Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De Afval

    In de tweede zendbrief aan de Thessalonicensen voorspelde de apostel Paulus de grote afval, die het gevolg zou zijn van de stichting van de pauselike macht. Hij verklaarde, dat de dag van Christus niet komen zou, “tenzij dat eerst de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs; lie zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo dat hij in de tempel Gods als een God zal zitten, zichzelf vertonende, dat hij God is.”1 En verder waarschuwt de apostel zijn broederen dat “de verborgenheid der ongerechtigheid alrede gewrocht wordt.”12 Thess. 2:3, 4, 7. Zelfs in die eerste dagen zag hij dwalingen de kerk binnensluipen, welke de weg bereiden zouden voor de ontwikkeling van het pausdom.GT 55.1

    Zeer langzaam, en in het eerst heimelik en stilzwijgend, maar later meer openlik, naarmate hij toenam in kracht en heerschappij over de harten van de mensen, zette de verborgenheid der ongerechtigheid zijn bedriegelik en godslasterlik werk voort. Bijna ongemerkt werden de gebruiken van het heidendom in de Christelike kerk ingevoerd. De geest van inschikken en gelijkstellen werd een tijdlang in bedwang gehouden door de felle vervolgingen, welke de kerk onder het heidendom te verduren had. Maar toen de vervolging ophield, en het Christendom de hoven en paleizen van de koningen binnentrad, legde het de nederige eenvoud van Christus en Zijn apostelen ter zijde ter wille van de praal en grootsheid van heidense priesters en vorsten, en stelde menselike theorieën en overleveringen in de plaats van de vereisten Gods. De zogenaamde bekering van Konstantijn, in de eerste helft van de vierde eeuw, veroorzaakte grote blijdschap; en de wereld, met een gedaante van gerechtigheid bekleed, trad de kerk binnen. Nu ging het werk van verbastering met snelle schreden voorwaarts. Het heidendom, schijnbaar overwonnen, werd overwinnaar. De geest ervan beheerste de kerk. Heidense leringen, ceremonieën en bijgeloof werden met het geloof en de eredienst van de belijdende volgelingen van Christus vermengd.GT 55.2

    Het gevolg van deze verstandhouding tussen heidendom en Christendom was de ontwikkeling van “de mens der zonde,” die, naar de voorzegging, zich tegen God stellen en boven Hem verheffen zou. Dat reuzestelsel van valse godsdienst is een meesterwerk van Satans macht,— een gedenkstuk van zijn pogingen om zichzelf op de troon te plaatsen, en de aarde, te beheersen overeenkomstig zijn wil.GT 57.1

    Satan trachtte eenmaal tot een verstandhouding te komen met Christus. Hij kwam tot de Zoon Gods in de woestijn der verleiding, en terwijl hij Hem al de koninkrijken van de aarde en de heerlikheid ervan toonde, bood hij Hem aan, alles in Zijn hand over te geven, indien Hij slechts de opperheerschappij van de vorst der duisternis erkennen wilde. Christus bestrafte de schaamteloze verleider, en dwong hem, zich te verwijderen. Maar Satan is veel gelukkiger in het toepassen van dezelfde verleidingen op de mens. Ter wille van aards voordeel en wereldse eer werd de kerk ertoe gebracht, gunst en steun te zoeken bij de grote mannen van de wereld, en door Christus op die wijze te verwerpen, kwam die kerk ertoe, de vertegenwoordiger van Satan — de Roomse bisschop — te huldigen.GT 57.2

    Het is een van de voornaamste stellingen van de Roomse leer, dat de paus het zichtbaar hoofd is van de algemene kerk van Christus, met volle macht bekleed over bisschoppen en herders in alle delen van de wereld. En nog meer, aan de paus zijn de benamingen van de Godheid zelf gegeven. Hij is “Here God de Paus”1Zie Aanhangsel. genoemd en is onfeilbaar verklaard. Hij eist, dat alle mensen hem hulde bewijzen zullen. Z— wordt dezelfde eis, door Satan in de woestijn der verleiding gedaan, nog altijd onveranderd van zijnentwege gedaan door de Roomse Kerk, en scharen van mensen staan gereed, om hem hulde te brengen.GT 57.3

    Zij echter, die God vrezen en eren, verwerpen deze hemeltergende aanmatiging, gelijk Christus de verlokkingen van de sluwe vijand van zich wees met een: “Gij zult de Heer uw God aanbidden, en Hem alleen dienen.”1Lukas 4:8. God heeft nergens in Zijn woord enige vingerwijzing gegeven, dat Hij enig mens had aangesteld als hoofd van de kerk. De leer van de pauselike opperheerschappij is geheel en al tegenovergesteld aan het onderricht van de Schrift. De paus kan geen macht hebben over de kerk van Christus, die hij zich niet eigenmachtig aangematigd heeft.GT 58.1

    De Roomsen hebben gedurig de aanklacht van ketterij en moedwillige afscheiding van de ware kerk tegen Protestanten ingebracht. Doch deze beschuldigingen zijn meer op henzelven toepasselik. Zij zijn degenen, die de banier van Christus hebben neergelegd, en “het geloof eenmaal aan de heiligen overgeleverd,”2Judas, vs. 3. verzaakt hebben.GT 58.2

    Satan wist het wel, dat de Heilige Schriften de mensen in staat zouden stellen, zijn bedrog te ontdekken, en zijn macht te wederstaan. Het was met het Woord, dat de Heiland van de wereld zelf zijn aanvallen had afgeslagen. Bij iedere aanranding hield Christus hem het schild van de eeuwige waarheid voor, zeggende: “Er is geschreven”. Wat ook de tegenpartij der aan de hand deed, Hij stelde er de wijsheid en kracht van het Woord tegenover. Opdat dus de Satan zijn heerschappij over de mensen behouden, en het gezag van de pauselike overweldiger zou kunnen handhaven, moest hij hen in onwetendheid houden aangaande de Schrift. De strekking van de Bijbel is, God te verhogen, en de mens zijn ware plaats aan te wijzen; om die reden moesten zijn heilige waar-heden verborgen en onderdrukt worden. Deze wijze van redeneren werd door de Roomse Kerk aangenomen. Honderden jaren lang was de verspreiding van de Bijbel verboden. Het werd de mens niet toegelaten, hem te lezen of in huis te hebben, en gewetenloze priesters en prelaten legden het onderwijs van de Schrift op zulk een wijze uit, dat hun aanmatigingen er door gesteund werden. Aldus werd de paus van lieverlede bijna algemeen erkend als de stedehouder Gods op aarde, met macht bekleed over Kerk en Staat.GT 58.3

    Toen het werktuig, dat dwaling ontdekt, verwijderd was, werkte Satan naar zijn wil. In de profetieën was gezegd, dat het pausdom zou “menen de tijden en de wet te veranderen.”1Dan. 7:25. Dit werk werd al spoedig ondernomen. Om bekeerlingen uit het heidendom iets in de plaats te geven van afgodedienst, en alzo hun voorgewende aanname van het Christendom te bevorderen, werd het aanbidden van beelden en relikwieën langzamerhand in de Christelike eredienst ingevoerd. Het besluit van een algemeen konciliem2Zie Aanhangsel. stelde eindelik dit stelsel van afgoderij vast. Ten einde het godslasterlik werk te volmaken, ging Rome zelfs z— ver, dat het tweede gebod van de wet Gods, dat beeldedienst verbiedt, weggedaan werd, en het tiende gebod in tweeën gedeeld, om het getal ongeschonden te laten.GT 59.1

    De geest van toegeven aan het heidendom opende de weg voor een nog groter verachting van Gods gezag. De Satan, zich van ontoegewijde leiders in de kerk bedienende, sloeg ook de hand aan het vierde gebod, en beproefde de aloude Sabbat, de dag, die God gezegend en geheiligd had,3Gen. 2:2, 3. op zijde te zetten, en in zijn plaats de feestdag te verheffen, die de heidenen vierden als de “eerwaardige dag van de zon.” Deze verandering werd in het eerst niet openlik beproefd. In de eerste eeuwen was de ware Sabbat door alle Christenen gehouden geworden. Ze ijverden voor Gods eer, en daar ze geloofden, dat Zijn wet onveranderlik is, waakten ze ijverig over de heiligheid van de voorschriften ervan. Doch met grote sluwheid bewerkte Satan door zijn handlangers het doel, dat hij zich had voorgesteld. Om de aandacht van de mensen op de Zondag te vestigen, werd er een feestdag van gemaakt ter gedachtenis aan de opstanding van Christus. Er werd kerkdienst op die dag gehouden; toch werd de dag beschouwd als een dag van ontspanning, en de Sabbat nog altijd als heilig gevierd.GT 59.2

    Om de weg te bereiden voor het werk, dat hij zich had voorgenomen te volbrengen, had de Satan, nog vor de komst van Christus, er de Joden toe gebracht, de Sabbat met de strengste inzettingen te beladen, en de viering ervan tot een last te maken. En nu, zich bedienende van het valse licht, waarin hij daardoor die dag had geplaatst, bracht hij hem in minachting als een Joodse instelling. Terwijl de Christenen de Zondag bij voortduring bleven vieren als een vrolike feestdag, leidde hij er hen toe, ten einde hun haat tegen het Jodendom te tonen, van de Sabbat een vastendag, een dag van treurigheid en droefgeestigheid te maken.GT 60.1

    In de eerste helft van de vierde eeuw vaardigde keizer Konstantijn een bevel uit, waarbij hij de Zondag tot een openbare feestdag door het gehele Romeinse rijk verhief.1Zie Aanhangsel. De dag van de zon werd door zijn heidense onderdanen gevierd, en door de Christenen vereerd; en het was het streven van de keizer, de tegenstrijdige belangen van heidendom en Christendom te verbinden. Hij werd daartoe aangezet door de bisschoppen van de kerk, die, door eerzucht en dorst naar macht gedreven, voorzagen, dat indien dezelfde dag door Christenen zowel als heidenen gevierd werd, het Christendom door vele heidenen in naam zou worden aangenomen, en de macht en heerlikheid van de kerk op die wijze verhoogd zouden worden. Terwijl veel godvrezende Christenen er langzamerhand toe kwamen om de Zondag een zekere graad van heiligheid toe te kennen, hielden zij echter nog steeds de ware Sabbat als de heilige dag des Heren, en vierden hem in gehoorzaamheid aan het vierde gebod.GT 60.2

    De aartsbedrieger had zijn werk nog niet voleindigd. Hij was vast besloten, de Christelike wereld onder zijn banier te verzamelen, en er macht over uit te oefenen door zijn stedehouder, de trotse bisschop, die zich uitgaf voor de vertegenwoordiger van Christus. En hij verkreeg zijn doel door toedoen van halfbekeerde heidenen, eerzuchtige prelaten, en wereldsgezinde kerkleden. Van tijd tot tijd werden er grote raadsvergaderingen belegd, waartoe de geesteliken uit alle delen van de wereld bijeengeroepen werden. In bijna ieder zodanig koncilie werd de Sabbat, welke God had ingesteld, wat verder verlaagd, en de Zondag naar dezelfde mate hoger verheven. Aldus kwam de heidense feestdag ten slotte als een Goddelike instelling vereerd te worden, terwijl de Sabbat van de Bijbel verklaard werd, een overblijfsel van de Joodse godsdienst te zijn, de vierders waarvan vervloekt werden ver-klaard.GT 60.3

    De grote afvallige was er in geslaagd, zich te verheffen boven alles “wat God genaamd of als God vereerd wordt.”12 Thess. 2:4. Hij had het gewaagd, het enige voorschrift van de heilige wet te veranderen, dat het ganse mensegeslacht ten duidelikste wijst op de trouwe, levende God. Het vierde gebod openbaart God als de Schepper van hemel en aarde, en onderscheidt Hem daardoor van alle valse goden. Ter gedachtenis aan het werk van de schepping werd de zevende dag ingesteld als rustdag voor de mens. Het doel daarvan was, de mens voortdurend te herinneren aan de levende God, als de bron van het leven en voorwerp van verering en aanbidding. Satans streven is, de mens af te wenden van zijn getrouwheid aan God en gehoorzaamheid aan Zijn wet; derhalve keert hij zijn pogingen in het biezonder tegen dat gebod, hetwelk God als Schepper aanwijst.GT 61.1

    De Protestanten beweren nu, dat de opstanding van Christus op Zondag die dag tot de Sabbat van de Christenen heeft gemaakt. Er is echter geen schriftuurlik bewijs voor. Christus noch Zijn apostelen hebben die dag zodanige eer bewezen. Het vieren van de Zondag als een Christelike instelling vindt zijn oorsprong in die “verborgenheid der ongerechtigheid”,2 die zelfs in Paulus’ dag reeds begonnen was te werken. Waar en wanneer heeft de Heer dit kind van het pausdom aangenomen? Welke geldige reden kan er aangegeven worden voor een verandering, die de Schrift niet wettigt ?GT 61.2

    In de zesde eeuw was het pausdom volkomen gevestigd. De zetel van zijn macht was in de keizerstad gegrondvest, en de bisschop van Rome werd tot hoofd van de gehele kerk verklaard. Het heidendom had plaats gemaakt voor het pausdom. De draak had het beest “zijn kracht, en zijn troon, en grote macht gegeven.”1Openb. 13:2; zie Aanhangsel. En nu namen de 1260 jaren van pauselike verdrukking, voorzegd in de profetieën van Daniël en de Openbaring,2Dan. 7:25; Openb. 13:5-7. een aanvang. De Christenen werden gedwongen te kiezen, —f hun trouw te verzaken en de pauselike ceremonieën en eredienst aan te nemen, —f hun leven in gevangenissen te slijten, —f de dood te ondergaan door rad, brandstapel, of de bijl van de beul. Nu werden de woorden van Jezus vervuld: “Gij zult overgeleverd worden ook van ouders en broeders, en magen en vrienden, en ze zullen er sommigen uit u doden; en ge zult van allen gehaat worden om Mijns naams wil.”3Lukas 21:16, 17. De vervolging, die over de gelovigen losbarstte, was heviger dan ooit tevoren, en de wereld werd in een groot slagveld veranderd. Honderden jaren lang vond de kerk van Christus een schuilplaats in afzondering en onbekendheid. De profeet zegt: “De vrouw vluchtte in de woestijn, alwaar ze een plaats had, haar van God bereid, opdat zij haar aldaar zouden voeden duizend twee honderd zestig dagen.”4Openb. 12:6.GT 62.1

    De bevestiging van de macht van de Roomse Kerk was de aanvang van de Donkere Eeuwen. Naarmate zijn macht toenam, naar die mate werd de duisternis groter. Het geloof in Christus, het ware fondament, werd op de paus van Rome overgedragen. In plaats van op de Zoon van God te vertrouwen voor vergiffenis van zonden en eeuwige verlossing, richtten de mensen de blik naar de paus en naar de priesters en prelaten, die hij met macht bekleed had. Men leerde hen, dat de paus hun aardse middelaar was, en dat niemand tot God kon naderen dan door hem; en verder, dat hij hun in de plaats van God was, en derhalve onvoorwaardelik gehoorzaamd moest worden. Afwijking van zijn bevelen was voldoende oorzaak voor de gestrengste straffen, die op de lichamen en zielen van de overtreders werden toegepast. Aldus werden de harten van het volk van God af en naar feilbare, dwalende, wrede mensen, ja naar de vorst der duisternis zelf heen gewend, die zijn macht door hen uitoefende. De zonde werd vermomd in de mantel van heiligheid. Wanneer de Schriften onderdrukt worden, en de mens zichzelf boven alles begint te stellen, kan men slechts bedrog, valsheid en verlagende goddeloosheid verwachten. Met de verheffing van menselike wetten en overleveringen werd het bederf openbaar, dat altijd het gevolg is van het ter zijde stellen van de wet van God.GT 62.2

    Dat waren dagen van gevaar voor de kerk van Christus. De getrouwe dragers van de kruisbanier waren zeer weinigen in getal. Schoon de waarheid niet zonder getuigenis was, scheen het somtijds, dat dwaling en bijgeloof geheel en al de overhand zouden verkrijgen, en de ware godsdienst van de aarde gebannen worden zou. Het evangelie werd uit het oog verloren, maar de godsdienstvormen werden vermeerderd, en het volk door gestrenge afpersingen bemoeilikt.GT 63.1

    Er werd hen geleerd, niet alleen tot de paus als tot hun middelaar op te zien, maar ook op hun eigen werken te vertrouwen als verzoening aanbrengende voor de zonde. Lange pelgrimstochten, boetedoeningen, het aanbidden van relikwieën, het stichten van kerken, heiligdommen en altaren, het betalen van grote sommen aan de kerk,— dat waren de plichten, die met nog veel andere werden opgelegd om de toorn Gods te verzoenen, of zich van Zijn gunst te verzekeren; alsof God een mens gelijk was, die door kleinigheden vertoornd, of door giften of boetedoeningen verzoend kon worden!GT 63.2

    Niettegenstaande de goddeloosheid, die er zelfs onder de leiders van de Roomse Kerk heerste, scheen zijn invloed langzamerhand toe te nemen. Omtrent het einde van de achtste eeuw begonnen de aanhangers van de paus te beweren, dat de bisschoppen van Rome in de eerste eeuwen van de kerk dezelfde geestelike macht bezeten hadden, als die ze zich nu toeëigenden. Om deze bewering kracht bij te zetten, moest er een middel aangewend worden om er een schijn van gezag aan te geven; en dit werd door de vader der leugenen geredelik aan de hand gedaan. Oude geschriften werden door monniken vervalst. Besluiten van kerkvergaderingen, waar vroeger nooit van gehoord was, werden ontdekt, welke de algemene opperheerschappij van de paus van de vroegste tijden af vaststelden. En een kerk, die de waarheid verworpen had, nam deze onwaarheden gretig aan.1Zie Aanhangsel.GT 63.3

    De weinige getrouwe bouwlieden op het ware fondamentm21 Kor. 3:10, 11. werden in de war gebracht en gehinderd door de massa valse leerstellingen, die hun werk in de weg stonden. Van de bouwlieden, gelijk op Jeruzalems muren in de dagen van Nehemia, riepen er sommigen uit: “De kracht van de dragers is vervallen en het stof is veel, zodat wij aan de muur niet zullen kunnen bouwen.”3Neh. 4:10. Afgemat door aanhoudende strijd tegen vervolging, valsheid, goddeloosheid, en iedere andere belemmering, die Satan kon bedenken om hun voortgang te ver-hinderen, werden sommigen, die getrouwe bouwlieden geweest waren, ontmoedigd; en ter wille van vrede en veiligheid van eigendom en leven keerden ze zich af van het ware fondament. Anderen, die de tegenstand van hun vijanden niet verschrikken kon, verklaarden onbevreesd: “Vreest niet voor hun aangezicht ; denkt aan die grote en vreselike Heer”;4Neh. 4:14. en ze gingen met hun werk door, ieder met het zwaard aan de zijde gegord.5Efeze 6:17.GT 64.1

    Dezelfde geest van haat en tegenstand van de waarheid heeft de vijanden Gods in iedere eeuw bezield, en dezelfde waakzaamheid en getrouwheid zijn van zijn dienaren gevraagd geworden. De woorden van Christus aan de eerste discipelen zijn toepasselik op Zijn volgelingen aan het einde van de tijd: “Wat ik u zeg, dat zeg Ik allen: waakt!”6Markus 13:37.GT 64.2

    De duisternis scheen dichter te worden. Beeldedienst werd algemener. Kaarsen werden vor de beelden gebrand, en gebeden tot hen opgezonden. De dwaaste en bijgelovigste gebruiken begonnen te heersen. De zielen van de mensen werden z— volkomen door bijgeloof beheerst, dat de rede zelf zijn macht scheen verloren te hebben. Terwijl de priesters en bisschoppen zelven wellustig, zinnelik en slecht waren, kon men niet anders verwachten dan dat degenen, die om leiding tot hen opzagen, verzonken zouden zijn in onkunde en goddeloosheid.GT 64.3

    Nog een schrede verder werd er op de weg van pauselike aanmatiging gedaan, toen in de elfde eeuw Gregorius VII de volmaaktheid van de Roomse Kerk afkondigde. Onder de stellingen, die hij uitgaf, was er één, waarin verklaard werd, dat de kerk, volgens de Schriften, nooit gedwaald had, noch ooit dwalen zou. Doch de bewering ging niet van schriftuurbewijzen vergezeld. De trotse bisschop maakte verder aanspraak op de macht om keizers af te zetten, en verklaarde dat geen vonnis, door hem uitgesproken, door iemand ter wereld kon veranderd worden, doch dat hem het recht toekwam, het oordeel van alle andere mensen ter zijde te stellen.1Zie Aanhangsel.GT 65.1

    Een treffend voorbeeld van het overheersend karakter van deze voorstander van de onfeilbaarheid vinden we in zijn be-handeling van de Duitse keizer, Hendrik de Vierde. Deze monarch werd verklaard, uit de kerk gezet en onttroond te zijn, omdat hij het gewaagd had, zich tegen het gezag van de paus te verzetten. Verschrikt door de bedreigingen van zijn eigen vorsten, die van hem afvielen, en in hun opstand tegen hem gesterkt werden door het pauselik bevel, gevoelde Hendrik de noodzakelikheid van vrede met Rome te maken. In gezelschap van zijn vrouw en een getrouwe bediende, trok hij in het hart van de winter de Alpen over, om zich voor de paus te verootmoedigen. Toen hij het kasteel bereikte, waarin Gregorius zich teruggetrokken had, werd hij zonder zijn geleide in een buitenhof gebracht, en moest daar in de strenge winterkoude, blootshoofds en barrevoets, en in een ellendig kleed gehuld, de vergunning van de paus om in zijn tegenwoordigheid te verschijnen, afwachten. Slechts nadat hij daar drie dagen in vasten en schuldbelijdenis doorgebracht had, verwaardigde zich de opperpriester, hem vergiffenis te schenken. En zelfs toen nog was het onder voorwaarde, dat de keizer de toestemming van de paus zou afwachten, aleer hij de tekenen van zijn waardigheid weder aanvaardde, of koninklike macht begon uit te oefenen. En Gregorius, opgeblazen van hoogmoed over zijn overwinning, pochte dat het zijn plicht was, de trots van koningen te vernederen.GT 65.2

    Hoe opvallend de tegenstelling tussen de bluffende trots van deze verwaande bisschop en de ootmoed en zachtmoedigheid van Christus, Die Zichzelf voorstelt als om toelating pleitende aan de deur van het hart, om te kunnen binnenkomen en vergiffenis en vrede te brengen, en die Zijn discipelen leerde: “Zo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht.”1Matth. 20:27.GT 66.1

    De verdere eeuwen waren getuigen van een gestadig toenemen van dwalingen in de leerstellingen, door Rome verkondigd. Zelfs nog vor de instelling van het pausdom had het onderwijs van heidense wijsgeren de aandacht ontvangen van, en invloed uitgeoefend over de kerk. Velen die beleden, bekeerd te zijn, hielden nog vast aan de leerstukken van hun heidense wijsbegeerte, en gingen niet slechts zelven voort ze te bestuderen, maar maanden er anderen toe aan, als een middel om hun invloed over de heidenen te vergroten. Grove dwalingen werden daardoor met de belijdenis van de Christenen gemengd, waaronder het geloof in‘s mensen natuurlike onsterfelikheid en bewustheid in de dood de voornaamste heten mag. Deze leer legde het fondament, waarop Rome de aanroeping van heiligen en de verering van de maagd Maria grondde. Hieruit ontstond insgelijks de ketterij van de eeuwige straf over degenen, die onboetvaardig stierven, welke vroegtijdig in het pauselik geloof opgenomen werd.GT 66.2

    Toen stond de weg open voor de invoering van nog een verdere vinding van het heidendom, welke Rome het vagevuur noemde, en gebruikte om de zwakke en bijgelovige scharen schrik aan te jagen. Deze ketterij stelt het bestaan vast van een plaats van pijniging, waarin de zielen van hen, die geen eeuwige verdoemenis verdiend hebben, straf ondergaan voor hun zonden, en van waar uit ze in de hemel worden toegelaten, nadat ze van hun onreinheid gezuiverd zijn.2Zie Aanhangsel.GT 66.3

    Nog een ander verzinsel was nodig om Rome in staat te stellen, partij te trekken van de vreesachtigheid en zonden van zijn aanhangers. Hierin werd voorziening gemaakt door de leer van de aflaten. Volle vergiffenis van verleden, tegenwoordige en toekomstige zonden, en vrijstelling van al de \erdiende straffen en boeten, werden aan allen beloofd, die deelnemen wilden aan de oorlogen van de opperbisschop om zijn werelds gebied uit te breiden, zijn vijanden te straffen, en degenen uit te roeien, die zijn geestelike oppermacht durfden loochenen. Ook werd de mensen geleerd, dat door het storten van geld aan de kerk ze zich konden vrijstellen van zonde, en insgelijks de zielen van hun afgestorven vrienden verlossen, die in het vuur der pijniging besloten waren. Door dergelijke middelen vulde Rome zijn schatkist, en betaalde voor de pracht, de weelde en de misdaden van de geveinsde vertegenwoordigers van Hem, die geen plaats had, waar Hij het hoofd kon nederleggen.1Zie Aanhangsel.GT 66.4

    De Schriftuurlike instelling van het avondmaal was vervangen geworden door het afgodiese offeren van de mis. De Roomse priesters beweerden, dat ze door hun zinneloos gemompel het eenvoudige brood en de wijn in het wezenlike lichaam en bloed van Christusm2Kardinaal Wiseman's Lezingen over “The Real Presence,” Lezing 8, sek. 3, par. 26. veranderden. Met godslasterlike verwaandheid eigenden ze zich openlik de macht toe om God, de Schepper van alle dingen, te scheppen. Van alle Christenen werd op straffe des doods geëist, hun geloof in deze gruwelike, hemeltergende ketterij te betuigen. Scharen van degenen, die dit weigerden, werden aan de vlammen prijs gegeven.1GT 68.1

    In de dertiende eeuw kwam dat allervreselikste van alle werktuigen van het pausdom, de Inkwisitie, tot stand. De vorst der duisternis trad in overleg met de leidsmannen van de pauselike priesterheerschappij. In hun geheime beraadslagingen hielden Satan en zijn engelen de gemoederen van goddeloze mannen in beslag, terwijl er ongezien in hun midden een engel Gods stond, die het vreselik verslag van hun schandelike besluiten te boek stelde, en de geschiedenis optekende van daden, te schrikkelik om door de ogen van mensen gezien te worden. “Het grote Babylon was dronken van het bloed van de heiligen.” De verminkte gedaanten van miljoenen martelaren schreeuwden tot God om wraak over die afvallige macht.GT 68.2

    Het pausdom was de dwingeland van de wereld geworden. Koningen en keizers bogen zich voor de bevelen van de Roomse opperpriester. Het lot van - de mensen, beide voor tijd en eeuwigheid, scheen onder zijn beheer te staan. Honderden jaren lang waren de leerstellingen van Rome alom en onvoorwaardelik ontvangen, zijn instellingen eerbiedig gehouden, zijn feesten algemeen waargenomen. Zijn priesterschap werd geëerd en mildelik ondersteund. Nimmer sedert die tijd is de Roomse Kerk tot hoger rang, of groter praal of macht gestegen.GT 69.1

    Doch “de middagglans van het pausdom was het middernachtelik duister van de wereld.”1Wylie, “History of Protestantism,” boek 1, kap. 4. De Heilige Schriften waren bijna onbekend, niet aan het volk alleen, maar ook aan de priesters. Gelijk de Farizeën van ouds, haatten de geestelike leidslieden het licht, dat hun zonden ontdekte. Daar Gods wet, de maatstaf van gerechtigheid, van de baan geschoven was, oefenden ze onbegrensde macht uit, en gaven zich aan teugelloze goddeloosheid over. Bedrog, geldzucht en losbandigheid heersten alom. De mensen schrikten voor geen misdaad terug, die hun gewin of aanzien aanbrengen kon. De paleizen van de pausen en prelaten waren de tonelen van de laagste uitspattingen. Sommige van de regerende pausen maakten zich aan zulke walgelike misdaden schuldig, dat wereldse vorsten die waardigheidsbekleders van de kerk zochten af te zetten als monsters, te laag om te worden geduld. Eeuwen achtereen werden er in Europa geen vorderingen gemaakt in geleerdheid, kunst, of beschaving. De Christenheid scheen door een zedelike en verstandelike verlamming aangegrepen.GT 69.2

    De toestand van de wereld onder de Roomse macht toonde de schrikkelike en treffende vervulling aan van de woorden van de profeet Hosea: “Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; dewijl gij de kennis verworpen hebt, heb Ik ook u verworpen; dewijl gij de wet van uw God vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten.”1Hosea 4:6. “Er is geen trouw, en geen weldadigheid en geen kennis van God in het land; maar vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; ze breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.”2Hosea 4:1, 2. Dat waren de gevolgen van de verbanning van het Woord van God.GT 69.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents