Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK XXXI—DE ZONDE VAN NADAB EN ABIHU.

    NADAT de tabernakel ingewijd was, werden de priesters in hunne ambtsbetrekking ingezegend. Deze plechtigheid duurde zeven dagen, en op elken dag werd er eene bijzondere ceremonie verricht. Op den achtsten dag aanvaardden zij hunnen dienst. Geholpen door zijne twee zonen, offerde Aaron de door God ingestelde offeranden, ook hief hij daarna zijne handen op en zegende het volk. Alles werd overeenkomstig Gods bevel verricht, en God liet zich de offerande welgevallen, hetwelk Hij met een teeken bevestigde: de heerlijkheid des Heeren verscheen al het volk, en een vuur ging uit van Zijn aangezicht, waardoor het brandoffer op het altaar verteerd werd. Deze buitengewone openbaring van Gods heerlijkheid werd door het volk met groote belangstelling en diep ontzag bewonderd. Zij merkten het aan als een blijk van Gods gunst, weshalve zij juichten en op hunne aangezichten vielen, alsof zij onmiddelijk voor Jehova’s aanschijn stonden.PEP 356.1

    Kort daarop trof een schrikkelijke straf het huisgezin van den hoogepriester. De ure des gebeds was aangebroken, tijdens welke des volks lofen dankbetuigingen hemelwaarts stegen, toen de twee zonen van Aaron een ieder zijn wierookvat nam, en reukwerk daarop legden om het den Heere ten aangenamen reuke aan te steken. Doch zij overtraden het gebod door er “vreemd vuur” op te leggen. Zij hadden gewoon vuur in stede van het heilige vuur genomen, dat God zelf ontstoken, en bestemd had om voor dat doel te gebruiken. Om dezer zonde wil ging een vuur uit van het aangezicht des Heeren, en doodde hen voor de oogen des volks.PEP 356.2

    Naast Mozes en Aaron hadden Nadab en Abihu de hoogste betrekking onder Israel bekleed. God had hun eene bijzondere onderscheiding te beurt doen vallen door Zijne heerlijkheid aan hen en de zeventig oudsten, op den berg, te vertoonen. Hunne overtreding werd daardoor evenwel niet verzacht noch verontschuldigd. Het diende eerder om hunne zonde te verzwaren. Om dat iemand veel licht ontvangen heeft, en gelijk Israels oudsten op den berg is geweest, en daar verwaardigd werd met God te spreken, en in het licht van Zijne heerlijkheid te verkeeren, zoo vleie hij zich om die reden niet met de bedriegelijke hoop, dat hij nu maar strafloos zondigen kan; noch dat God zijne ongerechtigheid niet bezoeken zal, omdat hij door God vereerd is geworden. Dit is eene noodlottige misleiding. In vergelding voor het ontvangen licht en de voorrechten moet er een toenemen zijn in deugdzaamheid en heiligheid, die in evenredigheid tot het ontvangene licht staan. Met niets minder is God gediend. Groote zegeningen of voorrechten mogen nooit in zorgeloosheid en onverschilligheid ontaarden. Zij mogen nooit de aanleidende oorzaak tot zonde worden, noch hunnen ontvangers den indruk geven, dat God het nu niet zoo nauw met hen zal nemen. Al de van God verleende voorrechten dienen om ons tot ijver aan te sporen, en met de begeerte te bezielen om Zijnen wil met alle kracht ten uitvoer te brengen.PEP 356.3

    Gedurende hunne kinderjaren hadden Nadab en Abihu niet geleerd zich zelven te beheerschen. Huns vaders toegeeflijkheid en onstandvastigheid op het gebied van recht waren de aanleidende oorzaken, die hem slap deden zijn in de opvoeding van zijne kinderen. Zijne zonen waren gewend hun eigen hoofd te volgen. Zij hadden hunne hartstochten lang laten botvieren, en daardoor waren hunne gewoonten zoo gezet geworden, dat zij er zelfs in het verrichten van het heilig dienstwerk door beheerscht werden. Zij hadden niet geleerd het gezag van hunnen vader te eerbiedigen, evenmin beseften zij de noodzakelijkheid om God stiptelijk gehoorzaam te zijn. Aarons misslag in toegeeflijk jegens zijne zonen te zijn werd de oorzaak van hunnen dood.PEP 357.1

    God wilde het volk leeren, dat zij, langs den door Hem bepaalden weg, met eerbied en ontzag Hem zouden genaken. Gehoorzaamheid ten halve kan Hij niet aannemen. Hij was er niet mede voldaan, dat men gedurende die plechtige ure des gebeds bijna deed, zooals Hij bevolen had. God heeft degenen, die het pad Zijner inzettingen verlaten, en geen verschil maken tusschen het heilige en het onheilige, vervloekt. Het woord door den mond van een Zijner profeten luidt aldus: “Wee dengenen, die het kwade goed heeten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis! . . . Wee dengenen, die in hunne oogen wijs, en bij zich zelven verstandig zij! . . . Die de goddeloozen rechtvaardigen om een geschenk, en de gerechtigheid der rechtvaardigen van dezelve afwenden. . . . Omdat zij verwerpen de wet des Heeren der Heirscharen, en de rede des Heiligen van Israel versmaden.”1Jes. 5:20-24. Dat niemand zich bedriege door de meening, dat sommige van Gods inzettingen van ondergeschikt belang zijn, of dat Hij zich laat te vreden stellen met iets, dat Hij niet bevolen heeft. Jeremia vraagt: “Wie zegt wat, hetwelk geschiedt, zoo het de Heere niet beveelt.”2Klaag. 3:37. God heeft geen gebod in Zijn Woord gegeven, dat naar willekeur gehoorzaamd of veronachtzaamd mag worden. Indien men een ander pad dan dat der stipte gehoorzaamheid inslaat, dan zal de ervaring leeren, dat er een weg is, “die iemand recht schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods.”3Spr. 14:12.PEP 357.2

    “En Mozes zeide tot Aaron, en tot Eleázar, en tot Ithamar, zijne zonen: Gij zult uwe hoofden niet ontblooten, noch uwe kleederen verscheuren, opdat gij niet sterft: . . . want de zalfolie des Heeren is op u.”4Lev. 10:6, 7, 3. De groote leidsman herinnerde zijnen broeder aan de woorden des Heeren: “In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van het volk zal Ik verheerlijkt worden.” Aaron zweeg. De dood zijner zonen, zonder waarschuwing geveld, ter oorzaak van zoo’n groote zonde, — eene zonde, die hij nu aan zijn eigen nalatigheid wijten kon, — doorpriemde des vaders hart, maar hij gaf aan zijn gevoel geen lucht. Hij mocht door zijne tranen geen sympathie met de zonde openbaren. Hij mocht der vergadering geene aanleiding geven om tegen God te murmureeren.PEP 358.1

    God wil, dat Zijn volk de rechtvaardigheid Zijner straffen erkenne, opdat de anderen vreezen mogen. Er waren er wellicht in Israel, die door de waarschuwing van deze verschrikkelijke bezoeking behouden werden van Gods lankmoedigheid te versmaden, totdat hun doemvonnis eindelijk ook bezegeld was. Gods bestraffing is gemunt op de verkeerde sympathie voor den zondaar, die zijne overtreding zoekt te verontschuldigen. Door de zonde wordt het zedelijk gevoel verstompt, zoodat de overtreder de grootheid zijner zonde niet beseft; en zonder de overtuigende kracht des Heiligen Geestes blijft hij blind voor hare vruchten. Jezus’ dienstknechten zijn verplicht deze dwalende zielen bij hun gevaar te bepalen. Die de zondaars blind houden voor het werkelijk karakter en de gevolgen der zonde, vleien zich met de gedachte, dat zij medelijden met hem aan den dag leggen; maar zij werken rechtstreeks tegen den Heiligen Geest in; zij wiegen den zondaar op den rand des afgronds in slaap; zij maken zich mede schuldig aan zijne zonde, en zijn verantwoordelijk voor zijne onboetvaardigheid. Menigten, menigten zijn door die valsche sympathie in het verderf gestort.PEP 358.2

    Nadab en Abihu zouden die doodzonde nooit bedreven hebben, zoo zij zich niet in het drankdrinken hadden te buiten gegaan. Zij wisten wel, dat zij zich met de meeste zorg moesten voorbereiden om in het heiligdom voor Gods aangezicht te verschijnen; wegens hunne onmatigheid waren zij ongeschikt voor dat heilig ambt. Hunne zinnen waren verward, en hun zedelijk gevoel verstompt, zoodat zij geen onderscheid meer wisten te maken tusschen het heilige en het onheilige. Derhalve werden Aäron en zijne overige zonen gewaarschuwd: “Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uwe zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft: het is eene eeuwige inzetting onder uwe geslachten; en om onderscheid te maken tusschen het heilige en tusschen het onheilige, en tusschen het onreine en tusschen het reine; en om den kinderen Israels te leeren al de inzettingen, die de Heere door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft.”5Lev. 10:9-11. De geestrijke dranken verzwakken het lichaam, verstompen het verstand, en verlagen het karakter. Derzelver gebruik verhindert ons de heiligheid van de dingen Gods en de verplichting Zijner eischen te beseffen. Allen, die belangrijke betrekkingen te vervullen hebben of op wie eene heilige verantwoordelijkheid rust, behoorden geheelonthouders te zijn, opdat zij het verschil tusschen recht en onrecht beseffen, pal voor beginselen staan, en de noodige wijsheid bezitten om het gericht uit te oefenen, en genade te betoonen.6Spr. 31:4, 5.PEP 359.1

    Dezelfde verantwoordelijkheid rust op alle navolgers van Christus. De apostel Petrus zegt: “Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk.”71 Petr. 2:9. God wil, dat wij al onze krachten in den besten toestand houden, opdat wij onzen Schepper op eene aangename wijze mogen dienen. Worden bedwelmende dranken genuttigd, dan blijven de gevolgen, welke Israels priesters getroffen hebben, niet uit. Het geweten wordt gevoelloos voor de zonde, en verstoktheid in de ongerechtigheid treedt in, totdat alle verschil tusschen het heilige en het onheilige verdwijnt. Hoe kunnen wij dan aan Gods eischen voldoen? “Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? Want gij zijt duur gekocht; zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godcs zijn.” “Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods.”81 Cor. 6:19, 20; 10:31; 3:17. Tot de gemeente des Heeren, door al de eeuwen heen, klinkt de waarschuwende roepstem: “Zoo iemand den tempel Gods .schendt, dien zal God schenden: want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt.”PEP 359.2

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents