Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    Hoofdstuk 16—MAG MEN SPIRITISTISCHE ARTSEN OM RAAD VRAGEN?

    Herhaalde malen heb ik brieven van predikers en gemeenteleden ontvangen, waarin zij vroegen, of het goed is, spiritistische artsen of somnambules om raad te vragen. Deze dienaren van den Satan worden zoo talrijk, en het is zoo algemeen, ze om raad te vragen, dat woorden tot waarschuwing daartegen volkomen op zijne plaats zijn.CG 151.1

    God heeft het ieder mogelijk gemaakt, zich kennis over de gezondheidsleer te verschaffen. Hij heeft het ons tot plicht gesteld, onze lichamelijke gezondheid in den besten toestand te houden, opdat wij Hem den dienst, die Hem toekomt, kunnen bewijzen. Wie weigert het licht en de kennis, die hem zoo genadig gegeven is, aan te nemen, verwerpt de hem van God bereidde middelen, om zijn geestelijk en lichamelijk leven te bevorderen. Hij stelt zich in gevaar, door de beproevingen van den Satan verleid te worden.CG 151.2

    Niet weinige belijders van Christus in deze zoogenaamde christelijke eeuw nemen hunne toevlucht tot booze geesten, inplaats van op de kracht van den levendigen God te vertrouwen. De aan het ziekbed van haar kind wakende moeder zegt: „Ik kan er niets meer aan doen. Is er dan geen dokter, die mijn kind kan genezen?” Haar wordt van de wonderbare genezingen verteld, die door magnetiseurs en slaapsters bewerkt worden, en zij vertrouwt haren lieveling aan zulk een arts toe, doch geeft het daardoor over in de handen van den Satan. In vele gevallen wordt het toekomstige leven van het kind door de satanische kracht, die onmogelijk te breken schijnt, beheerscht. Eene moeder verzocht aan eenen ongeloovigen arts, bet leven van haar kind te redden, maar toen ik haar aanspoorde, haar hulp bij den grooten Arts te zoeken, die in ieder geval kan redden, keerde zij zich onge-duldig om.CG 151.3

    Toen Ahazia, koning van Israël, ziek was, „zond hij boden heen zeggende: Gaat heen, en vraagt Baäl-Zebub, den god te Ekron, of ik van deze ziekte zal genezen.” Op den weg ontmoetten zij Elias en inplaats van het antwoord van den afgod te hooren, vernam de koning de verschrikkelijke uitspraak van den God van Israël, „Gij zult niet van het bed afkomen, waarop gij geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven.” 2 Ivon. 1: 4. Christus sprak de woorden door Elias tot den afvalligen koning. De groote God Immanuël had reden om over de goddeloosheid van Ahazia ontevreden te zijn. Hoeveel had de Heere reeds gedaan, om de harten, der Israëlieten te winnen en in hen vertrouwen in Hem op te wekken! Van oudsher had Hij op Zijn volk in onbeschrijfelijke liefde en lankmoedigheid neergezien. Van den tijd der aartsvaders af had Hij het doen verkondigen, „hoe lief Hij de menschenkinderen had.” Spr. 8: 31. Hij was steeds tot hulpe geweest voor allen, die Hem oprecht zochten. „In alle benauwdheden was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft ze behouden; door Zijne liefde en door Zijne genade heeft Hij ze verlost; en Hij nam ze op en Hij droeg ze al de dagen van ouds.” Jes. 63: 9. Toch stond Israël weder tegen zijnen God op en zocht hulp bij de voornaamste vijanden des Heeren. Israël was het eenige volk, dat met den waren God bekend was. Toen de koning van Israël het heidensch orakel om raad vraagde, gaf hij daarmede den heidenen te kennen, dat hij meer vertrouwen in hunne goden had, dan in den God zijns volks, den Schepper van hemel en aarde. Op gelijke wijze onteeren zij God, die zich inbeelden kennis van Gods woord te bezitten, maar toch zich van de bron der kracht en wijsheid afwenden en hulp en raad zoeken bij de machten der duisternis. Wanneer de toorn Gods door de booze handelingen van den goddeloozen koning opgewekt werd, hoe zal Hij eene dergelijke handelwijze aanzien dergenen, die Zijne dienaren willen heeten?CG 152.1

    Velen zijn te traag, om zich kennis der natuurwetten en der eenvoudige middelen tot onderhoud hunner gezondheid te verschaffen. Hunne levenswijze is niet de juiste. Wanneer tengevolge hiervan ziekten merkbaar worden, smeeken zij niet om den zegen van God, maar nemen hun toevlucht tot de dokters. Wanneer zij weer genezen zijn, geven zij de genees-middelen en de dokters de eer er van. Zij zijn steeds gereed, de menschelijke macht en wijsheid te vergoden, alsof het schepsel, hetwelk stof en asch is, hun God ware.CG 153.1

    Het geeft geen zekerheid zich toe te vertrouwen aan artsen, die niet godvreezend zijn. „Wanneer het menschelijk hart niet door de Goddelijke genade wordt beheerscht, is het meer dan eenig ding arglistig, ja doodelijk is het, wie zal het kennen?” Jer. 17: 9. De menschen trachten slechts, zichzelf te helpen. Onder den dekmantel van het beroep van arts zijn reeds vele zonden begaanen menig bedrog gepleegt. De dokter mag voorgeven, groote kennis en bekwaamheid te bezitten en kan toch karakterloos zijn en voorschriften geven, die in strijd zijn met de natuurwetten. De Heere onze God verzekert ons, dat Hij wacht met Zijne genade, tot wij Hem in den nood aanroepen. In de meeste gevallen wijken de voorschriften van deze artsen van de wetten Gods af, die Hij ons voor de gezondheid heeft gegeven, en dit is in het bijzonder het geval met het eten. Zij zeggen, wij leven niet, zooals wij moesten, en schrijven verandering voor, die in strijd is met het licht dat God ons heeft gegeven. Hoe kan de Heere ons zegenen als wij op de paden van den vijand wandelen?CG 153.2

    Waarom willen de menschen zich niet toevertrouwen aan Hem, die hen geschapen heeft en Die slechts door eene aanraking, een woord of een blik, alle krankheden kan genezen? Wien anders behoort ons vertrouwen dan juist Dengene, die voor onze verlossing zulk een groot offer bracht? Onze Heere heeft ons bepaald aangewezen door den Apostel Jacobus, wat onze plicht is, als wij ziek zijn. Als menschelijke hulp niet baten kan, wil God Zijn volk tot helper zijn. „Is iemand krank onder u, dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren: en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden.” Jac. 5: 14, 15. Wanneer de volgelingen van Christus met een rein hart de beloften Gods even veel geloof schenken, als die des Satans, zouden zij de levendmakende kracht des Heiligen Geestes aan lichaam en ziel ondervinden.CG 154.1

    God heeft Zijn volk veel licht verschaft, maar niet te min zullen verzoekingen zich voordoen. Wie onder ons zoekt zijn hulp bij den god van Ekron? Denkt eens na over het volgende voorbeeld, het is niet ontsproten uit de verbeelding; bij velen vinden wij dezen hoofdtrek terug. Eene ziekelijke persoon, die schijnbaar ernstig maar vol vooroordeel en met zich zelf ingenomen is, bekent openlijk, dat zij zich om de wetten en regelen der gezondheid niet bekommert, die wij als een volk door de genade Gods hebben aangenomen. Haar eten moet tot bevrediging van hare ziekelijke smaak bereid worden. Inplaats zelf voor voedsel te zorgen, neemt ze hare maaltijden in hotels, waar de eetlust onbeperkt kan bevredigd worden. Hoewel zij met vlugge tong de matigheid verdedigt, ontkent zij hare grondbeginselen. Zij zoekt genezing, maar weigert, ze op voorwaarde van zelfverloochening te verkrijgen.CG 155.1

    Zulk een mensch volgt steeds zijn bedorven smaak en de buik is in werkelijkheid zijn God. De krachten, die tot eer van God konden dienen, als zij geheiligd en veredeld waren, worden verzwakt en doen zeer weinig. Wanneer men de natuurwetten veracht, zijn eene geprikkelde natuur, een verward brein en zwakke zenuwen daarvan een zeker gevolg. Op zulk een mensch kan men zich niet verlaten, hij is onbetrouwbaar. Wie den moed heeft, hem broederlijk te waarschuwen, wekt daardoor slechts zijn misnoegen op en de kleinste tegenspraak prikkelt zijn strijdvaardigen geest. Maar als hem eene gelegenheid aangeboden wordt, hulp te zoeken bij iemand die door toovermiddelen genezing belooft, dan wendt hij zich dadelijk tot deze bron met alle ernst, geeft vrijwillig zijn geld en zijnen tijd in de hoop, de aangebodene hulp te ontvangen. Hij wordt bedrogen en verblind; des toovenaars macht wordt geprezen en anderen worden daardoor aangespoord, ook daar hunne toevlucht te zoeken. Op deze wijze wordt den God van Israël oneer aangedaan, terwijl de macht van den Satan verhoogd en geëerd wordt. In den naam van Christus vermaan ik al Zijne volgelingen: „Houdt vast aan het geloof, dat gij van Hem hebt ontvangen. Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen.” 2 Tim. 2: 16. Inplaats van uw vertrouwen op tooverkracht te stellen, vertrouwt U Hem toe; want vervloekt is het pad dat naar Endor of Ekron leidt. De voeten van hem, die zich op dezen verboden weg begeven, zullen struikelen en vallen. Er is een God in Israël, bij wien alle ter neergeslagenen en bedroefden bevrijding kunnen vinden. Gerechtigheid is de grondveste van Zijnen troon.CG 155.2

    Het is zeker gevaarlijk voor ons, ook slechts in het geringste van de aanwijzingen Gods af te wijken. Terwijl wij van het zekere pad der plicht afwijken, ontmoeten wij de eene omstandigheid na de andere, om ons verder en verder onweerstaanbaar van den rechten weg af te brengen. Onnoodige vertrouwelijke omgang met zulken te hebben, die geene achting voor God hebben, zal ons tot dwaling voeren, eer wij het bemerken. De vrees, wereldsche vrienden te beleedigen, houdt ons terug, God te danken en onze afhankelijkheid van Hem te toonen.CG 156.1

    Wij moeten ons vast klemmen aan Gods woord. Zijne waarschuwingen en aanmoedigingen, Zijne bedreigingen en beloften hebben wij alleen noodig. Wij hebben een volkomen voorbeeld noodig, dat ons alleen in het leven en karakter van Jezus gegeven is. De engelen Gods zullen Zijn volk bewaren, als het op het rechte pad wandelt, maar voor dezulken, die opzettelijk den weg des Satans bewandelen, bevindt zich geene belofte van eenige bescherming. Een dienaar van den grooten bedrieger zal al het mogelijke zeggen en doen, om zijn doel te berijken. Het is hetzelfde, of hij zich spiritist of magnetiseur noemt. Door aanmatiging wint hij het vertrouwen der onbedachtzamen. Hij geeft voor, hunne levensgeschiedenis te kunnen voorspellen en de ongesteldheid en het lijden dergenen, die hun toevlucht tot hem nemen, te kennen; hij doet zich als een engel des lichts voor, terwijl duisternis zijn hart bedekt, en oefent op vrouwen, die zijn raad begeeren, grooten invloed uit. Hij zegt hen, dat hunne bezwaren uit een ongelukkig huwelijk voortkomen. Dit kan waar zijn, maar zulk eene uitspraak kan hun toestand niet veranderen. Hij zegt hen, dat ze liefde en medelijden noodig hebben, en terwijl hij groote belangstelling in hun welzijn aan den dag legt, wint hij macht over zijn argeloos offer en betoovert het, gelijk een slang het sidderende vogeltje. Onze eenige zekerheid bestaat daarin, dat wij op het oude pad blijven. „Tot de wet en tot de getuigenis! zoo zij niet spreken naar dit woord het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.” Jes. 8: 20. CG 157.1

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents