Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First

    “Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht.”

    Door Mozes had de Here gezegd: „Gij zult uw broeder in uw hart niet haten ... Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf.” Lev. 19 : 17, 18. De waarheden die Christus naar voren bracht, waren dezelfde waarheden die door de profeten geleerd waren, maar zij waren onduidelijk geworden door de hardheid des harten en door de. liefde voor de zonde.GZ 53.2

    De woorden van de Heiland openbaarden aan Zijn toehoorders het feit, dat, terwijl zij anderen veroordeelden als overtreders, zij zelf even schuldig waren; immers zij koesterden wraakgevoelens en haat.GZ 53.3

    Aan de overzijde van het meer tegenover de plaats waar zij bijeen waren, was het gebied van Basan, een eenzame streek, waar in de woeste ravijnen en op de beboste bergen een geliefde verblijfplaats was voor misdadigers van allerlei aard. Verhalen over berovingen en moorden die daar hadden plaats gevonden, lagen vers in de gedach- ten van de mensen, en velen beijverden zich om deze boosdoeners te laken. Terzelfder tijd waren zij zelf vol van hartstochten en twistziek; zij koesterden de bitterste haat tegen de Romeinse overheersers, en meenden dat zij de vrijheid hadden om alle andere volken te haten en te verachten, ja zelfs hun eigen landgenoten die zich niet in alles aansloten bij hun ideeën. Met dit alles overtraden zij de wet, die zegt: „Gij zult niet doden.”GZ 53.4

    De geest van haat en wraakzucht vond zijn oorsprong in Satan; en het bracht hen ertoe de Zoon van God ter dood te brengen. Een ieder die haat of onvriendelijkheid koestert, koestert dezelfde geest; en de vruchten daarvan zullen leiden tot de dood. In de wraakzuchtige gedachte ligt de boze daad opgesloten, zoals de plant in de zaadkorrel is besloten. „Een ieder die zijn broeder haat is een mensenmoorder en gij weet, dat geen mensenmoorder eeuwig leven blijvend in zich heeft.” 1 Joh. 3:15.GZ 54.1

    „Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad.” Door Zijn Zoon te geven voor onze verlossing heeft God getoond, hoeveel waarde Hij hecht aan iedere menselijke ziel, en Hij geeft aan geen mens de vrijheid om minachtend over de ander te spreken. We zullen fouten en zwakheden zien in de mensen rondom ons, maar God maakt aanspraak op iedere ziel als op Zijn eigendom, — dat Hem toebehoort door de schepping en ook omdat Hij het heeft gekocht met het dierbaar bloed van Christus. Allen zijn geschapen naar Zijn beeld, en zelfs de mensen die het diepst gezonken zijn, moeten behandeld worden met eerbied en tederheid. God zal ons ter verantwoording roepen voor ieder woord dat in verachting gesproken werd over een ziel, voor wie Christus Zijn leven heeft afgelegd.GZ 54.2

    „Want wie onderscheidt u? En wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? En indien gij het dan ontvangen hebt, wat beroemt gij u, alsof gij het niet ontvangen hadt?” 1 Cor. 4 : 7. „Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan.” Rom. 14 : 4. „En wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.” In het Oude Testament wordt het woord „dwaas” gebruikt om een afvallige aan te duiden, of iemand die zichzelf heeft overgegeven aan goddeloosheid. Jezus zegt, dat een ieder die zijn broeder zal veroordelen als een afvallige of als iemand die God veracht, aantoont dat hij zelf die veroordeling verdient.GZ 54.3

    Toen Christus zelf met Satan worstelde om het lichaam van Mozes, „durfde Hij... geen smadelijk oordeel uitbrengen.” Judas 9. Indien Hij dit gedaan had, zou Hij zich op het terrein van Satan geplaatst hebben, want beschuldiging is het wapen van de boze. Hij wordt in de Schrift de „aanklager van onze broeders” genoemd. Openb. 12 : 10. Jezus wilde geen van de wapenen van Satan gebruiken. Hij trad hem tegemoet met de woorden: „De Here straffe u.” Zijn voorbeeld moeten wij navolgen. Wanneer wij in strijd komen met de vijanden van Christus, moeten wij niets zeggen in de geest van vergelding, of iets dat ook maar de schijn zou hebben van een smadelijk oordeel. Hij, die een spreekbuis van God wil zijn, mag geen woorden uitspreken die zelfs de Majesteit des hemels niet wilde gebruiken toen Hij met Satan twistte. Wij moeten het werk van oordelen en veroordelen aan God overlaten.GZ 55.1