Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Gedachten van de Berg der Zaligsprekigin - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First

    “Geef ons heden ons dagelijks brood.”

    De eerste helft van het gebed dat Jezus ons heeft geleerd, heeft betrekking op de Naam en het koninkrijk en de wil van God, — dat Zijn Naam geheiligd moge worden, Zijn koninkrijk kome, dat Zijn wil geschieden moge. Wanneer ge op deze wijze de dienst van God gemaakt hebt tot uw eerste belang, kunt u vol vertrouwen vragen om voorziening in uw eigen behoeften. Indien ge uzelf verloochend hebt, en uzelf aan Christus hebt gegeven, bent u een lid van het gezin Gods, en alles in het huis des Vaders behoort u toe. Al de schatten van God worden voor u opengesteld, zowel in de wereld van het. heden als in de toekomende wereld.GZ 97.3

    De dienst der engelen, de gave van Zijn Geest, de arbeid van Zijn dienstknechten, — dit alles behoort u toe. De wereld en alles wat daarin is, behoort u toe voor zover u dit goed kan doen. Zelfs doordat ge daardoor wordt gevormd voor de hemel. Indien gij „van Christus zijt,” „is allesyhet uWe.” 1 Cor. 3 : 23,21.GZ 98.1

    Maar u bent als een kind, dat nog niet de beschikking heeft over zijn erfdeel. God vertrouwt u uw kostbare bezit nog niet toe, opdat niet Satan met zijn sluwe listen u zou verlokken, zoals hij dat deed met het eerste paar in Eden. Christus bewaart het voor u, op een plaats die veilig is, waar de verderver het niet kan bereiken. Evenals het kind, zult ge dag aan dag ontvangen wat nodig is voor de behoeften van de dag. Iedere dag moet u bidden: „Geef ons heden ons dagelijks brood.” Wees niet ontmoedigd indien u niet genoeg hebt voor morgen. U hebt de verzekering van Zijn belofte: „Woon in het land en betracht getrouwheid.” David zegt: „Jong ben ik geweest, ook ben ik oud geworden, maar — een rechtvaardige heb ik niet verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende naar brood.” Ps. 37 : 3, 25. Die God, die de raven zond om Elia te voeden bij de beek Krith, zal niet een van Zijn getrouwe, zelfverloochenende kinderen voorbijgaan. Van hem, die rechtvaardig wandelt staat geschreven: „Zijn brood is gewis, zijn water verzekerd.” „In boze tijd zullen zij niet beschaamd worden, in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden.” „Hoe zal Hij, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen over-gegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Jes. 33 : 16; Ps. 37 : 19; Rom. 8 : 32. Hij die de zorgen en angsten van Zijn moeder, die weduwe was geworden, verlichtte, en haar hielp om te voorzien in de behoeften van haar huishouding in Nazareth, gevoelt mede met iedere moeder in haar strijd om haar kinderen brood te verschaffen. Hij die ontferming had met de schare, omdat zij „voortgejaagd en afgemat waren,” heeft nog ontferming met de lijdende behoeftigen. Zijn hand is zegenend over hen uitgestrekt; en juist in het gebed dat Hij Zijn discipelen gaf, leert Hij ons de armen te gedenken.GZ 98.2

    Wanneer wij bidden: „Geef ons heden ons dagelijks brood,” vragen wij dit voor anderen evenzeer als voor onszelf. En wij erkennen, dat datgene wat God ons geeft niet voor onszelf alleen is. God geeft het ons als een pand, opdat wij de hongerigen zullen voeden. In Zijn goedheid bereidde Hij het voor de ellendige. Ps. 68 : n. En Hij zegt: „Wanneer gij een middag- of avondmaaltijd aanricht, roep dan niet uw vrienden of uw broeders of uw verwanten of uw rijke buren... Maar wanneer gij een gastmaal aanricht, nodig dan bedelaars, misvormden, lammen en blinden. En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbetaald worden bij de opstanding der rechtvaardigen.” Luc. 14 : 12-14.GZ 99.1

    „God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten ten allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn.” „Wie karig zaait zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.” 2 Cor. 9 : 8, 6.GZ 99.2

    Het gebed om het dagelijks brood behelst niet alleen voedsel om het lichaam in stand te houden, maar ook dat geestelijke voedsel, dat de ziel zal voeden zodat hij eeuwig leven zal hebben. Jezus gebiedt ons: „Werkt, niet om de spijs, die vergaat, maar om de spijs, die blijft tot in het eeuwige leven.” Hij zegt: „Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is; indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven.” Joh. 6 : 27, 51. Onze Heiland is het brood des levens, en door het aanschouwen van Zijn liefde, door die liefde in ons hart op te nemen, voeden we ons met het brood, dat uit de hemel is nedergedaald.GZ 99.3

    Wij ontvangen Christus door Zijn Woord; en de Heilige Geest is gegeven om het Woord van God voor ons verstand te openen, en de waarheden in ons hart te doen doordringen. Wij moeten dag aan dag bidden, dat wanneer wij Gods Woord lezen, Hij Zijn Geest zal zenden om ons de waarheid te openbaren die onze ziel zal versterken voor de noden van de dag.GZ 99.4

    Door ons te leren iedere dag te vragen om wat we nodig hebben, — zowel aan tijdelijke als aan geestelijke zegeningen, — wil God een doel bereiken voor ons welzijn. Hij wil, dat wij beseffen, hoe afhankelijk wij zijn van Zijn voortdurende zorg; immers, Hij tracht ons in gemeenschap met Hem te trekken. In deze gemeenschap met Christus, door gebed en door studie van de grote, kostbare waarheden van Zijn Woord, zullen wij als hongerige zielen gevoed worden; als dorstigen zullen wij verkwikt worden aan de bron des levens.GZ 99.5