Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK VI—SETH EN ENOCH

    EEN andere erfgenaam der belofte Gods, een erfgenaam van het geestelijke geboorterecht, werd aan Adam gegeven. Deze zoon werd Seth genaamd, hetwelk beteekent: in de plaats getreden; “want,” zeide zijne moeder, “God heeft mij een ander zaad gezet voor Abel, want Kaïn heeft hem doodgeslagen.”1Gen. 4:25, 26. Hij bezat een brave inborst, en wandelde in de voetstappen van Abel. Van natuur woonde er niet meer deugdelijkheid in hem dan in Kaïn. Betrekkelijk Adams schepping lezen wij: “Ten dage als God den mensch schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods;”2Gen. 5:1, 3.doch na den val gewon de mensch “eenen zoon naar zijne gelijkenis, naar zijn evenbeeld.” Ofschoon Adam heilig, naar Gods beeld geschapen werd, zoo hadden Seth en Kaïn de gevallen natuur hunner ouders overgeërfd. Seth werd ook in de rechtvaardigheid en in de kennis van den Verlosser onderwezen. Door de goddelijke genade diende en vreesde hij den Heere; zijn streven was om te doen gelijk Abel gedaan had, en om de zondaren tot het eerbiedigen en gehoorzamen van hunnen Schepper te brengen.PEP 65.1

    “En Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijnen naam Enos. Toen begon men den naam des Heeren aan te roepen.” De getrouwen hadden God wel eer aangebeden; maar terwijl het getal menschen aanwies, werd het verschil tusschen de twee klassen van menschen ook duidelijker. De eene beleed God van nu voortaan openlijk, terwijl de andere meer onbewimpeld met hunne verachting en ongehoorzaamheid voor den dag kwam.PEP 65.2

    Vermits de Sabbat in Eden ingesteld werd, zoo hadden onze voorouders hem daar ook waargenomen; en hiermede gingen zij voort, nadat zij uit het Paradijs verdreven waren. Zij hadden de wrange vrucht der ongehoorzaamheid geproefd, en geleerd, wat iedere overtreder vroeger of later leeren zal, dat Gods instellingen heilig en onveranderlijk zijn, alsmede dat de straf zekerlijk op de overtreding volgt. Al de kinderen van Adam, die Gode trouw waren, namen den Sabbat waar. Doch Kaïn en zijne nakomelingen respecteerden den dag niet, waarop God gerust heeft. Naar willekeur kozen zij hun eigen tijd van arbeid en rust, zonder eerbeid voor Jehova’s uitdrukkelijk gebod te hebben.PEP 65.3

    Kaïn verliet de ouderlijke woning, nadat God den vloek over hem uitgesproken had. Eerst was hij een landbouwer, en nu bouwde hij eene stad, die naar zijn oudsten zoon genaamd werd. Hij was van het aangezicht des Heeren uitgegaan, had de belofte van het herstelde Paradijs verworpen, en zocht zijn deel en genot op de vervloekte aarde; daardoor stelde hij zich tot het hoofd dergenen, die den god dezer wereld aanbidden. Zijne nakomelingen zijn dan ook beroemd geworden in het vergaderen van hetgeen slechts op aardsche welvaart betrekking heeft. Zij leefden echter zonder God, en in opstand tegen Zijne voornemens met den mensch. Tot de misdaad van moord, waaran Kaïn zich schuldig gemaakt had, voegde Lamech, de vijfde in de linie van Kaïns nakomelingen, die van veelwijverij. Deze snoodaard gedroeg zich brutaal, dewijl hij rondstrooide, dat God hem evenmin straffen zou als Kaïn had moeten boeten. Abel was een herder, en vermits de nakomelingen van Seth zich ook op de veeteelt toelegden, zoo leefden zij eveneens in tenten en loofhutten, wijl zij zich zelven als “gasten en vreemdelingen op de aarde” beschouwden, die “begeering naar een beter, dat is, naar het hemelsch” vaderland waren.3Hebr. 11:13, 16.PEP 66.1

    Gedurende een geruimen tijd, bleven de twee klassen gescheiden. Het geslacht van Kaïn, zich buiten den kring hunner eerste nederzetting verspreidende, nam de vlakten en de valleien in, waar de kinderen van Seth woonden; de laatstgenoemden, om den verpestenden invloed te ontwijken, begaven zich naar de bergstreken. Zoolang er eene scheiding bestond, werd de zuiverheid van den godsdienst bewaard. Doch na verloop van tijd waagden zij allengs gemeenschap met de bewoners der valleien aan te knoopen. Deze ’-emeensehap leidde tot de ergste gevolgen. De zonen Gods zagen, dat de dochteren der menschen schoon waren.4Gen. 6:2. Seths zonen, door de schoonheid der dochteren van het Kaïns geslacht verleid, haalden ‘s Heeren misnoegen over zich door met hen te trouwen. Vele aanbidders van God werden nu tot zonde verleid ter oorzaak van verlokselen, waaraan zij nu voortdurend blootstonden; en dientengevolge verloren zij hun bijzonder, heilig karakter. Ten gevolge van hunnen omgang met de snoodaards, werden zij hun in handel en karakter gelijk. De perken van het zevende gebod werden overschreden, “en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.” Dus zijn de nakomelingen van Seth “den weg van Kaïn ingegaan;”5Judas 11. Zij jaagden aardschen voorspoed en levensgenot na, terwijl de geboden des Heeren veronachtzaamd werden. Het heeft hun niet goed gedacht God in erkentenis te houden;” maar zijn verijdeld geworden in hunne overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden.”6Rom. 1:28, 21. Daarom gaf God hen over in eenen verkeerden zin. De zonde werd, gelijk de ongeneeslijke melaatschheid, over de aarde verspreid.PEP 66.2

    Adam leefde bijna duizend jaren, als aanschouwer van de gevolgen der zonde. Hij deed zijn best om het kwaad tegen te werken. Volgens een door hem ontvangen bevel, moest hij zijnen nakomelingen den weg des Heeren leeren. Te dien einde bewaarde hij zorgvuldiglijk, wat God hem geopenbaard had, en verkondigde het aan de eerstvolgende geslachten. Aan zijne kinderen en kindskinderen, tot in het negende geslacht, verhaalde hij ‘s men:schen heiligen en gelukkigen staat in het Paradijs, alsmede de geschiedenis van den val, en hoe God hem door lijden geleerd had, dat men zich stiptelijk aan Zijne wet houden moet. Daarbij wees hij hen ook op de bepaling ter hunner zaligheid gemaakt. Evenwel lieten slechts weinigen zich door zijne woorden gezeggen. Dikwerf werd het hem voor de voeten geworpen, dat zijne zonde de oorzaak van al hunne ellende was.PEP 67.1

    Adam ontmoette op zijn levenspad veel verdriet, berouw, en vernedering. Bij het verlaten van Eden, ijsde hij voor den dood. En toen Kaïn, zijn eerstgeborene, de moordenaar van Abel werd, werd hem de dood voort ‘t eerst eene werkelijkheid voor ‘t menschdom. Met een knagend berouw over zijne eigene zonde en bovendien bedroefd wegens Abels dood en Kaïns verwerping, werd Adam door zielefoltering gekweld. Hij aanschouwde het toenemend bedert, hetwelk tot den ondergang der eerste wereld geleid heeft. En ofschoon het hem eerst wel heeft moeten toeschijnen, dat zijn Maker een hard vonnis over hem uitgesproken had, zoo heeft eene bijna duizendjarige ervaring hem de gevolgen der zonde doen kennen en leeren, dat God genade betoonde in een einde aan het moeitevol en ellendig leven te maken.PEP 67.2

    Trots de goddeloosheid der eerste wereldbewoners, was die eeuw niet een tijdperk van onkunde en barbaarschheid, zooals velen gemeend hebben. Hun werd gelegenheid gegeven om zich op zedelijk en verstandelijk gebied te ontwikkelen. Zij bezaten groote natuuren geestvermogens, terwijl zij daarenboven ook eene uitnemende gelegenheid hadden ter verkrijging van godsdienstige en wetenschappelijke kennis. De geleerden onzer dagen zouden niet hard op hunne natuurlijke en geestelijke vermogens boogen, indien zij naast de mannen der eerste wereld geplaatst werden. Naar mate ‘s menschen leeftijd verkort en zijne natuurlijke krachten afgenomen zijn, naar diezelfde mate zijn zijne verstandelijke vermogens ook afgenomen. De wereld bewondert nu de geleerdheid der mannen, die van twintig tot vijftig jaren aan de studie gewijd hebben. Maar hoe beperkt is de kennis derzulken in vergelijking met die der mannen, die eeuwen ter hunner beschikking hadden, en eenen beteren natuurlijken aanleg bezaten.PEP 67.3

    Wel is waar, de menschen van latere tijden kunnen winst doen met de verzamelde kennis hunner voorvaderen. De groote denkers hebben de vruchten hunner plannen en studie in geschriften nagelaten. Doch hoe veel uitnemender waren de voorrechten der lieden van dien ouden tijd ook in zake van menschelijke kennis! Zij hadden, eeuwen lang, omgang met hem, die naar Gods beeld geschapen en door den Schepper “goed” genaamd werd, — den man, die door God zelf in al de kennis der stoffelijke wereld onderwezen was. De geschiedenis der schepping werd Adam medegedeeld; negen eeuwen lang was hij een waarnemer der gebeurtenissen; en hij onderwees zijne afstammelingen in de kennis, welke hij bezat. Vóór den zondvloed had men geene geschriften, doch de menschen van dien tijd konden, ten gevolge van hunne natuuren geestkrachten, zoowel als door middel van hun sterk geheugen, het meegedeelde gemakkelijk begrijpen en onthouden; dientengevolge kon de kennis onvervalscht op de nakomelingen overgeplant worden. Eeuwen lang leefden zeven geslachten gelijktijdig, konden elkander raadplegen en winst doen met de ervaring en ontdekkingen, welke door allen opgedaan werden.PEP 68.1

    De lieden van dien tijd hadden een ongeëvenaarde gelegenheid om God door Zijne werken te leeren kennen. Op godsdienstig gebied was het daarom eerder een tijdperk van groot licht dan van duisternis. Daarenboven kon Adam hen onderrichten, en die den Heere vreesden werden ook door Christus en de engelen onderricht. In den hof des Heeren, die nog zoo vele eeuwen bestond, hadden zij een andere getuige voor de waarheid. Aan den door de cherubijnen bewaakten ingang verscheen de heerlijkheid des Heeren,*Zie de not aan bet einde van Hoofds. III. en aldaar kwamen de eerste aanbidders te zamen. Daar werden de altaren opgericht en de offeranden gebracht. Op deze plaats brachten Kaïn en Abel hunne offers, en verwaardigde God zich tot hen te spreken.PEP 68.2

    Zoolang Eden zichtbaar was en door de engelen bewaakt werd, konden de twijfelaars deszelfs bestaan niet loochenen. De rang der schepping, het doel van den hof, de geschiedenis der twee boomen, waardoor des menschen bestemming beslist werd, waren onloochenbare feiten. Daarbij waren Gods bestaan en oppergezag, alsmede de verplichting Zijner wet waarheden, waaraan men gedurende Adams leeftijd wel niet veel zal hebben getornd.PEP 69.1

    Trots de algemeenheid der zedelijke verdorvenheid, waren er echter heilige mannen, die in omgang met God en als in het gezelschap des hemels verkeerden. Het waren zeer ontwikkelde en schrandere mannen. Zij hadden eene gewichtvolle en heilige roeping te vervullen, ten einde door hun rechtvaardigen wandel zoowel anderen van hunnen tijd, als de navolgende geslachten, uit hun gedrag lessen in de godzaligheid leeren mochten. De namen van slechts enkele dier uitstekende mannen zijn ons in de Schrift bewaard gebleven; doch God heeft, door al de eeuwen heen, getrouwe getuigen, oprechte aanbidders gehad.PEP 69.2

    Van Enoch staat geschreven, dat hij vijf en zestig jaren oud was en eenen zoon gewon. Daarna wandelde hij drie honderd jaar lang met God. Gedurende zijne jongelingsjaren had Enoch God gevreesd en Zijne geboden bewaard. Hij was een uit de linie der heiligen, van degenen, die het geloof onvervalscht hielden, en waaruit het beloofde Zaad voortgekomen is. De treurige geschiedenis van den val was hem door Adam medegedeeld, zoowel als de toezegging der belofte, waarin Gods verblijdende genade geopenbaard was. Hij verliet zich op den Verlosser, die te komen stond. Doch na de geboorte van zijn eersten zoon, deed Enoch eene meer uitne-mende ervaring op; hij genoot een meer innig verkeer met God. Hij gevoelde beter wat hij Gode verschuldigd en wat zijne verantwoordelijkheid als kind Gods was. In de teederheid, waarmede het kind hem liefhad en in deszelfs eenvoudig vertrouwen op vaders bescherming, in het teeder medegevoel, hetwelk hij in zijn hart voor zijnen eerstgeborene ontwaarde, leerde hij eene belangrijke les betreffende de wondervolle liefde door God in het overgeven van Zijnen Zoon geopenbaard, en ook met hoe veel vertrouwen de geloovigen zich op hunnen hemelschen Vader verlaten mogen. De oneindige, ondoorgrondelijke liefde Gods in Christus was voortaan, bij dag en bij nacht, het onderwerp zijner overdenking: en met al den gloed zijner ziel poogde hij hen, in wier midden hij woonde, op die liefde te wijzen.PEP 69.3

    Enoch wandelde niet met God in een gezicht of eene verrukking van zinnen, maar in al zijne dagelijksche bezigheden. Hij leidde geen kluizenaarsleven door zich aan het verkeer met de wereld te onttrekken: want hij moest een werk voor God in de wereld verrichten. In zijn eigen huisgezin en in zijn omgang met de menschen, als echtgenoot en vader, als vriend en burger, was hij getrouw, een niet weifelend dienstknecht des Heeren.PEP 70.1

    Zijn hart was in harmonie met Gods wil: want “zullen twee te zamen wandelen, tenzij, dat zij bijeengekomen zijn?”7Amos 3:3. En deze heilige wandel duurde drie honderd jaren. De meeste Christenen zouden vromer en ernstiger gestemd zijn, als zij wisten, dat zij niet lang meer konden leven, of dat des Heeren toekomst nabij was. Doch gedurende al die eeuwen werd Enochs geloof versterkt en zijne liefde warmer.PEP 70.2

    Enoch was insgelijks een goed ontwikkeld en geleerd man; hij werd met buitengewone Godsopenbaringen vereerd;8Judas 14. evenwel was hij een der nederigsten, wijl hij in een onafgebroken gemeenschap met den hemel verkeerde, en Gods grootheid en volmaaktheid steeds voor oogen had. Des te nauwer hij niet God vereenigd was, des te meer gevoelde hij zijne eigene onwaardigheid en onvolmaaktheid.PEP 70.3

    Bedroefd van wege de toenemende boosheid der goddeloozen, en vreezende, dat hunne ongeloovigheid zijn eerbied voor God verminderen zou, zoo onttrok Enoch zich aan gestadig gemeenschap met hen, zich meer aan overdenking en gebed in het verborgen toewijdende. Op deze wijze zocht hij des Heeren aangezicht, ten einde hij Zijnen wil beter verstaan en betrachten mocht. Het gebed was voor hem de adem der ziel; hij leefde in eene hemelsche atmosfeer.PEP 70.4

    Hij schroomde ook niet de zonde te bestraffen. Terwijl hij de liefde Gods in Christus verkondigde, en de menschen poogde te bewegen zich van hunne booze wegen af te keeren, getuigde hij tegen de heerschende ongerechtigheden, en waarschuwde zijne tijdgenooten voor het oordeel, dat den overtreder zekerlijk treffen zou. De Geest van Christus sprak door Enoch; die Geest openbaart zich niet enkel in uitdrukkingen van liefde, medelijden, en smeeking; de heiligen spreken altoos geen zachte dingen. God legt zijnen gezanten soms waarheden op de lippen, die zoo scherp zijn als een tweesnijdend scherp zwaard.PEP 70.5

    De kracht Gods wrocht door Zijn dienstknecht en werd door de aanhoorders gevoeld. Enkelen lieten zich gezeggen, en bekeerden zich; maar de ernstige boodschap werd door de meerderheid versmaad; zij gingen stoutmoedig voort op hunne booze wegen. In de laatste dagen moeten Gods dienstknechten der wereld eene gelijksoortige boodschap verkondigen, die op dezelfde wijze zal worden begroet. De bewoners der eerste wereld verwierpen de vermaning dergenen, die met God wandelden; het laatste geslacht zal insgelijks spotten met de vermaningen van des Heeren gezanten.PEP 71.1

    De goddeloosheid was tot zulk eene hoogte gestegen, dat het oordeel der verdelging uitgesproken werd. Jaar op jaar steeg de vloed van ‘s menschen misdaden, en nam de storm van Gods oordeel een meer dreigend aanzien. Intusschen voer Enoch voort met het volk te vermanen en te waarschuwen; hij poogde de getijgolf der misdaden te keeren, en de pijlen der wraak terug te houden. Ofschoon zijne vermaningen door het zondig en vermaak-najagend volk in den wind geslagen werden, zoo had hij echter getuigenis, dat hij God behaagde; hij volhardde dan ook in het bestrijden van het kwaad, totdat God hem uit deze zondige wereld opnam in de volmaakte vreugde des hemels.PEP 71.2

    De menschen van dat geslacht hadden gespot met den man, die geene schatten vergaderd noch goud en zilver opgelegd had. Enoch had zijn hart op de eeuwige schatten gesteld. Hij had de hemelsche stad aanschouwd. Hij had den Koning in Zijne heerlijkheid, in het midden van Sion gezien. Met zijn verstand, zijn hart, en zijnen wandel was hij in den hemel. Naar mate de ongerechtigheid toenam, naar dezelfde verhouding werd hij ernstiger gestemd, en verlangde hij meer naar het huis hij den Heer. Schoon nog op aarde, woonde hij echter reeds in de gewesten des lichts.PEP 71.3

    “Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.”9Matth. 5:8. Drie honderd jaren lang had Enoch de reinheid des harten nagejaagd, opdat hij den hemel gelijkvormig zijn mocht. Drie eeuwen lang wandelde hij met God. Dag aan dag zocht hij in nauwer gemeenschap te komen; telkens werden er inniger banden gelegd, totdat God hem wegnam. Hij was tot aan den drempel der eeuwigheid genaderd, zoodat er slechts een enkele stap meer tusschen hem en het land der gelukzaligen lag. Eindelijk ging de poort open; de reeds zoo lang op aarde vervolgde wandel met God werd voortgezet; hij ging door de poorten de heilige stad binnen. Hij was de eersteling uit de menschen, die er binnen gekomen is.PEP 71.4

    Het door Adam van God ontvangen onderwijs, hetwelk door Seth mede verspreid, en door Enoch ten volle in beoefening gebracht werd, wierp een straal van licht in de duisternis, en verstrekte het menschdom tot hoop, dat gelijkerwijs allen door Adam moesten sterven, alzoo het leven en de onsterfelijkheid door den beloofden Verlosser zou worden verkregen. Satans toeleg was om de menschen diets te maken, dat den rechtvaardigen geene belooning en den goddeloozen geene straf te wachten stond; Gods inzettingen konden onmogelijk betracht worden. In Enochs geval heeft de Heere echter bewezen dat “Hij is, en een belooner is dergenen, die Hem zoeken.”10Hebr. 11:6. Hij heeft betoond hoe Hij allen, die Zijne geboden bewaren, beloonen zal. Dat voorbeeld verstrekt ten bewijs, dat Gods inzettingen in Zijne kracht nagekomen kunnen worden, en het nog wel mogelijk is, te midden van de zonde en alle zedelijk bederf, rein en heilig te leven. In Enochs voorbeeld straalt de godzaligheid van zulk een leven door. Zijne wegneming zette het zegel op de door hem geüitte voorspelling aangaande de vreugde en de heerlijkheid des eeuwigen levens, waarmede de gehoorzamen beloond worden, en de verdoemenis, het wee, en den dood, welke des overtreders deel zijn zullen.PEP 72.1

    “Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; . . . want voor zijne wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.”11Hebr. 11:5. In het midden van eene wereld, die wegens hare ongerechtigheid ten verderve gedoemd was, leefde Enoch in zulken nauwen omgang met God, dat de dood hem niet schaden kpn. De heiligheid van dien godsman is de maatstaf, welken allen moeten bereiken, die door Jezus, in Zijne toekomst, “van de aarde gekocht” zullen worden.12Openb. 14:3. De ongerechtigheid zal alsdan ook de overhand hebben, even als het was vóór den zondvloed. De ingevingen hunner verdorvene harten en de verleidende filosofie zal de menschen doen rebelleeren tegen de Oppermajesteit. Intusschen zal het volk des Heeren, juist als Enoch deed, reinheid van hart najagen, en Zijnen wil betrachten, totdat het beeld van Christus in hen vertoond wordt. In navolging van Enoch, zullen zij der wereld de toekomst des Heeren verkondigen en haar waarschuwen voor het oordeel, dat den overtreder treffen zal. Door hun heiligen wandel zullen zij de zonden der goddeloozen veroordeelen. En gelijkerwijs Enoch van de aarde weggenomen werd, alvorens de zondvloed haar bedekte, alzoo zullen de rechtvaardigen ook in den hemel worden opgenomen, eerdat de aarde door vuur verdelgd wordt. De Apostel getuigt: “Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een punt des tijds, in een oogenblik.” “Want de Heere zelf zal met een geroep, met de stem des Archangels, en met de bazuine Gods nederdalen van den hemel. Want de bazuin zal slaan, en de dooden zullen veranderd worden.” “En die in Christus ontslapen zijn, zullen eerst opstaan; daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen. Zoo dan vertroost elkander met deze woorden.”131 Cor. 15:51, 52; 1 Thess. 4:16-18.PEP 72.2

    * * * * *

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents