Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Zich in de Here verblijden

    De kinderen Gods zijn geroepen gezanten van Christus te zijn, om 's Heren goedheid en genade te verkondigen. Gelijkerwijs Jezus ons het ware karakter van de Vader geopenbaard heeft, zo moeten wij Christus aan de wereld openbaren, die niets van Zijn tedere, meedogende liefde weet. “Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb ook Ik hen gezonden in de wereld”. “Ik in hen en Gij in Mij.. opdat de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden hebt”. Joh. 17:18, 23.SC 113.1

    De apostel zegt tot Jezus’ volgelingen: “Onze brief zijt gij, geschreven in onze harten, kenbaar en leesbaar voor alle mensen, daar gij toont een brief van Christus te zijn”. 2 Cor. 3:2, 3. Door een ieder van Zijn kinderen stuurt Jezus een brief de wereld in. Als gij Jezus’ volgelingen zijt, dan zendt Hij door middel van u een brief naar het gezin, de straat, het dorp, waarin gij woont. Jezus, in u wonende, verlangt te spreken tot de harten dergenen, met wie gij in aanraking komt. Misschien lezen zij de Bijbel niet, of geven geen acht op de stem, die tot hen spreekt door middel van zijn bladzijden; zij bespeuren Gods liefde niet in Zijn werken. Doch als gij een trouwe gezant van Jezus zijt, dan worden zij er misschien toe gebracht, om iets van Zijn goedheid te begrijpen, en wellicht zoudt gij het voorrecht smaken hen voor Zijn dienst te winnen.SC 113.2

    Christus heeft ons als lichtdragers terzijde van de weg ten hemel geplaatst. Het licht van Christus op ons schijnende moet op de wereld teruggekaatst worden. Ons karakter en onze wandel moeten van dien aard zijn, dat anderen daardoor een zuiver begrip krijgen van Christus en Zijn dienst.SC 114.1

    Als wij Christus alzo openbaren, zullen wij Zijn dienst aantrekkelijk maken, hetgeen hij dan ook werkelijk is. De Christenen, die treurig en naargeestig zijn steeds murmureren en alles bedillen, stellen God en het Christelijke leven in een verkeerd daglicht Zij geven de indruk, dat God Zijn kinderen niet gelukkig wenst te zien, en alzo spreken zij een valse getuigenis tegen onze hemelse Vader.SC 114.2

    Satan in in zijn schik, wanneer hij de kinderen Gods kan doen twijfelen en de hoop doen verliezen Hij verheugt er zich in, als hij ons God ziet wantrouwen en twijfelen, of Hij wel willig en machtig is om ons te redden. Hij schept er behagen in, ons wijs te maken, dat s Heren voorzienigheid ons schaden zal. Satan stelt God voor als meedogenloos en onbarmhartig. Hij verdraait de waarheid omtrent Hem. Hij vult de verbeelding met verkeerde voorstellingen aangaande God; en instede van onszelf bij de waarheid betreffende onze hemelse Vader te bepalen, zien wij maar al te vaak op de verkeerde voorstellingen van Satan, en doen God oneer aan door Hem te wantrouwen en tegen Hem te murmureren. Satan legt het er steeds op aan om het Christelijke leven naargeestig te maken. Hij wenst het zwaar en moeilijk voor te stellen; en als de Christen nu deze voorstelling van de godsdienst in zijn wandel doet uitkomen, verleent hij door zijn ongeloof, gezag aan Satans leugen.SC 114.3

    Velen van hen, die het pad des levens bewandelen, blijven over hun misslagen, tekortkomingen en teleurstellingen tobben, en dientengevolge zijn hun harten met moedeloosheid en neerslachtigheid vervuld. Toen ik in Europa was, schreef iemand, die zich in die toestand bevond en in grote angst verkeerde, mij om een woord van vertroosting. In de nacht, nadat ik de brief gelezen had, droomde ik, dat ik mij in een hof bevond, en iemand, die de eigenaar scheen te zijn, mij er door geleidde. Terwijl ik de bloemen plukte en haar geuren rook, riep mij deze zuster, die naast mij gewandeld had, en wees naar de braamstruiken, die op onze weg stonden. Daar stond zij te treuren en te klagen. Zij liep niet op het pad, de gids achterna, maar door de braamstruiken heen. “O”, vroeg zij, “is het toch niet jammer, dat deze schone hof zo door doornen bedorven is?” Daarop antwoordde de gids: “Laat de doornen staan, zij zullen u verwonden. Pluk de rozen, de leliën en de anjelieren”.SC 115.1

    Hebt gij geen genoeglijke ogenblikken in uw leven gehad? Hebt gij geen gelukkige ogenblikken doorgebracht, toen uw hart vervuld was met vreugde en instemde met de fluisteringen van Gods Geest? Kunt gij geen aangename bladzijden in uw levensgeschiedenis vinden? Zijn Gods beloften niet gelijk de geurige bloemen, die aan weerszijden van uw pad groeien? Wilt gij niet toelaten, dat haar schoonheid en aangename geur uw hart verblijden zullen?SC 115.2

    De braamstruiken en doornen veroorzaken u slechts wonden en zijn een bron van verdriet ; en als gij die alle plukt, en er anderen op wijst, verhindert gij hen dan niet om in het licht te wandelen?SC 116.1

    Het is niet verstandig, om al het onaangename — al de zonden en teleurstellingen — van het verleden op te rakelen, teneinde daarover te spreken, en er zolang over te treuren, totdat gij geheel en al ontmoedigd zijt. Een neergebogen ziel verkeert in het duister, sluit zich voor Gods licht, en werpt een schaduw op het pad van anderen.SC 116.2

    Gode zij lof voor de schone beelden, welke Hij ons te aanschouwen heeft gegeven. Laten wij de zalige verzekeringen Zijner liefde groeperen, opdat wij ze voortdurend mogen bewonderen. Gods Zoon heeft de troon van Zijn Vader verlaten, Zijn Godheid met het aardse bekleed, ten einde het gevallen mensdom van Satans macht te verlossen; door Zijn overwinning is de hemel weder voor het mensdom ontsloten en wordt de mens in de gelegenheid gesteld een blik te werpen in het heiligdom des Heren, waar Zijn glorie onthuld wordt. Het gevallen mensdom wordt uit de kuil opgeheven, waarin het door de zonde gestort was, en weder in aanraking met de oneindige God gebracht, opdat een iegelijk, die de proef van het geloof in onze Verlosser doorstaan heeft, met Christus gerechtigheid bekleed op Zijn troon gezet worde. Ziedaar dingen, die God ons te bewonderen gegeven heeft.SC 116.3

    Wij doen de Here oneer aan en bedroeven Zijn Geest, indien wij Zijn liefde en beloften, ook al lijkt dat slechts zo, wantrouwen. Hoe zou een moeder zich gevoelen, indien haar kinderen steeds over haar klaagden, alsof zij hun welzijn niet zocht, daar zij toch deed wat in haar vermogen lag om hun geluk en hun belangen te bevorderen? Het zou haar het hart breken, als zij haar liefde in twijfel trokken. Hoe zou het enig ouder te moede zijn, zulk een behandeling van zijn kinderen te moeten ontvangen? En hoe moet onze hemelse Vader ons dan wel beschouwen, als wij Hem nog steeds wantrouwen, nadat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat wij het leven zullen hebben? De apostel schrijft: “Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Rom. 8:32. Desniettemin is er menigeen, die met zijn daden, schoon niet met zijn woorden, zegt: “De Here heeft dat niet voor mij gemeend. Misschien heeft Hij anderen lief, maar mij bemint Hij niet”.SC 116.4

    Zodoende doet gij uzelf geweld aan, want door ieder woord van twijfel stelt gij u aan Satans verleiding bloot; en de neiging tot ongeloof wordt er door versterkt, zodat de gedienstige engelen zich bedroefd van u afkeren.SC 117.1

    Wanneer Satan u met zijn verzoeking belaagt, laat u dan geen enkel woord van twijfel of misnoegen ontglippen. Indien gij de deur voor zijn fluisteringen openstelt, dan zult gij aan het wankelen gebracht worden en spoedig in opstand komen. Geeft gij daarenboven lucht aan uw gevoel, dan zal iedere twijfel niet alleen een terugwerkende invloed op u uitoefenen, maar zijn zaad zal ook ontkiemen en vrucht dragen in het leven van anderen, zodat gij de invloed van uw woorden later wellicht onmogelijk zult kunnen keren. Misschien zult gij wel weder uit de verzoekingen en strikken van Satan verlost worden, doch het is mogelijk, dat de anderen, die door uw invloed verleid zijn, het ongeloof, door u ingegeven, niet ontvlieden kunnen. Hoe belangrijk is het daarom, dat wij slechts over die dingen spreken, waaruit geestelijke kracht en leven kunnen geboren worden.SC 117.2

    De engelen luisteren naar het getuigenis, dat gij voor de wereld omtrent uw hemelse Meester aflegt. Laat uw gesprek gaan over Hem, Die leeft en de Vader voor u bidt. Wanneer gij de hand van een uwer vrienden drukt, laat de roem van God in uw hart en op uw lippen liggen. Daardoor zullen uw gedachten tot Jezus worden gevoerd.SC 118.1

    Een ieder heeft zijn kruis, zijn zware beproevingen en droefenis. Vertel uw moeilijkheden niet aan uw medemensen, maar breng ze voor God in het gebed. Stel u tot regel nooit enig woord van twijfel of misnoegdheid over de lippen te laten gaan. Door uw woorden van hoop en heilige bemoediging, kunt gij veel bijdragen tot opbeuring en versterking van andere Christenen.SC 118.2

    Menige brave ziel wordt zo heftig door de verzoeking aangevallen, dat zij op het punt staat te bezwijken in de strijd tegen het eigen-ik en de macht van de boze. Ontmoedig de zodanige niet in zijn zware strijd. Spreek hem woorden van bemoediging toe, die hem het hoofd zullen doen opheffen. Op deze wijze zal het licht van Christus in u schijnen. “Want niemand onzer leeft voor zichzelf”. Rom. 14:7. Wij weten niet, hoe anderen door onze wandel kunnen opgebeurd en versterkt worden; maar ook kunnen zij er door ontmoedigd en van Christus en de waarheid afgeleid worden.SC 118.3

    Velen hebben een verkeed begrip van het leven en het karakter van Christus. Zij menen, dat Hij somber en ongevoelig was; dat Hij stuurs, droefgeestig en in Zichzelf gekeerd was. In menig geval draagt het ganse leven van de bekeerde het merk van deze naargeestige opvattin.SC 119.1

    Er wordt dikwijls gezegd, dat Jezus weende, doch nooit dat Hij gelachen heeft. Onze Zaligmaker was inderdaad een Man van smarten en verzocht in krankheid, omdat Hij Zijn hart ontsloot voor al de ellenden van het mensdom. Maar hoewel Zijn leven een leven van zelfverloochening was, afgewisseld met zorg en pijn, zo was Zijn geest toch niet bedrukt. In Zijn gelaatstrekken stond geen uitdrukking van smart en ontevredenheid te lezen, maar zij getuigden van een hemelse kalmte. Zijn hrat was een springader des levens; en waarheen Hij kwam bracht Hij rust, vrede en blijdschap mede.SC 119.2

    Onze Zaligmaker was uitermate stemming en zeer ernstig, doch nooit stuurs of neersleachtig. En de Hem tot hun voorbeeld nemen, zijn eveneens ernstig gestemd; zij gevoelen hun persoonlijke verantwoordelijkheid ten zeerste. Lichtzinningheid wordt onderdrukt; zij zijn niet luidruchtig in hun vermaak, of belust op ongepaste schertsen; maar de godsdienst van Jezus stort vrede uit als een rivier. Het licht der vreugde wordt er niet door onderdrukt, of de zonneschijn van het gelaat verdreven. Christus kwam niet op aarde om gediend te worden, maar om te dienen; en waar Zijn liefde in het hart troont, daar wordt Zijn voorbeeld gevolgd.SC 119.3

    Het is onmogelijk om anderen lief te hebben, gelijkerwijs Christus ons liefgehad heeft, indien wij steeds denken aan de smadelijke bejegening van hen ondervonden; doch als wij de bewonderenswaardige liefde en het medelijden van Christus jegens ons steeds overdenken, dan zullen wij met dezelfde geest jegens anderen bezield zijn. Wij zijn schuldig anderen lief te hebben en te eerbiedigen, niettegenstaande wij fouten en tekortkomingen in hen kunnen zien. Nederigheid en omzichtigheid in ons oordeel moeten gekweekt worden, alsmede geduld oefenen met de fouten van anderen. Daardoor wordt de benepen zelfzucht uitgeroeid en nemen wij toe in goedhartigheid en edelmoedigheid.SC 120.1

    De Psalmist zegt: “Vertrouw op de Here en doe het goede, woon in het land en betracht getrouwheid”. Ps. 37:3. Vertrouw op de Here. Elke dag brengt zijn lasten, zijn zorgen en moeilijkheden mede; en hoe gereed zijn wij om daarover te spreken, wanneer wij te zamen komen! Zo vele onszelf op de hals gehaalde zorgen, zoveel vrees, waaraan toegegeven is, zulk een zware last van moeite worden uitgestald, dat iemand werkelijk zou gaan veronderstellen, dat wij geen medelijdende, liefhebbende Zaligmaker hadden. Die gereed is om naar al onze smeekbeden te luisteren, geen Heiland, Die krachtelijk bevonden is ons een Hulp in benauwdheid te zijn.SC 120.2

    Sommigen verkeren steeds in vrees en halen zich moeite op de hals. Dag aan dag zijn zij met de blijken van Gods liefde omringd; iedere stonde genieten zij de overvloed, waarin Zijn voorzienigheid voorziet; doch zij zien de zegeningen van het heden over het hoofd. Hun gedachten gaan steeds over de onaangename dingen, welke zij verwachten, of een kleine moeilijkheid houdt hen blind voor de vele dingen, waarvoor zij dankbaar behoorden te zijn. In plaats dat hun moeilijkheden hen tot de Bron van hun hulp drijven, brengen ze scheiding van Hem.SC 120.3

    Varen wij dus wel bij onze ongelovigheid? Waarom toch zo ondankbaar en twijfelachtig? Jezus is onze Vriend; de ganse hemel stelt belang in ons welzijn. De moeilijkheden en de zorgen van het dagelijkse leven behoorden derhalve geen schaduw op ons pad te werpen. Wij mogen geen bezorgdheid hebben, die ons steeds van de wijs brengt, en niets bijdraagt tot het verlichten van de lasten van anderen.SC 121.1

    Indien de zaken u tegenlopen, indien uw vooruitzicht steeds duisterder en gij met verlies bedreigd wordt, laat u zelf dan niet ontmoedigen, maar wentel uw bekommernissen op de Here, en blijf kalm goedsmoeds. Bid om wijsheid, opdat gij uw zaken met voorzichtigheid besturen moogt, en alzo verlies en onheil voorkomen worden. Doe al wat in uw ver¬mogen ligt om een gunstige wending teweeg te brengen. Jezus heeft ons Zijn hulp beloofd, doch niet zonder onze medewerking. En als gij, u op de hulp van onze Helper verlatende, gedaan hebt wat in uw vermogen lag, wacht de uitkomst dan goedsmoeds af.SC 121.2

    God wil niet, dat Zijn volk onder zorgen gebukt zal gaan. Hij misleidt ons echter niet: Hij zegt niet tot ons: “Weest maar niet bevreesd, want er doen zich geen gevaren voor op uw pad”. Hij weet, dat er gevaren en beproevingen zijn, en Hij handelt met ons op een openhartige wijze. Het is niet Zijn plan om Zijn volk uit deze zondige en boze wereld te nemen, maar Hij wijst hun een schuilplaats aan. Hij bad voor Zijn discipelen: “Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze”. “In de wereld”, zeide Hij voorts, “lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”. Joh. 17:15, 16:33.SC 121.3

    In de Bergrede heeft Christus Zijn discipelen een goede les over de noodzakelijkheid van het vertrouwen op God gegeven. Deze les dient om Zijn volk, al de eeuwen door, te bemoedigen; uit dien hoofde ligt er onderwijs en troost voor ons in. De Zaligmaker wees Zijn volgelingen naar de vogelen des hemels, die hun dankliederen zingen zonder bezorgd te zijn, schoon zij zaaien noch maaien. Desniettemin voorziet de hemelse Vader in hun behoeften. En nu vraagt de Zaligmaker: “Gaat gij ze niet verre te boven?” Matth. 6:26. De grote Verzorger van mens en dier doet Zijn hand open, en voorziet al Zijn schepselen. De vogelen des Hemels worden niet door Hem over het hoofd gezien. Hij legt hun het voedsel niet in de snavel, maar Hij voorziet toch in hun behoeften. Zij moeten het graan vergaderen, dat Hij voor hen gezaaid heeft. Zij moeten de bouwstoffen voor hun nesten gereed maken. Zij moeten hun jongen voeden. Zij gaan zingende naar het werk: “want uw hemelse Vader voedt ze”. En “gaat gij deze niet verre te boven?”Gaat gij, met verstand begaafde en geestelijke aanbidders, de vogelen des hemels niet verre te boven? Zal onze Schepper, onze Onderhouder, zal Hij, Die ons naar Zijn evenbeeld geschapen heeft, niet in al onze nooddruft voorzien, als wij ons vertrouwen op Hem stellen?SC 122.1

    Christus wees Zijn discipelen op de bloemen des velds, die daar in al de heerlijkheid staan te prijken, waarmede de hemelse Vader haar bekleed heeft, als een blijk van Zijn liefde tot de mens. Hij zeide: “Aanmerkt de lelien des velds, hoe zij wassen”. De eenvoud en de schoonheid der wilde bloemen overtreffen de heerlijkheid, waarmede Salomo zich bekleedde. De prachtigste klederen, door de bekwaamheid der kunst vervaardigd, kunnen niet vergeleken worden met de bevalligheid en natuurlijke schooneheid der bloemen van Gods scheppoing. Jezus vraagt: “Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen?” Matth. 6:30. Indien de Goddelijke Kunstenaar de bloemen des velds, die slechts voor een ankele dag met zo’n grote verscheidenheid van kleuren staan te prijken, alzo versiert, hoe veel te meer zal Hij zorg dragen voor hen, die naar Zijn evenbeeld geschapen zijn. Hierin ligt een bestraffing opgesloten voor het ongelovige hart, dat onnodig allerlei zorgen en moeilijkheden voor zichzelf schept.SC 123.1

    De Here verlangt blijdschap vrede en gehoorzaam heid van al Zijn zonen en dichteren. Jezus heeft gezegd: “Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd of versaagd”. “Dit hrb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde”. Joh. 14:27; 15:11.SC 123.2

    Het geluk, dat uit zelfzuchtige bedoelingen wordt nagejaagd, en niet op de weg van plicht gevonden wordt, is wispelturig en vergamkelijk; en nadat het de vlucht genomen heeft, gevoelt men zich eenzaam en bedroefd, maar er is een vreugde en voldoening in de dienst van God, die bestendig is. De Christen behoeft geen onzekere paden te bewandelen; hij wordt niet aan berouw of teleurstellingen prijsgegeven. Indien het genot van dit leven ons niet ten deel valt, zo kunnen wij toch vol hoop voorwaarts zien naar het geluk van het toekomstige leven.SC 123.3

    Doch zelfs in dit leven kunnen de Christenen vreugde in de omgang met Christus genieten; in het licht Zijner liefde en de voortdurende vertroosting Zijner tegenwoordigheid mogen zij zich verheugen. Iedere schrede op de levensweg kan ons dichter tot Christus brengen, meer van Zijn liefde doen ervaren, en ons nader brengen tot het gelukzalig oord des vredes. Laten wij onze vrijmoedigheid dan niet afleggen, maar in de volle verzekerdheid des geloofs voorwaarts gaan. “Tot hiertoe heeft ons de Here geholpen”, 1 Sam. 7:12 en Hij zal ons ten einde toe bijstaan. Laten wij het oog op de gedenkzuilen gevestigd houden, die ons herinneren aan wat de Here gedaan heeft om ons te troosten en te redden uit des verdervers handen. Laten wij de goedertierenheden des Heren voortdurend vers in ons geheugen houden, denkende aan de tranen, die Hij gedroogd en de pijnen die Hij gestild heeft, de bezorgdheid en de vrees, die door Hem zijn weggenomen, de nooddruft, waarin Hij voorzien en de zegeningen welke Hij uitgegoten heeft, opdat wij gesterkt mogen worden voor de reis, die nog voor ons ligt.SC 124.1

    Gelet op de strijd, die ons te wachten staat, kunnen wij niet anders dan moeilijkheden verwachten doch èn op het verleden èn op de toekomst ziende, mogen wij zeggen: “Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen”. “Uw sterkte moge zijn als uw levensduur”. Deut. 33:25. De beproeving, welke wij te verduren hebben, zal de verleende kracht niet te boven gaan. Laten wij ons werk dan opvatten, waar wij het vin-den, gelovende, dat, wat komen moge, onze kracht in verhouding tot de beproeving zal wezen.SC 124.2

    En straks zullen de poorten des hemels voor Gods volk ontsloten worden, om hen binnen te laten; alsdan zal van de lippen van de Koning der heerlijkheid gehoord worden wat als strelende muziek ons in de oren zal klinken: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af”. Matth. 25:34.SC 125.1

    Dan zullen de verlosten verwelkomd worden in het huis, waarheen Jezus gegaan is om ons plaats te bereiden. De rechtvaardigen zullen daar niet meer samenwonen met de bozen der aarde, de leugenaars, de afgodendienaars, de onkuisen en de ongelovigen; maar hun metgezellen zullen zijn al degenen, die Satan volkomen overmochten en door de Goddelijke genade hun karakters volmaakt hebben. Elke zondige neiging, elke onvolmaaktheid, die hen nu nog aankleeft, is dan door Jezus’ bloed afgewassen; alsdan is hun medegedeeld de voortreffelijkheid en de glans Zijner heerlijkheid, die de glans der zon verre overtreft. Doch de zedelijke schoonheid, de volmaaktheid van het karakter, welke in hen zal uitblinken, zal de uitwendige schoonheid oneindig overtreffen. Zij staan vlekkeloos voor de grote witte troon, deelgenoten van de voorrechten en de rang der engelen.SC 125.2

    Gelet op de heerlijke erfenis, welke voor Gods volk weggelegd is, mag iemand wel vragen: “Wat zal een mens geven in ruil voor zijn ziel?” Matth. 16:26. Al is de Christen arm, toch bezit hij een rijkdom en een waardigheid, welke de wereld hem niet schenken kan. Het heil van de verloste en van de zonde vrijgemaakte, wiens edele geestvermogens aan de dienst van God gewijd zijn, kan niet geschat worden; daarom is er blijdschap in de hemel onder de engelen, die hun heilige triomfliederen aanheffen, wanneer één ziel zich bekeert.SC 125.3

    *****SC 126.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents