Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    KAPITEL 32—HET TEHUIS DER VERLOSTEN.

    DE dag van Jezus’ wederkomst is een dag van verwoesting alleen van het kwaad. Het is een dag van verlossing niet alleen van Gods volk, maar ook van de aarde.JH 184.1

    God schiep de aarde tot een tehuis voor den mensch. Adam woonde in een lusthof, die door den Schepper zelf zoo schoon was aangelegd. Hoewel zonde het werk Gods heeft geschonden, is toch het menschdom niet door zijn Schepper aan zijn lot overgelaten, noch heeft Hij Zijn oorspronkelijk voornemen met deze aarde opgegeven.JH 184.2

    Engelen zijn tot deze aarde afgedaald met een boodschap van verlossing; en de heuvelen en de dalen hebben weerklonken van hun jubellied. De voeten van den Zoon van God hebben deze aarde betreden. En meer dan zes duizend jaren heeft de aarde, door haar schoonheid en gaven voor onderhoud, getuigenis afgelegd van de liefde des Scheppers.JH 184.3

    Deze zelfde aarde, maar verlost van den vloek der zonde, zal des menschen eeuwig tehuis worden. De Schrift zegt van de aarde, dat God haar “niet heeft geschapen, dat zij ledig zijn zou, maar heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou.” Jes. 45:18. En “al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn.” Pred. 3:14.JH 184.4

    De Heiland zeide in de bergrede: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.” Matt. 5:5.JH 185.1

    Lang tevoren had de Psalmist geschreven: “De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over grooten vrede.” Ps. 37:11.JH 185.2

    Hiermee stemmen overeen de woorden van de Schrift: “Den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde.” Spr. 11:31. Zij “zullen de aarde erfelijk bezitten en in eeuwigheid daarop wonen”. Ps. 37:29.JH 185.3

    Het vuur van den laatsten dag zullen “de hemelen, die nu zijn en de aarde” verwoesten, maar in plaats daarvan zullen komen “nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.” 2 Pet. 3:7. 13. De hemelen en de aarde zullen vernieuwd worden.JH 185.4

    “Hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord en in het hart des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben.” 1 Kor. 2:9.JH 185.5

    Geen menschelijke taal is in staat het loon der rechtvaardigen te beschrijven. Het zal alleen gekend worden door hen, die het aanschouwen. Wij kunnen ons de heerlijkheid van het Paradijs Gods niet voorstellen.JH 185.6

    Toch kunnen wij ons eenigermate een denkbeeld vormen van dat land, want “God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest”. 1 Kor. 2:10. Hoe dierbaar voor ons hart zijn de beschrijvingen, die de Bijbel er ons van geeft!JH 185.7

    Daar leidt de hemelsche Herder Zijn kudde naar fonteinen van levend water. De boom des levens brengt zijn vrucht voort elke maand, en de bladeren des booms zijn tot genezing der volken.JH 186.1

    Daar zijn altijd-vloeiende stroomen, klaar als kristal, aan welks oevers wuivende boomen groeien, die hun schaduwen werpen op den weg, die bereid is voor de verlosten des Heeren. Daar zijn uitgestrekte vlakten, omzoomd door schoone heuvelen, terwijl de bergen Gods hun kruinen ten hemel heffen. Op deze rustige vlakten, langs stroomen van levend water, zullen Gods kinderen, die hier zoo lang pelgrims en vreemdelingen waren, hun tehuis hebben.JH 186.2

    “En Mijn volk zal in een woonplaats des vredes wonen en in welverzekerde woningen en in stille geruste plaatsen.” Jes. 32:18. “Er zal geen geweld meer gehoord worden in uw land, verstoring noch verbreking in uwe landpalen; maar uwe muren zult gij Heil heeten en uwe poorten Lof.” Jes. 60:18.JH 186.3

    “Zij zullen huizen bouwen en bewonen en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten; zij zullen niet bouwen, dat een ander het bewone, zij zullen niet planten, dat een ander het ete;. . . Mijne uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten.” Jes. 65:21. 22.JH 186.4

    “De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vroolijk zijn en de wildernis zal zich verheugen en bloeien als een roos.” “Voor een doorn zal een denneboom opgaan; voor een distel zal een mirteboom opgaan; en het zal den Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teeken, dat niet uitgeroeid zal worden.” Jes. 35:1; 55:13.JH 186.5

    “En de wolf zal met het lam verkeeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jongske zal ze drijven.” Jes. 11:6. 9.JH 187.1

    Daar zullen geen tranen meer vloeien, geen begrafenissen meer gezien en geen rouwkleederen gedragen worden. “De dood zal niet meer zijn, noch rouw noch gekrijt,... want de eerste dingen zijn weggegaan.” “En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.” Openb. 21:4; Jes. 33:24.JH 187.2

    Daar is het Nieuw Jeruzalem, de hoofdstad van de verheerlijkte nieuwe aarde, “een sierlijke kroon in de hand des Heeren en een koninklijke hoed in de hand uws Gods.” Haar licht “was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal.” “En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in haar.” Jes. 62:3; Openb. 21:11, 24JH 187.3

    De Heere zegt: “Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem en vroolijk zijn over Mijn volk.” “De tabernakel Gods is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen en hun God zijn.” Jes. 65:19; Openb. 21:3.JH 187.4

    Op de vernieuwde aarde zullen alleen rechtvaardigen wonen. “En in haar zal niet inkomen iets, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt.” Openb. 21:27.JH 187.5

    Gods wet zal door allen onder de zon worden geeerd. Zij die zich trouw aan God hebben betoond, door Zijn geboden te onderhouden, zullen met Hem wonen.JH 188.1

    “In hun mond is geen bedrog gevonden.” Deze zijn het, die uit de groote verdrukking komen, en zij hebben hun lange kleederen gewasschen en wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon van God en dienen Hem dag en nacht in Zijnen tempel.” Openb. 14:5; 7:14, 15.JH 188.2

    In de stad Gods zal geen nacht zijn. Het licht der zon zal worden overtroffen door den glans, die niet pijnlijk verblindend is, maar toch de helderheid van den middag bij ons onmetelijk ver in de schaduw stelt. De heerlijkheid Gods en van het Lam overstroomen de heilige stad met een nooit verminderend licht. De verlosten zullen wandelen in de zonlooze heerlijkheid van een eeuwigen dag.JH 188.3

    Daar zullen de verlosten kennen, zooals zij gekend zijn. De liefde en de sympathieén, die God Zelf in de harten der menschen heeft geplant, zullen daar tot de schoonste uitdrukking komen. De onsterfelijke wezens zullen met nimmer eindigende vreugde de wonderen der scheppingsmacht en de verborgenheden der verlossende liefde overdenken. Daar zal geen wreede, verleidende vijand zijn, die ons zal verzoeken om God te vergeten. Alle verstandelijke vermogens zullen ontwikkeld, en elke gave vergroot worden.JH 188.4

    Al de schatten van het heelal zullen open liggen voor de studie der verlosten. Niet meer gebonden door dit sterfelijk bestaan, zullen zij zich begeven naar afgelegen werelden. Met onuitsprekelijke vreugde zullen de kinderen dezer aarde deelen in de genoegens en de kennis van de wezens, die nooit gevallen zijn. Met een verhelderd oog aanschouwen zij de wonderen der schepping: de zonnen, de sterren en systemen van werelden, die allen in hun aangewezen banen hun kringloop volgen rondom den troon Gods. Op alle dingen, van het kleinste tot het grootste, zal de naam des Scheppers zijn geschreven en in alles de rijkdom Zijner macht zich openbaren.JH 188.5

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents