HOOFDSTUK LIV—SIMSON
TE midden van den grooten afval volhardden Gods getrouwe aanhangers Hem om Israels verlossing te smeeken. En ofschoon hunne beden schijnbaar op doove ooren afstuitten, en des onderdrukkers hand gaandeweg zwaarder begon te drukken, zoo maakte Hij zich intusschen toch voor hunne hulp gereed. Reeds kort nadat de Filistijnen begonnen waren Israel te onderdrukken, werd er een kind geboren, waardoor God de macht dezer geweldenaren fnuiken zou.PEP 573.1
Het kleine stadje Zora, lag aan de helling van het gebergte beoosten de Filistijnsche vlakte. Aldaar woonde Manoach, een Daniet, die tot de enkelen behoorde, die zich niet in den afval van God hadden laten medesleepen. Aan de kinderlooze echtgenoote van dezen Manoach verscheen “de Engel des Heeren” met de boodschap, dat zij eenen zoon zou baren, door wien God Israel verlossen zou. Te dien opzichte ontving zij onderricht van den Engel, aangaande de leefwijze, die zij intusschen moest aannemen, zoomede hoe zij het kind moest opbrengen: “Zoo wacht u toch nu,” aldus werd zij gewaarschuwd, “en drink geen wijn noch sterken drank, en eet niets onreins.” Onder dezelfde restrictie werd het kind geplaatst, en daarenboven mocht men zijn haar niet afknippen, wijl hij, van zijne geboorte af, als een Nazireër aan God gewijd was.PEP 573.2
De vrouw nu ging naar haren man, en nadat zij hem eene beschrijving van den Engel gegeven had, vertelde zij wat deze haar geboodschapt had. Bevreesd, dat zij eenen misslag zouden begaan in de belangrijke taak, die hun was opgedragen, bad de man: “Och Heere, dat toch de man Gods, dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons leere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden.”PEP 573.3
Toen de Engel wederom verschenen was, vroeg Manoach met zeer veel belangstelling: “Wat zal des knechtjes wijze en zijn werk zijn?” Het vorige onderricht werd herhaald: “Van alles, wat ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten. Zij zal niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns voortkomt; en wijn en sterken drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat ik haar geboden heb, zal zij onderhouden.”PEP 574.1
Het kind, dat Manoach beloofd werd, moest een belangrijk werk verrichten, en te dien einde moest de leefwijze der moeder en van het kind nauwkeurig in acht worden genomen, opdat zijne bekwaamheid ten volle mocht ontwikkeld worden. “Zij zal niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns voortkomt,” zoo luidde des Engels onderricht aan de vrouw, “en wijn en sterken drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat ik haar geboden heb, zal zij onderhouden.” Des kinds neiging ten goede of ten kwade zal door zijns moeders leefwijze gevormd worden. Zoo zij het welzijn van haar kind wenscht te bevorderen, dan moet zij zich zelve laten beheerschen door de beginselen van matigheid en zelfverloochening. Onkundige raadgevers raden de moeders om aan elke begeerte of neiging te voldoen; doch zulk een advies is verkeerd en berokkent kwaad. De vrouw moet, volgens Gods eigen bevel, ten zeerste over hare zelfbeheersching waken.PEP 574.2
Niet minder dan op de moeders rust ook op de vaders eene verantwoordelijkheid. De verstandelijke en de lichamelijke eigenaardigheden, alsmede de aanleg en de lusten der beide ouders worden op hun kroost overgeplant. Als gevolg van de onmatigheid der ouders, hebben de kinderen, in vele gevallen, gebrek aan lichamelijke, verstandelijke, en zedelijke krachten. De drankdrinkers en tabakgebruikers planten menigwerf eenen onleschbaren dorst over, of deelen prikkelbare zenuwen en verhit bloed aan hunne kinderen mede. De onkuischen dragen de kiemen van ontucht of van walgelijke ziekten op hunne afstammelingen over. En wijl de kinderen minder kracht tot weerstand bezitten, dan de ouders, valt elk volgend geslacht natuurlijk dieper dan het voorgaande. In eene niet geringe mate zijn de ouders verantwoordelijk, niet alleen voor de oploopende driften en verkeerde lusten hunner kinderen, maar ook hiervoor, dat duizenden doof, blind, ziekelijk, of onnoozel geboren worden.PEP 574.3
Elke vader en moeder behoorde zich zelven af te vragen: Wat zal ik het kind doen, dat wij verwachten? Velen tellen de invloeden vóór de geboorte niets; doch het onderricht, dat deze Israelietische ouders ontvingen, en de Heere op eene besliste en plechtige wijze liet herhalen, verstrekt tot voorbeeld, hoe de Schepper deze zaak beschouwt.PEP 574.4
Het was niet voldoende, dat het kind eene goede erfenis van zijne ouders ontving. Eene goede opvoeding en gepast onderwijs moesten er op volgen. God wilde, dat de toekomstige richter en verlosser Israels van zijne jeugd af in de gestrengste matigheid zou gekweekt worden. Van zijne geboorte af was hij een Nazireër, en stond dus voortdurend onder het verbod van wijn of sterken drank te mogen drinken. In de kinderjaren moet ons kroost de lessen van matigheid, zelfverloochening, en zelfbeheersching leeren.PEP 575.1
De Engel gebood haar ook zich te wachten voor iets onreins te eten. Het verschil tusschen de reine en de onreine spijzen is niet eene bloot ceremoniëele of willekeurige verordening, maar berust op de grondbeginselen der gezondheid. De zeer hooge ouderdom der Joden, welke hen nu al sedert duizende jaren gekenmerkt heeft, is grootendeels aan deze inachtneming toe te schrijven. De beginselen der matigheid strekken zich verder uit, dan tot het afstand doen van den sterken drank. Het gebruik van prikkelbaar en onverteerbaar voedsel is ook nadeelig voor de gezondheid, en strooit, in vele gevallen, de zaden van dronkenschap. De ware onthouding leert ons af te zien van alles, dat schadelijk is, en hetgeen der gezondheid bevordert met mate te gebruiken. Slechts weinigen beseffen, hoe nauw de betrekking is tusschen hunne leefwijze en de gezondheid, het karakter, de geschiktheid om in de wereld te verkeeren, en het eeuwig welzijn. De eetlust moet immer onderworpen blijven aan de zedelijke en verstandelijke vermogens. Het lichaam moet de dienstknecht van het verstand en niet het verstand de slaaf van het lichaam zijn.PEP 575.2
Te zijner tijd werd de belofte aan Manoach vervuld; een kind werd geboren, en Simson genoemd. Toen de jongen opgroeide, bleek het, dat hij buitengewoon veel spierkracht bezat. Simson en zijne ouders wisten echter wel, dat dit niet aan zijne bovenmate sterke spieren te danken was, maar aan zijn Nazireërschap, waarvan zijn ongeschoren haar een teeken was. Indien Simson Gods bevel even stiptelijk gehoorzaamd had als zijne ouders het gedaan hadden, zijn lot zou gelukkiger uitgevallen zijn. Door zijn omgang met de afgodendienaars werd hij echter verdorven. De stad Zora lag dicht aan de grenzen van der Filistijnen land, en zoo kreeg Simson als van zelfs omgang met hen. In zijne jeugd werden er dus vriendschapsbanden gelegd, die zijn gansche leven geschandvlekt hebben. Op eene maagd, die in de Filistijnsche stad Thimnath woonde, werd Simson verliefd, en hij besloot haar te huwen. Toen zijne gódvreezende ouders hem van dit voornemen zochten af te brengen, antwoordde hij hun: “Neem mij die, want zij is bevallig in mijne oogen.” De ouders gaven eindelijk toe, en het huwelijk werd voltrokken.PEP 575.3
Juist toen hij den mannelijken leeftijd bereikte, toen hij aan zijne Goddelijke roeping moest beantwoorden,- — juist ter tijd toen hij Gode zijne onkreukbare trouw had moeten bewijzen, — verzwagerde Simson zich met Israels vijanden. Hij vroeg niet, of hij God beter verheerlijken kon door zich aan het voorwerp zijner liefde te verbinden; evenmin, of hij hierdoor beter in de gelegenheid zou worden gesteld om aan zijn levensdoel te beantwoorden. Aan allen, die Hem bij voorkeur wenschen te vereeren, heeft God wijsheid beloofd; er is echter geene belofte voor degenen, die zich zelven zoeken te behagen.PEP 576.1
Hoe velen bewandelen hetzelfde pad, dat Simson bewandelde! Hoe vaak gebeurt het, dat de geloovigen met de ongeloovigen huwelijken, omdat zij bij de keuze van een wederhelft slechts hunne genegenheden raadplegen. Men vraagt God niet om raad, noch beoogt Zijne verheerlijking. Het huwelijk behoort onder de controle van den dienst van Jezus te staan; maar al te dikwerf harmoniëeren de beweegredenen, die tot het leggen van dezen band aanleiding geven, niet met de beginselen van den Christelijken godsdienst. Satan is er steeds op uit om Gods volk er toe te brengen, dat zij zich bij zijne onderdanen aansluiten; en om dat oogmerk te bereiken, werkt hij op de ongeheiligde hartstochten. De Heere heeft Zijn volk echter duidelijk in Zijn Woord vermaand om niet te huwelijken met degenen, die vreemd aan Zijne liefde zijn. “Wat samenstemming heeft Christus met Belial? of wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige? of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden?”PEP 576.2
Toen de bruiloft gehouden werd, kwam Simson op een gemeenzamen voet met de haters van Israels God te staan. Die uit eigen beweging in zulk eene betrekking treedt, zal zich gedwongen gevoelen om zich eenigermate te schikken naar de gewoonten en de zeden zijner makkers. En de tijd, dien men op die wijze doorbrengt, is nog erger dan verspild. Er worden gedachten gekoesterd en woorden gesproken, die het karakter bederven, en de ziel verpesten.PEP 576.3
De vrouw, voor wier bezit Simson Gods bevel overtreden had, pleedge reeds verraad tegen haren echtgenoot, eer de bruiloft afgeloopen was. Verontwaardigd over deze trouweloosheid, verliet Simson haar een tijdlang, en keerde alleen naar zijne woonplaats te Zora terug. Eindelijk werd hij echter toegeeflijker, en zocht hij zijne echtgenoote weder op, maar toen was zij met een anderen man in ‘t huwelijk getreden. Hierover wreekte hij zich door de akkers en de wijngaarden der Filistijnen te verwoesten, en om deze oorzaak brachten zij haar om het leven, niettegenstaande hunne dreigementen haar tot het begaan van de verraderlijke daad tegen Simson bewogen had. Hij had reeds blijken van zijne buitengewone kracht geleverd door met eigen handen een jongen leeuw en dertig Askelonieten te dooden. Door den barbaarschen moord zijner vrouw tot toorn verwekt, viel hij de Filistijnen aan, en sloeg hen “met eene groote slachting.” Daarna zocht hij eene wijkplaats, en woonde op de rots Etam in het land Juda.PEP 577.1
Derwaarts werd hij door eene sterke bende achtervolgd, en de inwoners van Juda, zeer bevreesd geworden zijnde, waren lafhartig genoeg 0m hem aan zijne vijanden over te leveren. Te dien einde togen drie duizend mannen van Juda tot hem naar het hol der rots Etam. Trots hunne groote overmacht durfden zij hem niet genaken waren zij niet overtuigd geweest, dat hij zijnen landgenooten geen kwaad doen zou. Simson liet zich dan binden en den Filistijnen overleveren, nadat de mannen van Juda hem beloofd hadden, dat zij hem niet zouden aanvallen, en hij alzoo gedwongen zou zijn geweest om hen te dooden. Zij bonden hem dan met twee nieuwe touwen, en hij liet zich naar de legerplaats van den vijand voeren. Deze nu kwamen hem juichend tegemoet; “maar de Geest des Heeren werd vaardig over hem.” Hij brak de nieuwe touwen, alsof het linnen draden waren, die van het vuur gebrand zijn. Daarop greep hij het eerste wapen, dat voor de hand lag, een ezelskinnebakken, waarmede hij eene grootere slachting aanrichtte dan eenig zwaard of speer had kunnen doen; hij sloeg er de Filistijnen mede op de vlucht, en deed duizend hunner in het stof bijten.PEP 577.2
Waren de Israelieten Simson toen ter hulpe gesneld, en hadden zij de overwinning voltooid, dan zouden zij zich op eenmaal van het juk hunner onderdrukkers bevrijd hebben. Doch zij waren moedeloos en lafhartig geworden. Zij waren nalatig geweest in het betrachten van hetgeen God hun bevolen had te doen: zij hadden de Heidenen niet uit hunne bezittingen verdreven; hunne zeden en praktijken hadden zij aangenomen; hunne wreedheden gedoogd, en zich niet tegen hunneonrechtvaardigheid verzet, zoolang zij er zelve niet door benadeeld werden. En toen zij zelve onder des vijands juk gekromd gingen, onderwierpen zij zich zonder verzet aan de vernedering, die zij niet hadden behoeven te dulden, waren zij Gode gehoorzaam gebleven. Zelfs wanneer de Heere hun verlossers verwekte, schaarden zij zich dikwerf aan de zijde der vijanden, en lieten hunne bevrijders in den steek.PEP 577.3
Na deze overwinning maakten de Israelieten Simson richter, en hij regeerde twintig jaren lang. Doch de eene verkeerde stap leidt tot de andere. Simson had Gods gebod overtreden door eene Filistijnsche vrouw te trouwen, desniettemin waagde hij het opnieuw te midden van zijne gezworen vijanden te gaan, en zijne lusten bot te vieren. Op zijne spierkracht vertrouwende, waarmede hij de Filistijnen den schrik op het lijf had gejaagd, ging hij onverschrokken naar Gaza, en bezocht eene hoer. De inwoners der stad hoorende, dat hij gekomen was, besloten zich aan hem te wreken. Hun vijand was nu gevangen binnen de muren van een hunner sterkste steden; zij gevoelden zich zeker van hun prooi, en wachtten slechts op het aanbreken van den dageraad om hem in hechtenis te nemen. Des middemachts stond Simson op. Zijn geweten begon hem te beschuldigen, wijl hij zijne Nazireërs gelofte verbroken had. Niettegenstaande zijne zonde had Gods genade hem niet verlaten. Zijne reuzenkracht kwam hem weder ter zijner uitredding te stade. De poorten der stad aangrijpende, rukte hij dezelve van hunne plaats, en droeg ze met grendel en slot op de hoogte eens bergs, die op den weg naar Hebron ligt.PEP 578.1
Ter nauwernood aan dat gevaar ontkomen, verbeterde hij evenwel zijn leven niet. Hij waagde het echter niet zich weder onder de Filistijnen te begeven, doch hij voer voort zijnen hartstochten vrij spel te laten, en snelde alzoo zijn verderf tegemoet. “En het geschiedde daarna, dat hij eene vrouw liefkreeg aan de beek Sorek,” eene plaats niet ver van zijne geboorteplaats. Haar naam was Delila, d. w. z. teeder. Beroemd was de vallei van Sorek wegens hare wijngaarden; deze waren ook aanlokkelijk voor den onstandvastigen Nazireër, die alreede wijn gedronken had, en daardoor den band van reinheid, waarmede hij aan God verbonden was geweest, verbroken had. De Filistijnen lagen steeds op de loer, en nu hij zich door deze nieuwe toegenegenheid weder verlaagd had, besloten zij om hem door behulp van Delila in het verderf te storten.PEP 578.2
Een gezantschap, bestaande uit de vorsten der Filistijnen, werd naar de Sorek-vallei gezonden. Zij durfden de handen echter niet aan hem slaan, zoolang hij zijne groote kracht bezat, uit dien hoofde besloten zij uit te vinden, waarin deze bestond. Te dien einde kochten zij Delila om, opdat zij hun het geheim openbaren mocht.PEP 579.1
Toen de verraadster Simson met hare vragen kwelde, bedroog hij haar met te zeggen, dat hij even zwak als de anderen zou bevonden worden, als men op zekere wijze handelde. Doch toen zij de proef nam, ontdekte zij zijn bedrog. Toen beschuldigde zij hem van gelogen te hebben, zeggende: “Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uwe groote kracht zij.” Driemaal had Simson alreede het duidelijkste bewijs gehad, dat de Filistijnen een verbond met zijne zoete engelin tot zijn ondergang gesmeed hadden; wanneer haar doel echter in duigen viel, merkte zij het als een grap aan, en bande de vrees uit zijn hart.PEP 579.2
Dag aan dag perste zij hem, totdat “zijne ziel verdrietig werd, tot stervens toe.” Zijne kracht week echter niet van hem. Doch eindelijk was Simson overwonnen, en hij deelde het geheim mede, zeggende tot haar: “Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireër Gods van mijner moeders buik af: indien ik geschoren werd, zoo zou mijne kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als al de menschen.” Een bode werd nu aanstonds naar de vorsten der Filistijnen gezonden, die hen verzocht om onverwijld te komen. En terwijl de krijgsman sliep, werden zijne lokken afgeknipt. Gelijkerwijs zij driemaal te voren gedaan had, zoo riep zij ook deze keer: “De Filistijnen over u, Simson!” Eensklaps uit zijnen slaap ontwaakt, dacht hij zijne kracht weder ter hunner verdelging aan te wenden, doch zijne armen weigerden zijne bevelen ten uitvoer te brengen; toen begreep hij, “dat de Heere van hem geweken was.” Delila begon hem te plagen om te zien of zijne kracht werkelijk geweken was, wijl de Filistijnen hem niet durfden grijpen, alvorens zij daarvan overtuigd waren. Daarna grepen zij hem, staken zijne oogen uit, en namen hem mede naar Gaza. Aldaar werd hij gebonden, en in de gevangenis aan den dwangarbeid gezet.PEP 579.3
Wat eene verandering voor den man, die Israels kampioen en richter was geweest! Nu zat hij daar zwak, blind, gevangen, en verlaagd tot den geringsten dienst! Langzamerhand had hij zijne heilige roeping geschonden. God had zich lang lankmoedig jegens hem getoond; doch toen hij zich zelf geheel aan de zonde overgaf, door het geheim zijner kracht te verraden, week de Heere van hem. Zijne kracht bestond niet in het lange haar, maar het diende tot teeken van zijne getrouwheid aan God; en toen dat teeken der wellust werd ten offer gebracht, verbeurde hij de zegeningen, die er door werden afgebeeld.PEP 579.4
Nu hij lijden en verachting te verduren had, en een speelbal voor de Filistijnen was, leerde Simson zijne eigene zwakheid kennen; en deze bezoeking leidde hem tot bekeering. Bij het aangroeien van zijn haar kreeg hij zijne kracht langzamerhand terug; maar zijne vijanden beschouwden hem als een geboeiden en verweerloozen gevangene, en vreesden hem derhalve niet.PEP 580.1
De Filistijnen schreven hunne overwinning aan hunne goden toe; in hunne opgetogenheid daagden zij den God van Israel uit. Ter eere van Dagon, den vischgod, “de beschermer der zee,” werd een feest ingesteld. Uit de steden en van het platte land, uit alle oorden der Filistijnsche vlakte, kwamen het volk en de vorsten te zamen. Eene groote menigte van aanbidders vervulde den tempel en de gallerijen tot op het dak. Het was een dag van groote vreugde. De plechtige offerdienst werd gevolgd door muziekuitvoering en besloten met een feestmaal. Daarna werd Simson, de zegeteeken van Dagons kracht, ingebracht. Groot was het gejuich, toen hij werd binnen geleid. Het volk en de vorsten spotten met de ellende van den man, en prezen den god, die den “verwoester van hun land” ten onder gebracht had. Eindelijk hield Simson zich alsof hij moede was, en vroeg vergunning om tegen de twee middenste pilaren te leunen, waarop het dak van den tempel rustte. Op die plaats slaakte hij deze bede: “Heere Heere, gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God, dat ik mij met eene wrake voor mijne twee oogen aan de Filistijnen wreke. Meteen omvatte hij de pilaren met zijne armen, en ‘zeide: “Mijne ziel sterve met de Filistijnen!” en hij boog zich, en het dak viel met groot gekraak op die groote menigte. “En de dooden, die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn leven gedood had.”PEP 580.2
De afgod en zijne aanbidders, de priester en de leek, allen werden te zamen onder het puin van Dagons tempel bedolven. Daaronder was ook de reus, dien God verkoren had om een verlosser van Zijn volk te zijn. Het bericht van zijn dood werd zijnen bloedverwanten geboodschapt, die uit het land Israels afkwamen en het lijk van den omgekomen held ongestoord ophaalden. En zij “be-groeven hem tusschen Zora en tusschen Esthaol, in het graf van zijnen vader Manoach.”PEP 580.3
Gods belofte, dat Simson zou “beginnen Israel te verlossen uit der Filistijnen had,” werd vervuld. Hoe beklad ziet de levensgeschiedenis van den man er echter uit, die beide God en de natie tot eer had kunnen verstrekken. Ware Simson aan zijne roeping getrouw gebleven, Gods voornemen zou tot des mans eer en verheffing ten uitvoer zijn gebracht. Hij liet zich daarentegen verleiden, gedroeg zich zijne roeping onwaardig, en daarom liep het op eene nederlaag, banden, en den dood uit.PEP 581.1
Simson bezat de sterkste spierkracht, die eenig mensch ooit bezeten heeft; doch op het gebied van de zelfbeheersching, braafheid, en standvastigheid was hij een der allerzwaksten. Velen meenen, dat hevige hartstochten een kenmerk van een sterk karakter zijn; daarentegen is hij, die door zijne hartstochten beheerscht wordt, een zwak mensch. De ware maatstaf van iemands grootheid bestaat in zijne heerschappij over zijn gemoed, en niet omgekeerd.PEP 581.2
Gods voorzienigheid had over Simson gewaakt, opdat hij de hem opgelegde taak zou kunnen verrichten. Van zijne jeugd af verkeerde hij onder de gunstigste omstandigheden ter verkrijging van lichaamskracht, verstandelijke ontwikkeling, en reinheid van zeden. Doch onder den invloed van goddelooze metgezellen had hij God, des menschen eenigste bescherming, laten varen, en werd door de getijgolf van het kwaad weggesleept. Zoo iemand zich met het betrachten van zijn plicht bezig houdt, dan mag hij zich verzekerd houden, dat God hem beschermen zal; doch als hij zich willens in den weg der verzoeking plaatst, dan valt hij vroeg of laat.PEP 581.3
Satan legt het er het meest op toe om diegenen van het spoor te helpen, die God als werktuigen voor een bepaald doel gebruiken wil. Hij valt hen op de zwakste punten aan, en poogt door de zwakheden van hun karakter beheer over den geheelen man te krijgen; hij weet wel, dat zijne plannen slagen zullen, als op dat punt inbreuk kan worden gemaakt. Niemand behoeft zich echter te laten overweldigen. De mensch behoeft niet in eigen kracht tegen de macht des boozen te strijden. De hulp is bereid voor eenieder, die er om vraagt. Gods engelen klimmen de ladder, die Jakob in zijnen droom zag, gestadig op en af, en staan dienstvaardig voor allen, die ten hemel verlangen op te klimmen.PEP 581.4