Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
Patriarchen En Profeten - Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    HOOFDSTUK LV—HET KIND SAMUËL.

    ELKANA, een Leviet van het gebergte Efraim, een man van rijkdom en invloed, beminde en vreesde den Heere. Zijne vrouw Hanna was ook zeer godvruchtig. Zachtzinnig en eenvoudig muntte zij uit door haar diepen ernst en groot geloof.PEP 582.1

    De zegen, waarop iederen Israeliet zoo zeer gesteld was, was dit vrome paar onthouden; hunne woning was nooit door der kinderen stem vervroolijkt; en gedrongen door de begeerte om zijnen naam voort te planten, was de echtgenoot er toe overgegaan om, — gelijk kerwijs zoo vele anderen gedaan hebben, — eene tweede vrouw te nemen. Deze stap werd niet in ‘t geloof gedaan, en dientengevolge werd er geen geluk uit geboren. Het huisgezin nam in tal van zonen en dochteren toe, doch Gods instelling was geschonden, en daaruit kwam verdeeldheid in het huisgezin voort. Peninna, de tweede vrouw, was jaloersch en enghartig; zij gedroeg zich trotsch en onbeschoft. Voor Hanna scheen de hoop uitgebluscht en het leven een last; toch verdroeg zij hare beproeving zonder te morren en met zachtmoedigheid.PEP 582.2

    Elkana was stipt in het waarnemen van Gods instellingen. De eeredienst te Silo werd nog steeds onderhouden, maar wegens de onregelmatigheid in de bediening, behoefde hij, als Leviet, niet bij den dienst van het heiligdom tegenwoordig te zijn. Evenwel ging hij met zijn gezin derwaarts om te aanbidden en te offeren op de bepaalde tijden van samenkomst.PEP 582.3

    Zelfs tijdens de hooge feesten, welke met den dienst van God verbonden waren, week de booze geest niet uit zijn gezin. Nadat het dankoffer geofferd was, zette het gezin zich, volgens gewoonte, aan een plechtig doch vreugdevol feestmaal. Bij deze gelegenheden gaf Elkana aan de moeder van zijne kinderen een deel voor haar zelve zoomede voor een ieder der zonen en der dochters; doch ten blijke van zijne groote liefde voor Hanna gaf hij haar een dubbel deel, daarmede te kennen gevende, dat hij haar even zeer beminde, alsof zij moeder was. Hierdoor werd de jaloezie der tweede vrouw opgewekt, en zij beweerde op dien voorrang aanspraak te hebben, wijl God haar begunstigd had; overigens beleedigde zij Hanna door te zinspelen op haar kinderloozen staat, alsof daarin een blijk van Gods misnoegen lag. Alzoo ging het jaar op jaar, totdat Hanna het niet langer verduren kon. Hare droefenis niet langer kunnende bedwingen, zoo weende zij bitterlijk, en weigerde aan het feestmaal deel te nemen. Te vergeefs zocht haar man haar te troosten. “Waarom weent gij? en waarom eet gij niet? en waarom is uw hart kwalijk gesteld?” vroeg hij; “ben ik u niet beter dan tien zonen?”11 Sam. 1; 2:1-11.PEP 582.4

    Hanna verweet niemand iets. De last, dien zij op geen aardschen vriend kon leggen, wentelde zij op den Heere. Ernstiglijk bad zij daarom, dat Hij den smaad van haar wilde nemen, en haar eenen zoon schenken, dien zij voor Hem mocht kweeken. Daarbij beloofde zij plechtiglijk, mits hare bede verhoord werd, het kind van zijne geboorte af den Heere te zullen wijden. Hanna was tot nabij de deur van den tabernakel genaderd, en in de bitterheid des geestes bad zij, en “weende zeer.” Evenwel smeekte zij God in stilte. In dien boozen tijd viel zoo iets niet vaak voor. Oneerbiedig feestvieren en dronkenschap waren aan de orde van den dag, zelfs gedurende de hooge feesten; daarom besloot Eli, de hoogepriester, die Hanna zag, dat zij zich aan den wijn te goed had gedaan. Uit dien hoofde dacht hij haar eene verdiende bestraffing te geven, en zeide op scherpen toon: “Hoe lang zult gij u dronken aanstellen? doe uwen wijn van u.”PEP 583.1

    Bedroefd en verschrikt antwoordde Hanna zachtmoediglijk: “Neen, mijn heer, ik ben eene vrouw bezwaard van geest; ik heb noch wijn noch sterken drank gedronken; maar ik heb mijne ziel uitgegoten voor het aangezicht des Heeren. Acht toch uwe dienstmaagd niet voor eene dochter Belials: want ik heb tot nu toe gesproken uit de veelheid van mijne gedachten en van mijn verdriet.”PEP 583.2

    De hoogepriester was diep bewogen, dewijl hij een vroom man was; instede van haar daarom te bestraffen, sprak hij dezen zegen over haar uit: “Ga heen in vrede! en de God Israels zal uwe bede geven, die gij van Hem gebeden hebt.”PEP 583.3

    Hanna’s bede werd verhoord; zij ontving de gift, waarnaar zij zoo zeer verlangd had. Toen zij het kind zag, noemde zij het Samuël — “van God verhoord.” En zoodra de kleine oud genoeg was om van zijne moeder te kunnen scheiden, voldeed zij aan liare gelofte. Zij beminde het kind met al de innige liefde van een moederhart; dag aan dag, terwijl zij zijne spraakvermogens zag ontwikkelen, kreeg zij het kind meer lief. Hij was haar eenigste, eene bijzondere gift van God; doch zij had hem ontvangen als eene gave, die zij den Heere beloofd had, en nu wilde zij hem den Gever niet onthouden.PEP 583.4

    Wederom vergezelde Hanna haren echtgenoot naar Silo, en bood den priester, in Gods naam, haar dierbaar pand aan, zeggende: “Ik bad om dit kind, en de Heere heeft mij mijne bede gegeven, die ik van Hem gebeden heb. Daarom heb ik hem ook den Heere overgegven al de dagen, die hij wezen zal.” Dit vertrouwen en deze toewijding der vrouw maakten een diepen indruk op Eli. Hij was een toegeeflijk vader, om die reden werd hij met ontzag vervuld en gevoelde zich verootmoedigd, toen hij de groote opoffering zag, welke deze moeder zich getroostte door zich van haar kind te scheiden, opdat zij het aan den dienst des Heeren toewijden mocht. Het verstrekte hem tot eene bestraffing voor zijne zelfzuchtige liefde, daarom verootmoedigde hij zich dan ook, en aanbad den Heere met eerbeid en diep ontzag.PEP 584.1

    Het hart der moeder was met blijdschap en lof vervuld, weshalve zij dan ook verlangde om hare dankbaarheid voor God uit te storten. De Geest der inspiratie kwam op haar, en zij bad, zeggende: — PEP 584.2

    “Mijn hart springt op van vreugde in den Heere;
    Mijn hoorn is verhoogd in den Heere;
    Mijn mond is wijd open gedaan over mijne vijanden:
    Want ik verheug mij in uw heil.
    Er is niemand heilig, gelijk de Heere:
    Want er is niemand dan Gij.
    En er is geen rotssteen dan onze God!
    Maakt het niet te veel, dat gij hoog, hoog zoudt spreken,
    Dat iets hards uit uwen mond zou gaan:br/> Want de Heere is een God der wetenschappen,
    En zijne daden zijn recht gedaan.
    De boog der sterken is gebroken;
    En die struikelden, zijn met sterkte omgord. . .
    De Heere doodt, en maakt levend;
    Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen.
    De Heere maakt arm en maakt rijk;
    Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
    Hij verheft den geringe uit het stof
    PEP 584.3

    En den nooddruftige verhoogt Hij uit den drek,
    Om te doen zitten bij de vorsten.
    Dat hij hen den stoel der eere doe beërven:
    Want de grondvesten des aardrijks zijn des Heeren,
    En Hij heeft de wereld daarop gezet.
    Hij zal de voeten Zijner gunstgenooten bewaren,
    Maar de goddeloozen zullen zwijgen in de duisternis;
    Want een man vermag niet door kracht.
    Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden;
    Hij zal in den hemel over hen donderen:
    De Heere zal de einden der aarde richten,
    En zal Zijnen koning sterkte geven,
    En de hoorn Zijns gezalfden verhoogen!”
    PEP 585.1

    Hanna’s woorden waren profetisch, wijl zij beide op David, die als koning over Israel regeeren zou, en op den Messias, des Heeren gezalfde, zinspeelden. Van het pochen eener jaloersche en twistzieke vrouw stapt zij over op de verdelging van Gods vijanden, en de eindelijke zegepraal van de verloste schaar.PEP 585.2

    Van Silo keerde Hanna weder naar Rama, haar woonplaats, terug. Het kind werd bij den hoogepriester gelaten, om in den dienst des Heeren te worden opgeleid. Zoodra de kleine iets begrijpen kon, had zij haar zoontje eerbied en liefde voor God ingescherpt, daarenboven, dat hij zich als den Heere toebehoorende moest beschouwen. Door middel van elk welbekend voorwerp zocht zij het kind een denkbeeld van den Schepper te geven. En toen zij en haar kind gescheiden waren, hield de bezorgheid van de moeder niet op. Dagelijks gedacht zij hetzelve in hare gebeden. Van jaar tot jaar maakte zij een linnen lijfrok voor haar zoontje, en bracht dien, als zij met haar man te Silo kwam, om te aanbidden. Elke draad van dat kleed was geweven onder de verzuchting, dat hij toch rein, getrouw, en godvreezend mocht opwassen. Zij begeerde geen aanzien in deze wereld voor hem, maar bad ernstiglijk, dat hij groot worden mocht in den zin, dien God waardeert, — dat hij tot eer van God en tot zegen van zijne medemenschen mocht verstrekken.PEP 585.3

    Hoe ruimschoots is Hanna hierin beloond geworden! en hoe bemoedigend is haar voorbeeld om anderen tot getrouwheid aan te sporen! Iedere moeder heeft onwaardeerbare gelegenheden en oneindige belangen aan hare zorg toevertrouwd. De geringe werkzaamheden, welke vele vrouwen als eene vervelende taak beschouwen, zijn inderdaad aanzienlijk en voortreflijk. De moeders kunnen de wereld ten zegen verstrekken door hunnen invloed, en zoodoende zullen zij vreugde in hunne eigene harten ontwaren. Het ligt in hun vermogen om der kleine kinderen paden, die op-waarts leiden, recht te maken. Zij kunnen het echter dan alleen doen, wanneer zij Jezus’ voorbeeld volgen, en den kleinen dus een Goddelijk voorbeeld zetten. De wereld is vol van verderfelijke invloeden. De mode en de gewoonte bezitten eene sterke vervormende kracht. Indien de moeder nalatig is in het onderwijzen, besturen, en terughouden, dan kiezen de kinderen gewoonlijk het kwade instede van het goede. Iedere moeder wende zich gedurig tot den Zaligmaker met de bede: “Onderricht mij toch, hoe ik mijn kind kweeken moet, en wat ik voor hetzelve ten goede kan doen.” Zij gedrage zich naar Gods verordeningen in Zijn Woord, en dan zal zij de wijsheid ontvangen, die zij behoeft.PEP 585.4

    “En de jongeling Samuël nam toe, en werd groot en aangenaam beide bij den Heere en ook bij de menschen.” Niettegenstaande Samuel zijne jongelingsjaren in den tempel in den dienst des Heeren sleet, zoo was het voorbeeld, dat hem gesteld werd niet altoos van een onzondigen aard. Eli’s zonen vreesden noch God noch hunnen vader; Samuël verkoos hun gezelschap echter niet, evenmin wandelde hij op hunne goddelooze wegen. Zijn gestadig streven was, om te worden wat God van hem maken wilde. Ieder jongeling bezit dit voorrecht. God schept behagen in den dienst zelfs van kleine kinderen.PEP 586.1

    Samuël was onder het opzicht van Eli gesteld, en zijn beminnelijk karakter won de toegenegenheid van den bejaarden priester.. Hij was zachtmoedig, edelhartig, gehoorzaam, en eerbiedig. Eli, bedroefd over de halsstarrigheid zijner zonen, vond rust en troost in het pand, dat aan zijne zorg was toevertrouwd. Samuël was hulpvaardig en hartelijk, derhalve beminde geen vader ooit zijn eigen kind met meer tederheid dan Eli dezen jongeling. Het was iets zonderlings, dat er tusschen den ‘hoogsten overhéidspersoon der natie en dien eenvoudigen jongeling zulk een sterke band van liefde ontstond. En naar mate de gebreken des ouderdoms Eli meer gebukt deden gaan, en het losbandig gedrag zijner zonen zorg _‘n rouw bij hem verwekten, zocht hij troost bij Samuël.PEP 586.2

    Volgens de heerschende gewoonte begonnen de Levieten hunnen dienst niet alvorens zij vijf en twintig jaar oud waren, doch Samuël was eene uitzondering op dezen regel. Ieder jaar zag hij de hem opgelegde zorg vermeerderen; zoodat hij, nog maar een jongeling zijnde, den linnen efod moest dragen, ten teeken, dat hij, voor den dienst van het heiligdom afgezonderd was. Hoe jong Samuël ook was, toen hij naar den tabernakel gebracht werd, toch moest hij, naar zijn vermogen, behulpzaam zijn in den dienst des Heeren. In den beginne was dat werk wel onaanzienlijk en niet altoos aangenaam; hij deed het echter zoo goed als hij kon, en gewilliglijk. Zijn godsdienst straalde door alle levensplichten heen. Hij beschouwde zich zelf als Gods dienstknecht, en zijn werk als des Heeren. Zijne pogingen waren behagelijk, omdat zij uit liefde tot God en begeerte om Zijnen wil te doen voortsproten. God maakte hem dan ook geschikt om een groot werk voor Israel te kunnen doen.PEP 586.3

    Indien het den kinderen geleerd werd de dagelijksche werkzaamheden te beschouwen als een door God hen opgelegden plicht, als eene school, waarin zij gekweekt moeten worden om getrouw en werkdadig te worden, hoe veel aannemelijker en eerbaarder zou hun het werk voorkomen. Er valt, als ‘t ware, eene betoovering op het geringste werk, wanneer het als eer en plicht voor den Heere wordt verricht; daarenboven gevoelen de arbeiders op aarde zich verbonden aan de heilige wezens, die Gods wil in den hemel doen.PEP 587.1

    De voorspoed van dit leven, hangt grootendeels af van eene getrouwe en nauwgezette in acht neming van kleinigheden. De volmaaktheid wordt zoo wel in de kleinste als in de grootste werken Gods bespeurd. De Hand, die de aarde in het uitspansel gehangen heeft, heeft ook hare kunst aan den dag gelegd in de leliën des velds. En gelijkerwijs God in Zijn sfeer volmaakt is, alzoo moeten wij in de onze volmaakt zijn. Wij behoorden getrouw te zijn in de kleinste, zoowel als in de meer gewichtige aangelegenheden des levens. Het pad des levens wordt vervroolijkt door nauwgezetheid in kleine dingen, zoomede door het verrichten van kleine weldaden en liefdebetooningen; en als wij ons werk op aarde verricht hebben, dan zal het blijken, dat het getrouw verrichten der ondergeschikte plichten een goeden invloed gehad heeft, — en die invloed is onver-gankelijk.PEP 587.2

    De jeugd van onzen tijd kan even dierbaar in Gods oog worden als Samuël was. Indien zij zich stipt Christelijk braaf gedraagt, dan kan zij een sterken invloed in de hervorming uitoefenen. Onze tijd heeft behoefte aan degelijke mannen. God heeft werk voor een ieder. Nooit werd er meer tot heil van het menschdom gedaan, dan in onzen tijd kan gedaan worden door degenen, die getrouw zijn in het volbrengen van de hun door God opgelegde taak.PEP 587.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents