Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XI—ABRAHAM WORDT GEROEPEN.

    NA de verstrooiing werd de afgodendienst bijna algemeen, en daarom liet God de verharde overtreders eindelijk aan hun eigen weg over, doch verkoos Abraham, uit het geslacht van Sem, om door hem de kennis Zijner inzettingen aan de toekomende geslachten bekend te maken. Abraham was te midden van het Heidendom en de bijgeloovigheid groot gebracht. Zelfs zijns vaders huisgezin, waarin de kennis van God nog bewaard gebleven was, liet zich door den invloed meêslepen, en “hebben andere goden gediend.”1Joz. 24:2. Het ware geloof was evenwel nog niet uitgeroeid. God had nog een overblijfsel, dat Hem diende. Door Adam, Seth, Enoch, Methusalem, Noach, en Sem2Zie Aanhangsel, Noot 3. werd de openbaring van Zijnen wil, van tijd tot tijd, in eene onafgebrokene linie voortgeplant. Aan Terahs zoon werd dit heilig pand toevertrouwd. De afgodendienst viel hem van alle kanten tevergeefs aan. Getrouw te midden van den afval, hield hij zich met standvastigheid aan den dienst van den waren God. “De Heere is nabij allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem aanroepen in der waarheid.”3Ps. 145:18. Hij openbaarde Zijnen wil aan Abraham, gaf hem een zuiver begrip van wat Zijne wet vordert, alsmede van de zaligheid, welke Christus verwerven zou.PEP 108.1

    Abraham ontving de belofte, die destijds zeer op prijs gesteld werd, dat hij de vader van een talrijk geslacht en zijne nakomelingen een groot volk worden zouden: “En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uwen naam groot maken: en wees een zegen.” Hier werd de verzekering aantoegevoegd, welke eiken erfgenaam des geloofs dierbaar was, namelijk dat uit zijn geslacht de Verlosser der wereld voortkomen zou: “En in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.”4Gen. 12:2, 3. Als eerste voorwaarde moest hij echter eene proef des geloofs doorstaan; eene offerande werd geëischt.PEP 108.2

    Abraham ontving bevel van God: “Ga gij uit uw land, en uit uwe maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.”5Gen. 12:1. Ten einde hij bekwaam mocht worden om een bewaarder der heilige orakelen te zijn, moest Abraham van zijne vroegere metgezellen verwijderd worden. De invloed zijner maagschap en vrienden zou nadeelig zijn voor de kweeking, welke God hem geven wilde. Nu Abraham in een bijzonderen zin met den hemel in betrekking stond, moest hij in den vreemde wonen. Zijn karakter moest eigenaardig en van de wereld verschillend zijn. Hij kon zijne handelwijze niet verklaren, zoodat zelfs zijne vrienden haar niet begrijpen konden. Geestelijke dingen moeten geestelijk onderscheiden worden, vandaar begreep zijne afgodische familie zijne bedoelingen en handelingen niet.PEP 109.1

    “Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou: en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou.”6Hebr. 11:8, 1. Abrahams volstrekte gehoorzaamheid is een der uitstekendste voorbeelden van het geloof, welke in den Bijbel geboekt staan. Voor hem was het geloof “een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.” Zich geheel en al op de Goddelijke belofte verlatende, zonder dat hij de geringste uitwendige verzekering bezat, dat zij zou worden verwezenlijkt, verliet hij huis, maagschap, en geboorteplaats, en ging niet wetende waarheen de Heer hem leiden,zou. “Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond, met Izaak en Jakob, die medeërfgenamen waren derzelfde belofte.”7Hebr. 11:9.PEP 109.2

    Dit was geene lichte beproeving, geene geringe opoffering, die hem afgevergd werd. Er bestonden sterke banden tusschen hem en zijn land en maagschap. Hij aarzelde evenwel niet om te gehoorzamen. Hij had geene vragen in te dienen aangaande het land der belofte, — of de bodem vruchtbaar, het klimaat gezond, het eene aangename omgeving, en goede gelegenheden ter verkrijging van rijkdom bezat. God had gesproken, en nu pastte het zijn dienstknecht om te gehoorzamen; voor hem was het gelukkigste plekje op aarde de plaats, waar God hem hebben wilde.PEP 109.3

    Er zijn nog velen, die even als Abraham beproefd worden, ‘s Heeren stem komt niet direkt van den hemel tot hen, maar Hij roept hen door de prediking van Zijn Woord en door de leiding Zijner voorzienigheid. Wellicht worden zij ook geroepen betrekkingen van rijkdom en aanzien vaarwel te zeggen, en zich aan de gemeenschap hunner bloedverwanten en andere dierbaren te onttrekken, om het pad der zelfverloochening, lijden en opoffering te bewandelen. God heeft eene taak voor dezulken; hun zouden het gemak des levens en de invloed van maagschap en vrienden in den weg staan, en belemmeren in de ontwikkeling van de vereischte karaktertrekken, waarvan hun welslagen afhankelijk is. Zij worden van onder menschelijke hulp en invloed geroepen, en geleerd de behoefte aan Gods bijstand te gevoelen, en zich op Hem te verlaten, opdat Hij aan hen geopenbaard moge worden. Wie is gereed, zoodra de stem der Voorzienigheid tot hem komt, zijne gekoesterde plannen en beminde metgezellen vaarwel te zeggen? Wie staat bereid nieuwe plichten op zich te nemen, onbeproefden arbeid te aanvaarden, Gods werk met vastberadenheid en blijmoedigheid te doen, en al zijne verliezen om Christus’ wil als winst te beschouwen? Die zulks kan doen, bezit het geloof van Abraham, en zal met hem deelen in “een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid,” waartegen “het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren.”82 Cor. 4:17; Rom. 8:18.PEP 109.4

    Des Hemels roepstem kwam tot Abraham, toen hij nog in “Ur der Chaldeën woonde,”9Gen. 11:31. en gehoorzaam daaraan vertrok hij naar Haran. Tot dusver vergezelde zijns vaders huisgezin hem. Deze lieden waren ter zelfder tijd afgodendienaars en aanbidders van den waren God. Te dier plaats bleef Abraham tot den dood van Terah toe. Doch van de begraafplaats zijns vaders werd hij door Goddelijke aanspraak vermaand voorwaarts te trekken. Zijn broeder Nahor en diens gezin kleefden hunne woonplaats en de afgoden aan. Behalve Sara, zijne vrouw, en Lot, de zoon van Haran, die nu reeds lang dood was, verkoos niemand anders het pelgrimsleven van den patriarch. Het was evenwel een groot gezelschap, dat Mesopotamië verliet. Abraham bezat bereids groote kudden, waarin de rijkdom der Oosterlingen bestond, en hij zag zich omringd door een groot getal dienstknechten en aanhangers. Hij verliet het land zijner vaderen voor altoos, derhalve nam hij alles mede, wat hij bezat “en al hunne have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran.”10Gen. 12:5. Hieronder waren er velen, die hem uit uitnemender beweegredenen dan dienstbaarheid en eigenbelang volgden.PEP 110.1

    Sichem was de eerste plaats, waar zij vertoefden. In het eikenbosch More, gelegen in eene uitgestrekte, grasrijke vallei, waarin olijfhoven en waterbronnen waren, tusschen de bergen Ebal en Gerizim sloeg Abraham zijne tenten op. Het was eene schoone en bevallige landstreek, waarin de patriarch zich had nedergezet, — “een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten; een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgeboomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfboomen, en van honig.”11Deut. 8:7, 8. Eene donkere schaduw rustte echter op de boschrijke bergen en vruchtbare dalen voor den aanbidder van Jehova: want “de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land.” Toen Abraham den eindpaal zijner hoop bereikt had, vond hij het land vol van vreemdelingen en afgoderij. In de bosschen stonden altaren en op de hoogten werden menschenoffers den afgoden geofferd. Ofschoon hij de belofte vertrouwde, sloeg hij zijne tent echter onder een huiveringwekkend voorgevoel op. Toen verscheen hem de Heerlen zeide: “Aan uw zaad zal Ik dit land geven.”12Gen. 12:7. Gesterkt door de verzekering, dat de Goddelijke tegenwoordigheid hem verzelde, en hij niet ten prooi dier goddeloozen gesteld was, “bouwde hij aldaar een altaar den Heere, die hem verscheen.” Voortdurend een zwerveling, verhuisde hij naar eene plaats nabij Bethel gelegen, bouwde daar ook een altaar, en riep den naam des Heeren aan.PEP 111.1

    Abraham, “de vriend Gods,” heeft ons een goed voorbeeld gegeven. Hij leidde een biddend leven. In de onmiddelijke omgeving zijner tent richtte hij immer een altaar op, en liet allen, die in zijne legerplaats waren, roepen om de morgenen avondoffers bij te wonen. En als hij van zijne legerplaats verreisde, liet hij de altaren staan. Mocht het nu later gebeuren, dat een der rondzwervende Kanaanieten, die door Abraham in de leer van den waren God onderwezen was, op eene plaats kwam, waar een dier altaren stond, dan wist hij wie er vóór hem geweest was, en dan kon hij den naam des Heeren aldaar ook aanroepen.PEP 111.2

    Abraham zette zijne reis zuidwaarts voort; en opnieuw werd zijn geloof beproefd. De hemelen hielden den regen in, de waterbeken in de valleien hielden op te vlieten, en het gras op de vlakten verdorde. Er was geene weide meer voor de kudden te vinden, daarom werden zij met hen hongerdood bedreigd. Begon de patriarch Gods voorzienigheid nu niet te wantrouwen? Dacht hij niet met verlangen aan den overvloed van Chaldea’s vlakten? Allen hadden het oog op Abraham gevestigd, om te zien wat hij doen zou, nu de eene wederwaardigheid na de andere hem overviel. Er was hoop, zoolang zijn vertrouwen onwankelbaar scheen; het was voor hen de verzekering, dat God zijn vriend was, en hem steeds leidde.PEP 111.3

    Abraham kon de leiding der Voorzienigheid niet verklaren. Hij zag zich niet in zijne verwachting voldaan; desniettegenstaande geloofde hij de belofte: “Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uwen naam groot maken; en wees een zegen.” Gepaard met ernstig gebed overwoog hij hoe het leven van zijn volk en zijne kudden gespaard worden kon, doch liet zijn geloof in Gods woord door geene omstandigheden ondermijnen. Om den honger te ontkomen, ging hij af naar Egypte. Hij liet Kanaän niet varen, evenmin keerde hij naar Chaldea terug, waar overvloed van brood was: hij zocht een tijdelijk verblijf zoo dicht bij het beloofde land als hij het vinden kon, vermits hij van voornemen was om spoedig weder terug te keeren naar de plaats, welke God hem aangewezen had.PEP 112.1

    De Heere beproefde Abraham op deze wijze om hem in geduld, onderworpenheid, en geloof te oefenen. En deze geschiedenis werd te boek gesteld voor allen, die later met rampspoed zouden hebben te kampen. God leidt Zijne kinderen langs onbekende wegen; maar Hij vergeet of verlaat hen niet, die hun vertrouwen op Hem stellen. Hij liet Job verdrukt worden, intusschen verliet Hij hem niet. Hij liet den beminden Johannes als balling naar het eenzame Patmos verbannen, maar aldaar bezocht de Zone Gods hem, en werd hij verwaardigd tafereelen van de eeuwige heerlijkheid te aanschouwen. God laat Zijn volk door beproevingen aangevallen worden, opdat zij door standvastigheid en gehoorzaamheid een geestelijken rijkdom verwerven mogen, en hun voorbeeld tevens anderen tot sterkte verstrekken mag. “Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de Heere, gedachten des vredes, en niet des kwaads.”13Jer. 29:11. De eigenste beproevingen, waardoor het geloof het meest geteister wordt, en die zich voordoen alsof wij van God verlaten zijn, zijn bedoeld om ons nader bij Christus te brengen, opdat wij al onze lasten aan Zijne voeten nederleggen, en den vrede ontwaren, dien Hij er voor in de plaats geeft.PEP 112.2

    God heeft Zijn volk immer door den smeltoven der verdrukking doen gaan. Door de hitte van dien oven wordt het schuim van het goud des waren Christelijken karakters gescheiden. Jezusslaat de beproeving gade; Hij weet juist wat gedaan moet worden om het edel metaal te zuiveren, opdat het Zijne liefde weerkaatse. Door diepingrijpende, zware beproevingen tuchtigt God Zijne dienstknechten. Hij ziet, dat sommigen gaven bezitten, die ter bevordering van Zijne zaak dienstbaar kunnen zijn, en daarom stelt hij derzelver bezitters op de proef; Hij laat hen in omstandigheden komen, waardoor de zwakheden en de gebreken van het karakter, waarvan zij zich zelven niet bewust waren, aan ‘t licht gebracht worden. Hij wil, dat zij ook die verborgen zonden zullen kennen en op Christus leggen om er van verlost te worden, opdat zij meer Christus gelijkvormig mogen zijn. Hen wijzende op hunne zwakheden, leert Hij hen op Hem leunen: opdat Hij hun eenigste Helper en Beschermer zij. Alzoo bereikt Hij Zijn doel met Zijne kinderen. Zij worden onderwezen, gekweekt, en getuchtigd ter voorbereiding voor de taak, die hen op aarde gegeven is, en voor de heerlijkheid, die in hen geopenbaard zal worden.PEP 113.1

    Tijdens zijn verblijf in Egypte bleek het, dat Abraham nog zwak en onvolmaakt was. Door Sara er toe te bewegen te zeggen, dat zij zijne zuster was, openbaarde hij wantrouwen in de hoede Gods, — een gemis van dat sterke vertrouwen, hetwelk anders zulk een bijzonder kenmerk van zijn wandel uitmaakte. Dewijl Sara “schoon van aangezicht” was, zoo twijfelde hij er niet aan of de donkerkleurige Egyptenaren zouden verliefd op haar worden, en zich niet schroomen hem om te brengen, ten einde zij iemand hunner ter vrouw worden mocht. Er stak toch geen kwaad in, te zeggen, dat Sara zijne zuster was: want zij was immers de dochter zijns vaders en niet zijner moeder. Doch het was bedrog op deze wijze hunne ware betrekking te verbergen. God is met niets anders dan de reine oprechtheid voldaan. Wegens Abrahams wantrouwen werd Sara aan een groot gevaar. blootgesteld. De koning der Egyptenaren, van hare schoonheid gehoord hebbende, liet Sara naar zijn paleis brengen ten einde haar tot vrouw te nemen. De Heere beschermde haar echter, in Zijne groote genade, door den koning met groote plagen te bezoeken. Op deze wijze werd de vorst gewaar hoe de zaak stond; en zeer verontwaardigd van wege het bedrog met hem gepleegd, bestrafte hij Abraham terwijl hij hem zijne huisvrouw terug gaf, zeggende: “Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? . . . Waarom hebt gij gezegd: Zij is mijne zuster; zoodat ik haar mij tot eene vrouw zoude genomen hebben? En nu, zie, daar is uwe huisvrouw, neem haar en ga henen.”14Gen. 12:18, 19.PEP 113.2

    De koning had Abraham grootelijks begenadigd; zelfs na dat geval stond hij niet toe, dat iemand hem of een van zijn gezelschap lastig viel, doch beval zijnen mannen hem buiten de grenzen van zijn gebied te geleiden. Hierin handelde Faraö toegevend en edelmoedig, aangezien hij Abraham niet langer in Egypte durfde laten blijven. In onwetendheid had hij den patriarch bijna onrecht aangedaan; maar door des Heeren tusschenkomst was de koning voor het begaan eener groote zonde bewaard gebleven. Faraö zag, dat deze vreemdeling door den God des hemels beguns-tigd werd, en daarom vreesde hij hem eene plaats in zijn domein af te staan. In geval Abraham in Egypte bleef, zou het steeds toenemen van zijn aanzien en rijkdom jaloezie en afgunst onder de Egyptenaren verwekken; en indien men hem dientengevolge mishandelde, dan zou de koning er verantwoordelijk voor gehouden en gestraft worden.PEP 114.1

    Het oordeel, waarmede Faraö bezocht geworden was, verstrekte Abraham ter beveiliging in zijn verkeer onder de Heidenen, vermits het geen geheim kon blijven, dat de God, dien Abraham diende, zijnen dienstknecht beschermde en zijne beleedigers strafte. Het is gevaarlijk een van Gods kinderen te mishandelen. De Psalmist, op deze gebeurtenis in Abrahams geschiedenis zinspelende en er op wijzende hoe God Zijn volk beschermt, zegt: “Ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende: Tast mijne gezalfden niet aan, en doet mijnen profeten geen kwaad.”15Ps. 105:14, 15.PEP 114.2

    Er bestaat eene treffende overeenkomst tusschen Abrahams ervaring in Egypte, en die zijner nakomelingen in latere eeuwen. Beiden trokken derwaarts ter oorzaak van hongersnood, en beiden vertoefden er als vreemdelingen. Ten gevolge van Gods oordeelen viel er verschrikking op de Egyptenaren; en beiden trokken verrijkt door de giften der Heidenen, met eene groote have uit.PEP 114.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents