het fondament van Zijn bestuur in hemel en op aarde, vastgesteld. De arm van de mens kon de medemens bereiken en hem van het leven be-roven ; doch die arm kon even min de bergen uit hun standplaats bewegen, en ze in de zee werpen, als één voorschrift van de wet van Jehova wijzigen, of één van Zijn beloften aan degenen, die Zijn wil doen, uitwissen. In getrouwheid aan Zijn wet was het de roeping van Gods dienstknechten, even vast te staan als de onbewegelike heuvelen.GT 76.2

    De bergen, die hun nederige valleien insloten, strekten tot een gedurig getuigenis van Gods scheppende macht, en een nimmer feilende verzekering van Zijn beschermende zorg. Deze pelgrims leerden die zwijgende zinnebeelden van Jehova’s tegenwoordigheid liefhebben. Ze morden niet over de hardheid-van hun lot; ze voelden zich nimmer verlaten te midden van de eenzaamheid van hun bergen. Ze dankten God, dat Hij hun een schuilplaats bereid had tegen de woede en wreedheid van de mensen. Ze verheugden zich in hun vrijheid van Hem te kunnen aanbidden. Dikwels, wanneer de vijanden hen achtervolgden, bleek de sterkte van de heuvelen hun een zekere tegenweer. Van menig een hoge spits klonk hun lied tot lof van God, en de legers van Rome konden dat danklied niet tot zwijgen brengen.GT 76.3

    Rein, eenvoudig en warm was de vroomheid van deze volgelingen van Christus. Ze schatten de grondbeginselen van de waarheid boven huizen en landerijen, vriend en maag, ja boven het leven zelf. En ernstiglik zochten ze deze beginselen in de harten van hun kinderen in te prenten. Van hun vroegste kindsheid aan werden die in de Schriften onderwezen, en leerden de eisen van Gods wet heilig achten. Er bestonden slechts weinig afschriften van de Bijbel, waarom de kostbare woorden ervan uit het hoofd geleerd werden. Velen van hen konden hele gedeelten zowel uit het Oude als het Nieuwe Testament opzeggen. Gedachten over God werden gelijkelik met de heerlike natuurtonelen rondom hen, en met de geringste zegeningen van het dageliks leven verbonden. De kleine kinderen leerden met dankbaarheid tot God opzien, als tot de Gever van alle goede gunstbewijzen en levensgemakken.GT 77.1

    De ouders, schoon teder en liefdevol, waren te verstandig in de liefde tot hun kinderen om hen te gewennen aan toegefelikheid. Een leven stond hun te wachten van moeite en bezwaren, en wellicht de dood van een martelaar. Van kindsbeen aan werden ze gewoon gemaakt, hardheid te verduren, zich aan opzicht te onderwerpen, en niettemin onafhankelik te denken en te handelen. Zeer jong leerden ze verantwoordelikheid dragen, behoedzaam zijn in het spreken, en de wijsheid te verstaan van te zwijgen. Een enkel onbedacht woord, ten aanhoren van hun vijanden geuit, kon misschien het leven van de spreker zelf niet alleen, maar ook dat van honderden van zijn broederen in gevaar stellen; want als wolven hun prooi, zo jaagden de vijanden van de waarheid degenen na, die het durfden wagen, aanspraak te maken op vrijheid van godsdienstige overtuiging.GT 77.2

    De Waldenzen hadden hun aardse voorspoed ten offer gebracht ter wille van de waarheid, en met onvermoeid geduld zwoegden ze voor hun brood. Iedere voet bebouwbare grond tussen de bergen werd zorgvuldig gebruikt; de valleien en minder vruchtbare hellingen werden beide tot vruchtdragen genoopt. Zuinigheid en strenge ontbering maakten deel uit van de opvoeding, welke de kinderen als enigste erfenis ontvingen. Hen werd geleerd, dat God wil dat onze levensbeschouwing ernstig zal zijn, en dat ze alleen in hun behoeften konden voorzien door persoonlike arbeid, voorbedachtzaamheid, zorg, en geloof. De taak was groot en moeilik, maar de arbeid gezond, juist wat de mens in zijn gevallen staat nodig heeft, de school die God voor zijn opvoeding en ontwikkeling heeft bestemd. Terwijl de jongen gewend werden aan zware arbeid en moeite, werd de ontwikkeling van het verstand niet veronachtzaamd. Ze leerden dat alle krachten Gods gaven zijn, en dat alle moesten gebruikt en ontwikkeld worden voor Zijn dienst.GT 78.1

    De kerken van Vaudois geleken op die in de tijd van de apostelen in reinheid en eenvoud. De oppermacht van paus en prelaten verwerpende, hielden ze zich aan de Bijbel als het enig, hoogst, onfeilbaar gezag. Hun leraren, ongelijk aan de trotse priesters van Rome, volgden het voorbeeld van hun Meester, Die niet kwam “om gediend te worden, maar om te dienen.” Ze voedden de kudde Gods, en leidden hen naar grazige weiden en de levende fonteinen van Zijn heilig woord. Ver van de gedenktekenen van menselike praal en trots kwaihen de mensen bijeen, niet in prachtige kerken en grootse kathedralen, maar in de schaduw van de bergen, in de valleien van de Alpen, of, in tijden van gevaar, in de een of andere door rotsen versterkte plaats, om naar de woorden der waarheid van de dienstknechten van Christus te luisteren. De leraren predikten niet alleen het evangelie, maar bezochten ook de kranken, katechiseerden de kinderen, vermaanden de afgedwaalden, en beijverden zieh om twisten bij te leggen en eendracht en broederliefde te bevorderen. In vredestijd werden ze onderhouden door de vrijwillige gaven van het volk; toch ook, gelijk Paulus de tentemaker, leerde elkeen van hen het ene of andere handwerk, waardoor hij zo nodig in zijn eigen onderhoud kon voorzien.GT 78.2

    De jongen ontvingen onderwijs van hun leraren. Terwijl aan de gewone vakken van onderwijs aandaeht besteed werd, maakte de Bijbel de hoofdstudie uit. Het evangelie van Mattheüs en Johannes leerden ze van buiten, en vele van de zendbrieven daarbij. Ook hielden ze zich bezig met het afschrijven van de Heilige Schrift. Sommige handschriften bevatten de gehele Bijbel, andere slechts korte uittreksels, waarbij enige eenvoudige verklaringen van de tekst gevoegd waren door degenen, die bekwaamheid hadden in schriftuitlegging. Aldus werden de schatten van de waarheid te voor-schijn gebracht, die zo lang verborgen geweest was door degenen, die zich boven God trachtten te stellen.GT 79.1

    Onder geduldige, onvermoeide arbeid, somtijds in de diepe, donkere holen van de aarde en bij fakkellicht, werden de Heilige Schriften vers na vers en hoofstuk na hoofdstuk afgeschreven. Dus ging het werk voort, en straalde Gods geopenbaarde wil uit als zuiver goud; hoeveel glansrijker, helderder en krachtiger wegens de beproevingen, om der wille ervan ondergaan, konden zij alleen getuigen, die zich met het werk bezighielden. Engelen uit de hemel omringden die getrouwe arbeiders.GT 79.2

    Satan had er de Roomse priesters en prelaten toe gedreven, het woord der waarheid onder het puin van dwaling, ketterij en bijgeloof te begraven; doch op de wondervolste wijze bleef het door de duistere eeuwen heen onbedorven bewaard. Het droeg niet de stempel van de mens, maar het zegel Gods. De mens is onvermoeid geweest in zijn pogen om de duidelike, eenvoudige betekenis van de Schriften te verduisteren, en die zichzelf te laten weerspreken; doch gelijk de ark op de boezem van de wateren, trotseert Gods Woord de stormen, die het met ondergang dreigen. Gelijk de mijn rijke goud- en zil- veraderen onder de oppervlakte verborgen houdt, zodat allen, die de rijke voorraad willen ontdekken, erom graven moeten, zo ook bevat de Heilige Schrift schatten van waarheid, die alleen geopenbaard worden aan hem, die er ernstig, nederig en biddend naar zoekt. God heeft de Bijbel bedoeld voor een leerboek voor alle mensegeslachten, in hun kindsheid, jongelingschap, en rijpere leeftijd, en tot onderzoek voor alle tijden. Hij gaf de mens Zijn woord als een openbaring van Zichzelf. Iedere nieuw-ontdekte waarheid is een verse openbaring van het karakter van de Schrijver, Het onderzoek van de Schriften is het van God verordende middel om de mens in nauwer verbintenis te brengen met zijn Schepper, en hem een klaarder inzicht te schenken in Zijn wil. Dat onderzoek is het middel van gemeenschap tussen God en mens.GT 79.3

    Al hielden de Waldenzen de vreze des Heren voor het beginsel der wijsheid, toch waren ze niet blind voor de belangrijkheid van omgang met de wereld, kennis van mensen, en van de bezigheden van het leven, tot verstandsontwikkeling en opscherping van het waarnemingsvermogen. Sommige van hun jongelingen werden van de scholen in de bergen naar inrichtingen van onderwijs in de steden van Frankrijk of Italië gezonden, waar meer gelegenheid was voor studie, nadenken en opmerken, dan in de Alpen van hun vaderland. De jongelingen, die aldus uitgezonden werden, stonden bloot aan verleiding, werden bekend met alle ondeugden, en kwamen in aanraking met de sluwe handlangers van de duivel, die hun de listigste ketterijen en gevaarlikste bedriegerijen opdrongen. Doch hun opvoeding van der jeugd aan was van zulk een aard geweest, dat ze op dat alles voorbereid waren.GT 80.1

    Op de scholen, waarheen ze zich begaven, mochten ze niemand hun vertrouweling maken. Hun klederen werden z— gemaakt, dat ze er hun grootste schat,— de kostbare handschriften van de Bijbel,— in verbergen konden. Deze handschriften, de vrucht van maande-en jarelange arbeid, droegen ze bij zich, en waar ze ook maar konden zonder argwaan op te wekken, legden ze een gedeelte ervan met bedachtzaamheid voor aan degenen, wier harten open schenen te staan voor de waarheid. Van moeders knie aan was de Waldenziese jongeling met dit doel voor ogen opgeleid; ze verstonden hun werk, en deden het met getrouwheid. Er werden in deze inrichtingen van onderwijs bekeerlingen gewonnen voor het ware geloof, en somtijds doortrokken de beginselen ervan de gehele school, zonder dat de Roomse leiders, zelfs door het strikste onderzoek, ontdekken konden, waar de zogenaamde verderfelike ketterij oorsprong nam.GT 80.2

    De geest van Christus is een zendingsgeest. Het allereerste streven van het herboren hart is, ook anderen tot de Heiland te leiden. Dat was de geest van de Vaudois Christenen. Ze gevoelden, dat God hen tot meer riep, dan eenvoudig de waarheid in hun eigen kerken zuiver te bewaren; dat er een ernstige verantwoordelikheid op hen rustte on hun licht te laten schijnen voor degenen, die in duisternis zaten; en door de grote kracht van Gods Woord trachtten ze de slavernij te verbreken, welke door Rome opgelegd werd. De Vaudois predikers werden als zendelingen opgeleid, en elkeen, die het predikambt begeerde, moest eerst ondervinding opdoen als evangelist. Elkeen moest drie jaren dienst doen in het ene of andere zendingsveld, eer de zorg van een van de vaderlandse kerken hun toevertrouwd werd. Zodanige dienst, die van het begin af zelfverloochening en opoffering vereiste, was een passende voorbereiding voor het herderlik leven in die tijden, welke de zielen van de mensen zo zeer op de proef stelden. De jongeling, die de wijding vor het heilig ambt ontving, zag vor zich geen verschiet van aardse rijkdom en eer, maar een leven van moeite en gevaar, en de mogelikheid van het lot van een martelaar. De zendelingen gingen twee aan twee uit, gelijk Jezus Zijn discipelen uitzond. Gewoonlik vergezelde iemand van jaren en ondervinding elke jonge man, en stond zulk een jongeling onder de leiding van zijn metgezel, die voor zijn opleiding verantwoordelik gehouden werd, en naar wiens onderwijs de jongeling verwacht werd zich te gedragen. Zulke gemeenschappelike arbeiders waren niet altijd samen, maar ontmoetten elkander dikwels tot gebed en beraadslaging, en versterkten elkander op die wijze in het geloof.GT 81.1

    Bekendstelling van het doel van hun zending zou dat doel verijdeld hebben; vandaar dat ze het ware karakter zorgvuldig verborgen. Iedere prediker kende het een of andere ambacht, en de zendelingen zetten hun arbeid voort, zich schuilend achter een aards beroep. Gewoonlik kozen ze dat van handelaar, of reizend koopman. “Ze hadden bij zich zijdestoffen, juwelen en andere artikelen, welke in die tijd niet gemakkelik verkrijgbaar waren dan op vergelegen markten, en werden als kooplieden verwelkomd, waar ze als zendelingen afgewezen zouden zijn geworden.”1Wylie, boek 1, kap. 7. Voortdurend zagen ze op tot God om wijsheid, ten einde de aandacht te kunnen bepalen op schatten, kostbaarder dan goud of juwelen. Ze droegen heimelik gehele of gedeeltelike afschriften van de Bijbel bij zich, en waar zich ook maar een gelegenheid aanbood, wezen ze hun klanten op die manuskripten. Dikwels ontstond op die wijze lust om Gods Woord te lezen, en werd er gaarne een gedeelte van achtergelaten bij degenen, die begerig waren het te ontvangen.GT 82.1

    Het werk van deze zendelingen begon in de vlakten en valleien aan de voet van hun eigen bergen, maar strekte zich tot ver buiten die grenzen uit. Barrevoets en met grove klederen, door het reizen bemorst, gelijk die van hun Meester waren, trokken ze grote steden door, en drongen vergelegen landen binnen. Overal strooiden ze het kostbare zaad. Op hun spoor verrezen kerken, en het bloed van martelaren getuigde voor de waarheid. De dag des Heren zal een rijke oogst doen zien van zielen, ingebracht door de arbeid van die trouwe mannen. Bedekt en in het verborgen maakte Gods Woord zich baan door de Christenheid heen, en werd in de huizen en harten van de mensen met blijdschap ontvangen.GT 82.2

    Voor de Waldenzen waren de Schriften niet slechts het verhaal van Gods leidingen met de mensen in het verleden, en een openbaring van de verantwoordelikheden en verplichtingen van het tegenwoordige, maar eveneens een ontvouwing van de gevaren en heerlikheid van de toekomst. Ze geloofden, dat het einde van alle dingen niet ver in het verschiet was; en terwijl ze biddend en met tranen de Bijbel onderzochten, kwamen ze te dieper onder de indruk van zijn kostbare uitspraken, en van hun plicht om de zaligmakende waarheid aan anderen bekend te maken. Ze zagen het heilsplan duidelik op de heilige bladzijden opengelegd, en vonden troost, hoop, en vrede in het geloof in Jezus. Terwijl het licht hun verstand verlichtte en hun harten verblijdde, verlangden ze, de stralen ervan op degenen te laten schijnen, die in de duisternis van de pauselike dwalingen verkeerden.GT 82.3

    Ze zagen, hoe grote scharen onder de leiding van paus en priesters tevergeefs trachtten, vergiffenis te erlangen door hun lichamen te pijnigen voor de zonden van hun zielen. Daar hen geleerd was, op hun goede werken te vertrouwen, als zouden die hen kunnen redden, zagen ze immer op zichzelven, peinsden over hun zondige staat, meenden zich blootgesteld aan de toorn Gods, en kwelden hun ziel en lichaam, doch vonden geen baat. Aldus werden de nauwgezette zielen door de leerstellingen van Rome in banden gehouden. Duizenden verlieten vrienden en betrekkingen, en gingen hun leven in kloostercellen slijten. Door gedurig vasten en wrede geselingen, door middernachtelike gebeden, door zich uren achtereen uit te strekken op de koude, vochtige stenen van hun duistere verblijfplaats, door lange bedevaarten, door vernederende boetedoening en schrikkelike foltering zochten duizenden vergeefs zielsrust te vinden. Terneder gedrukt door een gevoel van zonde, en achtervolgd door de vrees voor Gods vergeldende toorn, leden er velen voort, totdat de natuur eindelik bezweek, en ze zonder een enkele straal van licht of hoop in de groeve neerzonken.GT 84.1

    De Waldenzen hunkerden er naar, aan deze hongerige zielen het brood des levens toe te delen, hun de tijdingen des vredes te brengen, op Gods beloften gegrond, en hen op Christus te wijzen als hun enige hoop op behoud. Ze hielden de leer, dat goede werken voor de overtreding van Gods wet kunnen voldoen, als op leugen gegrond. Staat maken op menselike verdiensten hindert de blik op Christus’ oneindige liefde. Jezus stierf als slachtoffer voor de mens, omdat de gevallen mensheid niets doen kan om zich bij God aangenaam te maken. De verdiensten van een gekruiste en verrezen Heiland zijn het fondament van het geloof van de Christen. De afhankelikheid van Christus van de ziel is even wezenlik, en zijn verbintenis met Hem behoort even nauw te zijn, als die van een lichaamsdeel met het lichaam, of van een rank met de wijnstok.GT 84.2

    De leer van pausen en priesters had er de mensen toe gebracht, Gods karakter, en zelfs dat van Christus, als streng, duister, en afstotend te beschouwen. De Heiland werd voorgesteld als zo weinig medegevoel te hebben met de mens in zijn gevallen staat, dat de tussenkomst van priesters en heiligen moest ingeroepen worden. Zij, wier verstand door het licht van Gods Woord was verlicht, hadden een sterk verlangen om die zielen te wijzen op Jezus als hun medelijdende, liefhebbende Heiland, die met open armen allen uitnodigt om met hun zondelast, hun zorg en vermoeienis tot Hem te gaan. Ze verlangden de hinderpalen uit de weg te ruimen, welke Satan opgehoopt had, opdat de mensen de beloften niet zouden zien, en rechtuit tot God komen met belijdenis van hun zonden, ten einde vergiffenis en vrede te ontvangen.GT 85.1

    De Waldenziese zendeling ontvouwde gaarne aan de onderzoekende geest de kostbare waarheden van het evangelie. Omzichtig bracht hij de zorgvuldig geschreven gedeelten van de Heilige Schriften voor de dag. Het was zijn grootste vreugde, hoop te geven aan de nauwgezette, maar met zonden beladen ziel, die slechts een God der wrake kon zien, zich gereed makende om het oordeel ten uitvoer te brengen. Met bevende lippen en ogen vol tranen opende hij, dikwels op zijn knieën gebogen, aan zijn broederen de kostbare beloften, waar de enige hoop van de zondaar uit straalt. Op die wijze drong het licht van de waarheid menig duister gemoed binnen, en week de schaduwwolk ervoor terug, totdat de Zon der Gerechtigheid in het hart scheen met genezing in zijn stralen. Dikwels gebeurde het dat het een of andere gedeelte van de Schrift op verlangen van de toehoorder over en over gelezen werd, als wilde hij zich verzekeren, dat hij het recht gehoord had. In het biezonder werd om herhaling gevraagd van deze woorden: “Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.”11 Joh. 1:7. “Gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een iegelik, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.”2Joh. 3:14, 15.GT 85.2

    Velen werden er ontnuchterd aangaande de aanspraken van Rome. Ze zagen in, hoe ijdel de tussenkomst is van mensen of engelen ten behoeve van de zondaar. Terwijl het ware licht aan hun harten opging, riepen ze in verrukking uit: “Christus is mijn priester; Zijn bloed is mijn offerande; Zijn altaar is mijn biechtstoel.” Ze wierpen zich algeheel op de verdiensten van Jezus, en herhaalden de woorden: “Zonder geloof is het onmogelik, Hem te behagen.”3Hebr. 11:6. “Er is onder de hemel geen andere naam onder de mensen gegeven, door welke wij moeten zalig worden.”4Hand. 4:12.GT 86.1

    De verzekering van de liefde van een Zaligmaker scheen te veel om te begrijpen voor sommige van die arme geteisterde zielen. De verlossing, daardoor aangebracht, was z— groot, en zulk een stroom van licht daalde op hen neder, dat ze zich als in de hemel verplaatst meenden. Ze legden hun hand vertrouwend in die van Christus; hun voeten stonden vast op de Rots der Eeuwen. Alle vrees voor de dood verliet hen. Ze konden nu gevangenis en brandstapel begeren, indien ze daardoor de naam van Christus eren konden.GT 86.2

    In het geheim werd Gods Woord op die wijze te voorschijn gebracht en gelezen, soms voor een enkele ziel, somtijds voor een klein gezelschap, dat naar licht en waarheid haakte. Meermalen werd de gehele nacht op die wijze doorgebracht. En de verbazing en bewondering van de hoorders waren somtijds z— groot, dat de boodschapper der waarheid niet zelden genoodzaakt was, het lezen te staken, totdat het verstand de tijding van de verlossing innemen kon. Dikwels hoorde men woorden als deze herhalen: “Zal God waarlik mijn offer aannemen? Zal Hij in gunst op mij nederzien? Zal Hij mij vergiffenis schenken?” En dan werd het antwoord gelezen: “Komt allen tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven.”1Matth. 11:28.GT 86.3

    Het geloof greep de belofte aan, en het blijde antwoord werd vernomen: “Nu geen lange pelgrimstochten meer; geen verdere moeitevolle reizen naar heilige kapellen. Ik mag tot Jezus komen, juist zoals ik ben, zondig en onheilig, en Hij zal het boetvaardig gebed niet afwijzen. ‘Uw zonden zijn u ver-geven!’ De mijne, ook de mijne kunnen vergeven worden.”GT 87.1

    Heilige vreugde vervulde het hart, en de naam van de Heer Jezus werd groot gemaakt door lof en dankzegging. Die gelukkige zielen keerden naar huis terug om licht te verspreiden; om aan anderen zo goed ze konden hun nieuwe bevindingen bekend te maken; om hun te vertellen, dat ze de ware en levende weg gevonden hadden. Er lag een vreemde en ernstige kracht in de woorden van de Schrift, waardoor ze onmiddellik de harten aangrepen van degenen, die naar waarheid verlangden. Dat was de stem van God, welke degenen, die hem hoorden, tot overtuiging bracht.GT 87.2

    De bode der waarheid ging zijn weg; maar zijn verschijning in nederigheid, zijn oprechtheid, zijn ernst en diepzinnigheid vormden nog dikwels het onderwerp van de gesprekken. In vele gevallen hadden de hoorders niet gevraagd, van waar hij kwam, of waar hij heen ging. Ze waren z— overstelpt geweest, eerst door verwondering, en later door dankbaarheid en vreugde, dat ze er niet aan gedacht hadden, hem te ondervragen. Wanneer ze er bij hem op aangedrongen hadden, mede te gaan naar hun woningen, was zijn antwoord geweest, dat hij de verloren schapen van de kudde moest be-zoeken. Zou hij een engel uit de hemel hebben kunnen zijn? vraagden ze.GT 87.3

    In vele gevallen werd de bode der waarheid niet weer gezien. Hij was naar andere landen gereisd; hij sleet zijn verdere levensdagen in de een of andere onbekende gevangenis, of wellicht bleekte de zon zijn beenderen op de plaats, waar hij voor de waarheid getuigenis had afgelegd. Maar de woorden, welke hij had nagelaten, konden niet vernietigd worden. Ze deden hun werk in de harten van de mensen; en de gezegende vruchten zullen eerst in het oordeel ten volle bekend worden.GT 87.4

    De Waldenziese zendelingen drongen het rijk van Satan binnen, en de machten der duisternis gordden zich aan tot groter waakzaamheid. De vorst des kwaads bespiedde iedere poging, die er gedaan werd om de waarheid te verbreiden, en wekte vrees in de harten van zijn dienaren. De pauselike leiders zagen een teken van gevaar voor hun zaak in de arbeid van deze nederige reizigers. Indien ze het licht der waarheid toelieten, onverhinderd te schijnen, zou het de zware wolken van dwaling, waarin de mensen gehuld waren, wegvagen; het zou de zielen van de mensen naar God alleen heenwijzen, en ten laatste de oppermacht van Rome verstoren.GT 88.1

    Het bestaan alleen van dit volk, dat zich aan het geloof van de oude kerk hield, was reeds een gedurig getuigenis voor de afval van Rome, en lokte daarom de bitterste haat en vervolging uit. Hun weigering om de Schriften af te geven was eveneens een oorzaak van ergernis, die Rome niet verdragen kon. Het besloot, hen van de aarde te verdelgen. Nu werden de vreselikste kruistochten tegen Gods volk in hun woonplaatsen in de bergen begonnen. Inkwisiteuren werden uitgezonden om hen op te sporen, en het toneel van de onschuldige Abel voor de moordzuchtige Kaïn vallende, werd menigmaal herhaald.GT 88.2

    Onophoudelik werden hun vruchtbare landerijen verwoest, en hun woningen en godshuizen vernield, zodat waar eenmaal de bloeiende velden en woonplaatsen van een schuldeloos, nijverig volk geweest waren, er niets dan een woestijn overbleef. En gelijk het roofdier wilder wordt door de smaak van bloed, zo ontvlamde ook de woede van de pausgezinden tot groter hevigheid door het lijden van hun slachtoffers. Vele van die getuigen voor een zuiver geloof werden over hun bergen heengedreven, en tot de dood toe nagejaagd in de val leien, waar ze zich verborgen hadden, omsloten door grootse wouden en rotsspitsen.GT 88.3

    Er kon geen beschuldiging ingebracht worden tegen het zedelik karakter van deze verbannen klasse van mensen. Zelfs hun vijanden verklaarden, dat ze een vredelievend, stil en vroom volk waren. Hun ene overtreding was, dat ze God niet wilden dienen volgens de wil van de paus. En voor deze misdaad werden ze blootgesteld aan iedere vernedering, belediging en marteling, die mensen of duivelen konden bedenken.GT 89.1

    Toen Rome op zekere tijd vast besloten was, de gehate sekte uit te roeien, werd er door de pausm1Zie Aanhangsel. een bul of geschrift uitgevaardigd, waarin ze als ketters veroordeeld en aan slachting prijs gegeven werden. Ze werden niet beschuldigd als luiaards, of als oneerlik, of onordelik in gedrag; maar er werd verklaard, dat ze een vertoning van vroomheid en heiligheid maakten, die “de schapen van de ware kudde” verleidde. Daarom was het, dat de paus bevel gaf, “dat de boosaardige en verachtelike sekte van die kwaaddoeners”, indien ze “weigeren af te zweren, als giftige slangen uitgeroeid worden.”2Wylie, boek 16, kap. 1. Verwachtte die trotse vorst die woorden ooit weer te zullen horen? Wist hij het, dat ze opgeschreven werden in de boeken des hemels, om hem in het oordeel voorgelegd te worden? “Gelijk gij het aan een van de minsten van deze mijn broederen gedaan hebt,” heeft Jezus gezegd, “zo hebt gij het aan Mij gedaan.”3Matth. 25:40.GT 89.2

    Dit geschrift riep alle leden van de kerk op om mede te doen aan de kruistocht tegen de ketters. Als spoorslag om mede te doen aan dit wrede werk, verzekerde het “vrijspraak van alle geestelike pijnen en boeten, algemeen en biezonder; het stelde iedereen, die zich bij de kruistocht voegde, vrij van alle eden, die ze mochten gedaan hebben; het wettigde hun aanspraak op alle eigendom, dat ze wederrechtelik mochten hebben verkregen, en beloofde vergiffenis van alle zonden aan diegenen, die een ketter zouden doden. Het vernietigde alle kontrakten, met de Waldenzen gesloten; beval aan hun bedienden, hen te verlaten; verbood iedereen, hun enige hulp hoegenaamd te bieden, en machtigde elkeen, bezit te nemen van hun eigendom.”1Wylie, boek 16, kap. 1. Dit dokument openbaart duidelik de geest van de meester achter de schermen. Het is het brullen van de draak, en niet de stem van Christus, die eruit vernomen wordt.GT 89.3

    De pauselike leiders wilden hun karakters niet in overeenstemming brengen met de verheven standaard van de wet Gods, maar stelden een standaard naar hun eigen welgevallen, en besloten allen te dwingen, zich daarnaar te gedragen, omdat Rome het wilde. De allervreselikste treurspelen werden aanschouwd. Verdorven en godslasterlike pausen deden het werk, dat Satan hun aanwees. Hun natuurlike inborst kende geen genade. Dezelfde geest, die Christus aan het kruis nagelde, en de apostelen doodde, dezelfde, die de bloeddorstige Nero aanzette tegen de getrouwen van zijn dag, werkte nu om de aarde te bevrijden van degenen, die Gods beminden waren.GT 90.1

    De vervolgingen, waarmede dit godvrezende volk vele eeuwen achtereen bezocht werd, verdroegen ze met een geduld en standvastigheid, die hun verlosser eer aandeed. Niettegenstaande de kruistochten tegen hen, en de onmenselike slachting, waaraan ze overgegeven werden, gingen ze voort, hun zendelingen uit te zenden om de kostbare waarheid te verbreiden. Ze werden ten dode toe gejaagd; toch bevochtigde hun bloed het gestrooide zaad, en de vruchten ervan bleven niet uit. Aldus legden de Waldenzen getuigenis af voor God, eeuwen vor de geboorte van Luther. Door vele landen heen verstrooid, plantten ze het zaad van de Hervorming, die in de tijd van Wycliffe aanving, breed en diep wortel schoot in de dagen van Luther, en voortgezet moet worden tot het einde van de tijd door degenen, die gewillig zijn, alle dingen te verduren voor “het Woord Gods en het getuigenis van Jezus Christus.”2Openb. 1:9.GT 90.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents