Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XXIV—HET PASCHA.

    TOEN de koning van Egypte voor de eerste keer gevraagd werd om Israel te laten gaan, werd hij gewaarschuwd voor de ergste plaag, die over hem komen zou, indien hij geen gehoor gaf. Mozes was bevolen om tegen Faraö te zeggen: “Alzoo zegt de Heere: Mijn zoon, mijn eerstgeborene is Israel. En Ik heb tot u gezegd: Laat mijnen zoon trekken, dat hij Mij diene; maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken: zie, Ik zal uwen zoon, uwen eerstgeborene, dooden.”1Ex. 4:22, 23. Ofschoon de Israelieten door de Egyptenaren veracht waren, stonden zij bij God in eere en waren door Hem verkoren om de bewaarders Zijner wet en heilsopenbaring te worden. Ten aanzien van de bijzondere zegeningen en voorrechten hun verleend, bekleedden zij denzelfden rang onder de volkeren, dien een eerstgeborene onder zijne broeders toekwam.PEP 266.1

    Het gedreigde oordeel kwam echter eerst in de laatste plaag, waarmede Egypte bezocht werd. God is lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij draagt teedere zorg voor de schepselen, die naar Zijn beeld geschapen zijn. Indien het verlies van hun gewas, of van hun vee, de Egyptenaren tot bekeering geleid had, de kinderen zouden niet gedood zijn geworden; maar het volk had zich hardnekkiglijk tegen Gods bevelen verzet, en nu moest de genadeslag worden gegeven.PEP 266.2

    Faraö had Mozes met den dood bedreigd, indien hij zich weder voor hem durfde stellen; desniettemin had God nog eene boodschap voor den weerspannigen koning, en daarom verscheen Mozes voor hem met de schrikkelijke aankondiging: “Zoo heeft de Heere gezegd: Omtrent middernacht zal Ik uitgaan door het midden van Egypte; en alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Faraö’s eerstgeborene af, die op zijnen troon zitten zou, tot den eerstgeborenen van het vee. En er zal een groot geschrei zijn in het gansche Egypteland, desgelijks nooit geweest is, en desgelijks niet meer wezen zal. Maar bij alle kinderen Israels zal niet een hond zijne tong verroeren, van de menschen af tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de Heere tusschen de Egyptenaren en tusschen de Israelieten eene afzondering maakt. Dan zullen al deze uwe knechten tot mij afkomen, en zich voor mij neigen, zeggende: Trek uit, gij en al uw volk, dat uwe voetstappen volgt; en daarna zal ik uitgaan.”2Ex. 11:4-8.PEP 266.3

    Alvorens dit oordeel volvoerd werd, liet de Heere den Israelieten door Mozes bekend maken hoe zij Egypte moesten verlaten, alsmede wat hun ter bescherming tegen het aanstaande oordeel te doen stond. Elk huisgezin moest afzonderlijk of gemeenschap-pelijk met een ander huisgezin een “onbevlekt” lam van de schapen of van de geitenhokken voor een paaschlam kiezen, en van deszelfs bloed met een bundelken hysop “aan den bovendorpel en aan de beide zijposten” van het huis strijken, opdat de verdervende engel de woning des nachts mocht voorbijgaan. Het vleesch moest aan het vuur gebraden, en des nachts met ongezuurde brooden en bittere saus gegeten worden; want aldus had Mozes bevolen: “Uwe lendenen zullen opgeschort zijn, uwe schoenen aan uwe voeten, en uwe staf in uwe hand; en gij zult het met haast eten; het is des Heeren pascha.”3Ex. 12:1-28.PEP 267.1

    De Heere had gezegd: “Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstëborenen in Egypteland slaan, van de menschen af tot de beestëh toe; en Ik zal gerichte oefenen aan al de goden der Egyptenaren, Ik, de Heere. En dat bloed zal ulieden tot een teeken zijn aan de huizen, waarin gij zijt; wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan: en er zal geene plaag onder u ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan zal.”PEP 267.2

    Gedurende al de navolgende geslachten Israels moest jaarlijks zulk een feest gehouden worden ter herinnering aan deze groote verlossing. “En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en gij zult hem den Heere tot een feest vieren; gij zult hem vieren onder uwe geslachten tot eene eeuwige inzetting.” Bovendien moesten zij, wanneer zij dat feest in de toekomst vierden, aan hunne kinderen verhalen hoe zij verlost waren geworden, overeenkomstig het volgende bevel: “Zoo zult gij zeggen: Dit is den Heere een paaschoffer, die voor de huizen der kinderen Israels voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaars sloeg, en onze huizen bevrijdde.”PEP 267.3

    Bovendien eigende de Heere zich al de eerstgeborenen der menschen en der beesten toe, omdat Israels eerstgeborenen genadiglijk gespaard waren, toen die der Egyptenaren gedood werden; deze konden alleen door eene lossing worden vrijgekocht. Deze inzetting zinspeelde op het verzoenend offer van dien nacht. “Want alle eerstgeborene is mijne,” sprak de Heere, “van den dag, dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgeborenen in Israel, van de menschen tot de beesten; zij zullen mijne zijn.” Na de instelling van den dienst des tabernakels verkoos God den stam van Levi voor den dienst van Zijn heiligdom, in de plaats van de eerstgeborenen des volks. “Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden van de kinderen Israels,” zeide de Heere; “Ik heb de Levieten genomen voor alle eerstgeborenen onder de kinderen Israels.”4Num. 8:16, 18. Desniettegenstaande moesten de menschen eenen losprijs, ter erkentenis van Gods genade, voor hunne eerstgeborenen betalen.5Num. 18:15, 16.PEP 268.1

    Het pascha had beide eene typische en eene herinnerende beteekenis; het wees terug naar de verlossing uit Egypte, en voorwaarts naar de nog grootere verlossing, welke Christus ter bevrijdings Zijns volks van de banden der zonde, zou teweegbrengen. Het paaschlam stelde “het Lam van God” voor, in wien onze eenigste hoop op zaligheid gevonden wordt. De Apostel getuigt: “Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.”61 Cor. 5:7. Het was echter niet voldoende, dat men het paaschlam slachtte; dezelfs bloed moest tevens aan de deurposten worden gestreken; zoo ook moeten de verdiensten van Christus’ bloed aan de ziel worden toegepast. Het is niet voldoende te gelooven, dat Hij voor de zonden der wereld stierf, maar wij moeten gelooven, dat Hij voor ons persoonlijk gestorven is. De verdiensten Zijner verzoenende offerande moeten wij ons door het geloof leeren toeëigenen, of liever Gods Geest moet ons leeren verstaan, dat zijne gerechtigheid de onze is.PEP 268.2

    De hijsop, bij de besprenging des bloeds gebezigd, was een zinnebeeld van reinheid. Men gebruikte haar ook in het reinigen dergenen, die melaatsch geweest of door aanraking van de dooden bevlekt geworden waren. Hare beteekenis komt uit in het gebed van den Psalmist: “Ontzondig mij met hijsop, en ik zal witter sijn dan sneeuw.”7Ps. 51:9.PEP 268.3

    Het lam moest in zijn geheel gebraden worden; niet één been mocht men breken. Insgelijks werd geen been van Christus gebroken, toen Hij voor ons stierf.8Ex. 12:46; Joh. 19:36. Aldus werd de volkomenheid van Christus’ offerande afgebeeld.PEP 271.1

    Men moest het vleesch eten. Hot is niet voldoende om in Christus ter vergiffenis van zonden te gelooven; maar wij moeten ook door het geloof onophoudelijk voedsel en kracht uit Zijn Woord putten. Jezus heeft gezegd: “Tenzij dat gij het vleesch des Zoons des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in u zelven.” En daaraan gaf Hij deze verklaring; “De woorden, die Ik tot u spreke, zijn leven.”9Joh. 6:53, 63. Johannes zegt: “En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijne heerlijkheid ‘aanschouwd, eene heerlijkheid, als des eeniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.”10Joh. 1:14. Christus’ navolgers moeten ook in Zijne ondervinding deelen. Zij moeten het Woord Gods aannemen en in zich opnemen, opdat het de drijfveer van al hunne handelingen worde. Door Christus’ kracht moeten zij naar Zijn beeld veranderd worden, en Zijne eigenschappen vertoonen. Zij moeten het vleesch van den Zoon des menschen eten, en Zijn bloed drinken, anders is er geen leven in hen. De discipelen zullen dan den geest van hunnen Meester in hun werk vertoonen.PEP 271.2

    Het lam moest met bittere kruiden gegeten worden, ter herinnering aan de harde slavernij in Egypte. Insgelijks moeten wij, voedsel uit Christus trekkende, dit met een diep berouw over de zonde doen. Het ongezuurde brood had ook zijne beteekenis. De wet des pascha’s beval scherpelijk, en de Joden zagen er ook zorgvuldiglijk op toe, dat er geen zuurdeesem gedurende het feest gevonden werd. Insgelijks moet de zuurdeesem der boosheid worden weggedaan door allen, die hun voedsel en leven uit Christus wenschen te putten. Met het oog daarop schreef Paulus aan de Corinthiërs: “Zuivert dan den ouden zuurdeesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt. . . . Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus. Zoo dan laat ons feest houden, niet in den ouden zuurdeesem, noch in den ouden zuurdeesem der kwaadheid en der boosheid, maar in de ongezuurde brooden der oprechtheid en der waarheid.”111 Cor. 5:7, 8.PEP 271.3

    Alvorens de slaven vrij konden worden, moesten zij door een daad des geloofs toonen, dat zij vertrouwen stelden in de verlossing, welke zou worden gewrocht. Het teeken des bloeds moest aan hunne huizen zijn, zij moesten zich van de Egyptenaren afgezonderd hebben, en allen in hunne-woningen vergaderd zijn. Waren de Israelieten in eenig opzicht van deze bepalingen afgeweken; hadden zij hunne kinderen niet van de Egyptenaren afgezonderd; hadden zij het lam wel geslacht, maar het bloed met aan de deurposten gestreken; of waren zij naar buiten gegaan, zij zouden niet veilig zijn geweest. Zij hadden in alle oprechtheid kunnen gelooven, dat zij al het noodige gedaan hadden, maar hunne oprechtheid van bedoeling zou hen niet gered hebben. Allen, die des Heeren bepalingen veronachtzaamden, moesten er op rekenen, dat hunne eerstgeborenen door de hand des verdervenden engels zouden gedood worden.PEP 271.4

    Het volk moest zijn geloof door gehoorzaamheid openbaren. Insgelijks moeten allen, die door de verdiensten van Christus’ bloed behoudenis zoeken, beseffen, dat zij van hunnentwege ook eenen plicht te vervullen hebben. Terwijl Christus alleen ons van de straf der overtreding verlossen kan, zoo moeten wij van onzentwege de gehoorzaamheid instede van de zonde kiezen. Wij worden door het geloof, en niet door de werken zalig; het geloof moet zich echter in werken openbaren. God heeft Zijnen Zoon tot eene verzoening voor onze zonden laten sterven; Hij heeft het licht der waarheid ontstoken, den weg des levens bekend gemaakt, inzettingen, voorrechten en gelegenheden geschonken. En nu moet de mensch van die alle gebruik maken; hij moet de van God ver-leende hulp op prijs stellen, — alle Gods eischen gelooven en gehoorzamen.PEP 272.1

    Toen Mozes al de door God gestelde voorwaarden ter hunner redding had opgenoemd, “boog zich het volk, en neigde zich.’12Ex. 12:27. De blijdschap der aanstaande bevrijding, de wetenschap van het verschrikkelijke, dat hunnen verdrukkers te wachten stond, de zorg en de drukte aan zulk een overhaast vertrekken verbonden, — alles werd door de dankbaarheid aan hunnen genadigen Verlosser verzwolgen. Velen der Egyptenaren hadden den God der Hebreen als den eenigen, waren God erkend, en die vroegen nu vergunning om in de woningen der Israelieten te mogen schuilen, terwijl de verdervende engel door het land trok. Zij ontvingen een hartelijk welkom, en verbonden zich van nu voortaan om den God Jakobs te dienen, en met Zijn volk uit Egypte te trekken.PEP 272.2

    De Israelieten kwamen Gods bevelen na. In der haast maakten zij zich reisvaardig. De huisgenooten werden verzameld, het paaschlam geslacht, het vleesch aan het vuur gebraden, en de bittere saus en het ongezuurde brood toebereid. De vader, als priester van zijn huisgezin, streek het bloed aan de deurposten, en voegde zich bij zijne huisgenooten daarbinnen. In der haast en in stilte werd het paaschlam gegeten. Het volk waakte en bad met ontzag; het hart der eerstgeborenen, van den oudste af tot den jongste toe, klopte van onbeschrijfelijken angst. De vaders en de moeders omarmden hunne eerstgeborenen bij het denken aan de schrikkelijke slachting, welke er in dien nacht zou plaats hebben. Geene Israelietische woning werd echter door den doodsengel binnen getreden. Het teeken des bloeds — het teeken van des Zaligmakers bescherming — stond aan de deurposten en daarom ging de verdervende engel niet binnen.PEP 273.1

    Ter middernacht geschiedde er “een groot geschrei in Egypte r want er was geen huis, waarin niet een doode was. Al de eerstge-borenen in Egypteland, “van den eerstgeborene van Faraö af, die op zijnen troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van den gevangene, die in het gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen der beesten,”13Ex. 12:29-33. waren door den verdervenden engel gedood. In gansch Egypte was de hoovaardij van elk huisgezin vernederd. Overal hoorde men geschrei en gekerm. De koning en zijne hovelingen stonden bleek van schrik en met knikkende knieën, vanwege den verschrikkelijken slag. Faraö herinnerde zich, dat hij eens gezegd had: “Wie is de Heere, wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken den Heere niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken.” Nu was zijn hemeltergende hoogmoed tot in het stof vernederd, en hij riep “Mozes en Aaron in den nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zoo gijlieden als de kinderen van Israel; en gaat heen, dient den Heere, gelijk gijlieden gesproken hebt. Neemt ook met u uwe schapen en uwe runderen, zoo als gijlieden gesproken hebt, en gaat heen, en zegent mij ook.” Ook drongen des konings raadslieden er op aan, en baden de Israelieten, dat zij zich haasten zouden om uit het land te trekken; “want zij zeiden: Wij zijn allen dood.”PEP 273.2

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents