HOOFDSTUK LX—SAULS VERMETELHEID.
NA afloop der vergadering te Gilgal werd het leger, dat op den been gebracht was 0m de Ammonieten te verslaan, uit den dienst ontslagen, op twee duizend na, die bij Saul te Michmas bleven, en een duizendtal onder het bevel van Jonathan, te Gibea. Hier werd een schroomelijke misslag begaan. Uit hoofde van de pas behaalde overwinning, bezat het krijgsvolk hoop en moed; en als Saul nu aanstonds tegen Israels andere vijanden te velde getrokken was, zou hij een geweldigen slag ter bevordering van de vrijheid hebben kunnen slaan.PEP 634.1
Intusschen waren hunne oorlogzuchtige naburen, de Filistijnen, in de weer. Na hunne nederlaag te Eben-Haezer hadden zij nog steeds eenige vestingen op de bergen Israels in hun bezit gehouden; en nu vestigden zij zich in het midden van het land. Wat de wapenen en andere krijgsuitrustingen aanbelangde, hadden de Filistijnen de overhand over Israel. Daarbij hadden zij, gedurende het tijdperk hunner overheersching, het er op toegelegd 0m zich zelven te versterken door den Israelieten het smeden te verbieden, opdat zij alzoo geene krijgswapenen zouden kunnen maken. En nadat de vrede gesloten was, moesten de Israelieten nog voortdurend naar der Filistijnen bezettingen gaan om er hun smidswerk te laten verrichten. Door liefde voor het gemak gestreeld, mitsgaders ten gevolge van den slaafschen geest, welke eene langdurige verdrukking medebrengt, hadden de Israelieten het grootendeels verwaarloosd zich van de noodige krijgswapenen te voorzien. Destijds krijgde men met bogen en slingers, en die konden de Israelieten zich wel aanschaffen; doch Saul en Jonathan waren de eenigsten onder hen, die een zwaard of spies hadden.PEP 634.2
Eerst in het tweede jaar van Sauls regeering, werd er eene poging aangewend om der Filistijnen juk af te werpen. Jonathan, des konings zoon, was de eerste, die den vijand aanviel en hun garnizoen te Geba overwon. Verbitterd door dezen aanval, maakten de Filistijnen zich voor eene onverwijlde wraakneming gereed. Derhalve liet Saul de krijgsbazuin het gansche land door blazen, riep al de krijgslieden op, ook die der stammen aan de overzijde der Jordaan, om te Gilgal te vergaderen. Aan deze oproeping werd gehoor gegeven.PEP 634.3
De Filistijnen hadden eene groote krijgsmacht te Michmas bijeen gebracht, — “dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters, en volk in menigte als het zand, dat aan den oever der zee is.” Toen deze tijding Saul en het leger te Gilgal ter oore kwam, was het volk zeer bang voor de groote strijdmacht, die het in den strijd ontmoeten zou. Zij waren er niet op voorbereid om den vijand te ontmoeten, en daarom waren velen zoo bang, dat zij den strijd niet durfden ondernemen. Sommigen trokken over de Jordaan, andere.n verstaken zich in de holen en spelonken, of verborgen zich tusschen de rotsen, welke in menigte in die streek waren. Toen de tijd voor den strijd naderde, begon het getal deserteurs grootelijks toe te nemen, en die de vlucht nog niet gekozen hadden, waren beangst voor de toekomst.PEP 635.1
Toen Saul als koning over Israel gezalfd werd, gaf Samuël hem uitdrukkelijk onderricht, wat hem in zulke gelegenheden te doen stond. “Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal” zeide de profeet, “en zie, ik zal tot u afkomen om brandofferen te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden, totdat ik tot u kome, en u bekend make, wat gij doen zult.”PEP 635.2
Dagen achtereen wachtte Saul zonder eenige poging in ‘t werk te stellen om des volks moed en vertrouwen in God aan te wakkeren. Alvorens de door den profeet bepaalden tijd geheel verstreken was, werd hij het wachten moede, en liet zich den moed door de omstandigheden benemen. In plaats van het volk te bereiden voor den dienst, welken Samuël verrichten zou, hield hij zich op met ongeloovige en onheilspellende gedachten. Gods aangezicht door middel van de offeranden te zoeken, was een plechtig en belangrijk werk; en God wilde, dat Zijn volk hunne harten onderzoeken en zich van de zonden bekeeren zouden, opdat de offeranden alzoo Hem aangenaam zijn mochten en Hij hunne pogingen om den vijand te overwinnen met Zijnen zegen mocht bekronen. Saul was onrustig geworden; en het volk, in stede van hulp van God te verwachten, had het oog op den koning gericht, dien zij gekozen hadden om hen te bevelen en aan te voeren.PEP 635.3
Desniettemin zorgde de Heere voor hen, en liet het gedreigde ongeluk hun niet overkomen, hetwelk wel het geval zou zijn geweest, als zij op den zwakken, vleeschelijken arm gesteund hadden. Hij bracht hen in ‘t nauw, opdat zij overtuigd zouden worden van de dwaasheid om op den mensch te vertrouwen, en zij zich tot Hem, hun eenigste hulp, wenden mochten. De tijd voor Sauls bejproeving was aangebroken. Hij moest nu besluiten of hij zijn vertrouwen op God stellen, en Zijn bevel geduldig afwachten wilde, en daardoor betoonen, dat hij iemand was, die, als heerscher over Gods volk, onder moeilijke omstandigheden vertrouwbaar was, dan of hij wankelmoedig zijn zou en zich alzoo onwaardig zou betoonen voor de heilige verantwoordelijkheid, welke op hem rustte. Zou Israels koning naar den Koning der koningen luisteren? Zou hij de aandacht zijner twijfelmoedige krijgslieden vestigen op Hem, die oneindige kracht bezit 0m te verlossen?PEP 636.1
Met een steeds rijzend ongeduld wachtte hij op Samuëls komst, en schreef de verwarring en de vrees en de deserties in het leger toe aan de afwezigheid van den profeet. De bepaalde tijd verscheen, doch de man Gods kwam nog niet oogenblikkelijk. Gods voorzienigheid had hem verlet. Nu kon Saul zijn rusteloos, oploopend karakter niet langer beteugelen. Overtuigd, dat er iets moest worden gedaan om de vrees des volks tot bedaren te brengen, zoo besloot hij eene godsdienstige vergadering te beleggen, en Gods hulp door middel van offeranden af te bidden. God had bevolen, dat de tot Zijnen dienst geordenden alleen offeren mochten. Trots deze inzetting beval Saul: “Brengt tot mij herwaarts een brandoffer;” en met de krijgswapenen aangegord naderde hij tot het altaar en offerde Gode eene offerande.PEP 636.2
“En het geschiedde, toen hij geëindigd had het brandoffer te offeren, ziet, zoo kwam Samuël; en Saul ging uit hem te gemoet, om hem te zegenen.” Samuël bemerkte aanstonds, dat Saul het uitdrukkelijk bevel overtreden had. De Heere had door Zijnen profeet gezegd, dat Hij Israel bekend maken zou, wat zij in deze crisis doen moesten. Indien Saul aan de voorwaarde voldaan had, waarop God de hulp beloofde, dan zou de Heere Israel op eene wonderdadige wijze verlost hebben door middel van degenen, die den koning trouw ter zijde stonden. Doch Saul was zoo goed met zich zelf en met wat hij gedaan had te vreden, dat hij den profeet te gemoet ging, als iemand die lof in plaats van eene betraffing verdiend had.PEP 636.3
Op Samuëls gelaat stond angst en teleurstelling te lezen; en op de vraag: “Wat hebt gij gedaan?” verontschuldigde Saul zich wegens zijne vermetelheid. Hij zeide: “Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en gij op den bestemden tijd der dagen niet kwaamt, en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren, zoo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des Heeren niet ernstiglijk aangebeden; zoo dwong ik mijzelven, en heb brandoffer geofferd.”PEP 637.1
“Toen zeide Samuël tot Saul: Gij hebt zottelijk gedaan, gij hebt het gebod van den Heere, uwen God, niet gehouden, dat Hij u geboden heeft: want de Heere zou nu uw rijk over Israël bevestigd hebben tot in eeuwigheid. Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De Heere heeft zich eenen man gezocht naar Zijn hart, en de Heere heeft hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk. . . . Toen maakte zich Samuël op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins.”PEP 637.2
Een van beide, Israel moest ophouden Gods volk te zijn, of de beginselen, waarop het rijk gegrondvest was, moesten gehandhaafd en de natie onder Gods toevoorzicht geregeerd worden. Als Israel verkoos geheel en al des Heeren te zijn, indien de menschelijke en aardschgezinde wil volkomen aan Gods wil onderworpen was, dan zou Hij bij voortduring over Israel heerschen. Zoo lang de koning en het volk zich als Gods onderdanen gedroegen, zou Hij hen beschermen. Doch geene monarchale regeering zou bij Israel voorspoedig zijn, als Gods oppergezag niet erkend en eerbiedigd werd.PEP 637.3
Indien Saul Gods gebod, in deze ure der beproeving, ter harte genomen had, dan zou de Heere Zijnen wil door hem hebben kunnen ten uitvoer brengen. En wijl hij dit niet gedaan had, zoo betoonde hij daardoor, dat hij ongeschikt was om Gods onderkoning over Zijn volk te zijn. Hij zou Israel op het dwaalspoor helpen. Hij zou zich door zijn eigen en niet door Gods wil laten beheerschen. Als Saul getrouw was geweest, dan zou zijn koninkrijk tot in eeuwigheid bevestigd zijn geworden; maar nu hij feilde, moest Gods doel door een ander bereikt worden. De heerschappij moest worden gegeven aan iemand, die het volk volgens ‘s Heeren wil regeeren zou.PEP 637.4
Wij weten niet wat er in Gods beproevingen op ‘t spel staat. De eenigste veiligheid ligt in ‘s Heeren woord stiptelijk te gehoorzamen. Al Zijne beloften berusten op de voorwaarde van geloof en gehoorzaamheid, en eenige tekortkoming in het gehoorzamen Zijner geboden ontneemt ons de vervulling der rijke voorziening der Schrift. Wij mogen ons niet door eenen drang der omstandigheden leiden laten, noch op ‘s menschen oordeel vertrouwen; het oog moet op Gods geopenbaarden wil gevestigd zijn, en naar Zijne uitdrukkelijke bevelen moeten wij wandelen, om het even wat de Omstandigheden zijn. God zal wel voor de uitkomst zorgen; door in tijden van beproeving trouw aan Zijn woord vast te houden, kunnen wij de menschen en de engelen overtuigen, dat God ons, wanneer wij in het nauw gebracht worden, getrouw bevinden zal in het ten uitvoer brengen van Zijnen wil. het verheerlijken van Zijnen naam, en tot zegen van Zijn volk.PEP 638.1
Saul had Gods gunst verbeurd, en toch wilde hij zich niet voor Hem verootmoedigen. Wat hij op ‘t gebied der ware vroomheid miste, zocht hij aan te vullen door ijver voor eenen vormelijken dienst. Saul wist wel, dat Israel verslagen was, toen Hofni en Pinehas de arke Gods in het leger brachten; desniettegenstaande liet hij de heilige kist en hare vergezellende priesters halen. Mocht het hem gelukken des volks vertrouwen weder boven te brengen, dan hoopte hij zijn verstrooid leger weder te zamen te brengen, en de Filistijnen aan te vallen. Hij kon zich nu wel redden zonder Samuëls hulp en tegenwoordigheid; met een zou hij dan ook des profeten onaangename aanmerkingen en bestraffingen ontwijken.PEP 638.2
De Heilige Geest was aan Saul gegeven om zijn verstand te verlichten en zijn hart te verteederen. Gods profeet was getrouw geweest in hem te onderwijzen en te bestraffen. Doch hoe groot was zijne wederspannigheid! De geschiedenis van Israels eerste koning levert een bedroevend voorbeeld van den invloed der verkeerde gewoonten. In zijne jongelings jaren minde en vreesde Saul den Heere niet; en die doldriftige geest, nog niet ten ondergebracht, was telkens gereed 0m tegen Gods gezag op te staan. Die tijdens hunne jeugd eene heilige achting voor Gods wil hebben, en de plichten hunner betrekking met getrouwheid nakomen, zijn reeds bereid 0m, op lateren leeftijd, moeilijker diensten waar te nemen. Men kan de van God ontvangene gaven niet jaren lang bederven, en dan, zoodra men zijnen wandel verandert, verwachten, dat zij versch en geschikt zijn zullen voor den tegenovergestelden koers.PEP 638.3
Sauls poging om het volk met moed te bezielen liep op eene mislukking uit. Met slechts zes honderd overgeblevene manschappen verliet hij Gilgal, en nam post in de vesting te Geba, die maar kort geleden van de Filistijnen genomen was. Deze vesting lag aan de zuidzijde eener diepe, oneffene vallei, of holte, eenige mijlen ten noorden van Jerusalem. Aan den noordkant van diezelfde vallei, te Michmas, lagen de Filistijnen gelegerd, terwijl afdeelingen van het leger in verschillende richtingen uitgingen om het land te plunderen.PEP 639.1
God liet de zaken tot zulk eene crisis komen, opdat hij Sauls verkeerheid bestraffen en Zijn vólk eene les in de nederigheid en het geloof leeren mocht. Uit oorzaak van Sauls zonde begaan in die vermetele offerande, wilde de Heere hem de eer niet geven van de Filistijnen te overwinnen. Jonathan, des konings zoon, een man, die God vreesde, werd gekozen om Israel te verlossen. Door goddelijken invloed daartoe gedrongen, sloeg hij zijn wapendrager voor om een geheimen aanval op des vijands legerplaats te wagen. “Misschien,” zeide hij, “zal de Heere voor ons werken: want bij den Heere is geene verhindering om te verlossen door velen of door weinigen.”PEP 639.2
De wapendrager, die ook een geloofsen gebedsman was, moedigde dit voornemen aan, en daarom verlieten die beiden het leger stilletjes, opdat hun voornemen niet mocht worden tegengewerkt. Met eenige ernstige verzuchtingen tot den Leidsman hunner vaderen besloten zij een teeken af te wachten, waaruit zij zouden opmaken hoe te werk te gaan. Daarna gingen zij door de bergholte, welke tusschen de twee legers lag, en in stilte trokken zij voort, in de schaduw van de rots, en waren gedeeltelijk verscholen achter do ruggen en hoogten der vallei. Toen zij eindelijk nabij der Filistijnen vesting gekomen waren, werden zij door hunne vijanden bespeurd, die op een uitdagenden toon zeiden: “Ziet de Hebreen zijn uit de holen uitgegaan, waar zij zich verscholen hadden.” En hierop lieten zij de uitdaging volgen: “Klimt op tot ons, en wij zullen het u wijs maken,” daarmede bedoelende, dat zij de twee Israelieten voor hunne kloekheid straffen zouden. Deze uitdaging was het sein, dat Jonathan en zijn metgezel gesteld hadden ten teeken, dat de Heere de onderneming zou doen gelukken. Zij klommen dan langs een moeilijk pad de steilte op, vermits men die plaats onneembaar beschouwd, en er daarom maar weinigen op de wacht gezet had. Langs dezen weg kwamen zij in des vijands legerplaats, en versloegen de wacht, die van verbazing en schrik geen weerstand bood.PEP 639.3
De engelen Gods beschermden Jonathan en zijn metgezel; de engelen stonden hen in den strijd ter zijde, en daarom werden de Filistijnen verslagen. De aarde beefde, alsof eene menigte van paarden en wagenen op den vijand aanrukte. Jonathan nam deze teekenen der Goddelijke hulp ter hart; en zelfs de Filistijnen begrepen, dat God ter Israels verlossing was opgetreden. Eene groote vrees viel op de menigte, beide op hen, die in de vesting en die in het veld waren. Ter oorzaak van de verwarring zagen de Filistijnen hunne eigene soldaten voor vijanden aan, en begonnen zij elkander om het leven te brengen.PEP 640.1
Het duurde niet lang of het rumoer van den slag werd in de legerplaats der Israelieten gehoord. Des konings wachters deelden hem mede, dat er eene groote verwarring onder de Filistijnen heerschte, en de menigte versmolt. Men wist echter nog niet, dat iemand het leger der Hebreën verlaten had. Na een ingesteld onderzoek bleek het, dat Jonathan en zijn wapendrager vermist werden. Doch ziende, dat de Filistijnen geslagen werden, zoo liet Saul zijn leger ook deel nemen aan den aanval. De Hebreën, die gedeserteerd waren, stelden zich ook tegen den vijand; ook kwamen er velen uit hunne schuilplaatsen te voorschijn, en omreden de Filistijnen hals over kop op de vlucht gegaan waren, kon het leger van Saul eene groote slachting onder de vluchtelingen aanrichten.PEP 640.2
Besloten om deze gelegenheid te baat te nemen, zoo beval de koning onbedachtelijk zijnen krijgslieden den geheelen dag geene spijze te nuttigen; en dit bevel werd door de volgende vervloeking kracht bijgezet: “Vervloekt zij de man, die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij aan mijne vijanden wreke!” De overwinnig was alreede behaald, zonder Sauls hulp, ja zonder dat hij het wist; doch hij dacht zich beroemd te maken door den overwonnen vijand totaal te verdelgen. Het bevel om zich van spijze te onthouden was uit zijne eerzucht ontsproten, en daardoor bewees de koning, dat hij zich niet om des volks behoeften bekommerde, wanneer die zijne begeerte tot zelfverheffing in den weg stonden. Tevens bewees Saul, door deze prohibitie met eenen vloek te bekrachtigen, dat hij beide een onbezonnene en een onheilige was. De woorden der vervloeking getuigen zelfs, dat Saul voor zich zelf en niet voor des Heeren eer ijverde. Hij zeide niet: “Opdat de Heere zich aan Zijne vijanden wreke,” maar, “opdat ik mij aan mijne vijanden wreke!”PEP 640.3
Ter oorzaak van dit verbod overtrad het volk des Heeren gebod. Den ganschen dag hadden zij gestreden en waren flauw van honger; zoodra nu de verbodsuren verstreken waren, maakte het volk zicht van den buit meester, en at het vleesch met het bloed, daardoor de wet schendende, die hun verbood het bloed te eten.PEP 641.1
Nu gebeurde het op dienzelfden dag, dat Jonathan door een bosch gaande, en niets van des konings verbod wetende, een weinig honig at. Dit kwam Saul des avonds ter oore. Hij had gezworen, dat de overtreding van zijn edict met den dood zou ge-straft worden; en schoon Jonathan niet opzettelijk gezondigd en God zijn leven op eene wonderbare wijze beveiligd had, en er door hem eene verlossing was teweeggebracht, hield de koning toch vol, dat het vonnis moest voltrokken worden. Spaarde hij het leven van zijnen zoon, dan bekende Saul daardoor, dat hij gezondigd had door den vloek onbedachtelijk uit te spreken. Dit zou vernederend voor zijnen hoogmoed zijn geweest. “Zoo doe mij God, en zoo doe Hij daartoe,” aldus luidde de verschrikkelijke uit-spraak, “Jonathan, gij moet den dood sterven.”PEP 641.2
De eer van de overwinning kon Saul zich niet toeëigenen, doch hij hoopte eer te verwerven door zijn ijver in het handhaven van de heiligheid van zijnen eed. Zelfs ten koste van zijnen zoon wilde hij zijnen onderdanen den indruk geven, dat des konings gezag moest gehandhaafd worden. Kort te voren had Saul, te Gilgal, gewaagd om, tegen Gods gebod in, als priester op te treden. Toen Samuël hem daarover bestrafte, bleef hij zich onverzettelijk rechtvaardigen. En nu zijn eigen gebod overtreden was, — niettegenstaande het verbod onredelijk en in onwetendheid overtreden was, — veroordeelde de koning en vader zijn eigen zoon ter dood. Het volk stond niet toe, dat het vonnis voltrokken werd. Des konings toorn trotseerende, verklaarden zij: “Zou Jonathan ster-ven, die deze groote verlossing in Israel gedaan heeft? dat zij verre! zoo waarachtig als de Heere leeft, zoo er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal! want hij heeft dit heden met God gedaan.” De hoogmoedige monarch durfde zich niet tegen deze eenparige uitspraak verzetten, en alzoo werd Jonathans leven gespaard.PEP 641.3
Saul moest wel voelen, dat zijn zoon hooger geschat werd dan hij, beide door het volk en door God. Jonathans verlossing was eene scherpe bestraffing over des konings onbezonnenheid. Saul had daarom een voorgevoel, dat zijn vloek op zijn eigen hoofd komen zou. Hij staakte den oorlog tegen de Filistijnen, en ging gemelijk en ontevreden naar huis.PEP 642.1
Gewoonlijk zijn de strengste beoordeelaars van anderen de grootste verontschuldigers van eigen zonden. Gelijk Saul, dragen velen Gods misnoegen weg, en weigeren raad of bestraffing aan te nemen. Zelfs wanneer zij overtuigd zijn, dat de Heere niet met hen js, weigeren zij te erkennen, dat zij de oorzaak der moeite zijn. Zij zijn hoogmoedige pochers, en vellen een wreed oordeel of spreken eene harde bestraffing uit over degenen, die beter zijn dan zij. Wenschelijk ware het, dat zulke zelfbenoemde rechters Christus’ woorden in overweging namen: “Met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden.”PEP 642.2
Dikwerf worden zij, die zich zelven zoeken te verhoogen, in betrekkingen geplaatst, waar hun karakter openbaar wordt. Zoo ging het Saul ook. Door zijne eigene handelwijze werd het volk overtuigd, dat de eer en het gezag van het koningschap hem dierbaarder waren dan de gerechtigheid, genade, of weldadigheid. Aldus leerde het volk hunnen misstap in zien, dat zij Gods heerschappij verworpen hadden. In ruil voor den vromen profeet, wiens gebeden zegeningen hadden doen nederdalen, hadden zij nu eenen koning, die in zijn blinden ijver eenen vloek over hen afgebeden had.PEP 642.3
Zoo de Israelieten niet voor Jonathan in de bres gesprongen waren, hun verlosser zou zeker overeenkomstig des konings dekreet zijn omgebracht. Met hoe veel wantrouwen zal dat volk Sauls leiding naderhand gevolgd zijn! Hoe bitter moet het verwijt zijn geweest, dat zij zelve hem op den troon geplaatst hadden! De Heere verdraagt der menschen verkeerdheden lang, en geeft allen eene gelegenheid om hunne zonden te verzaken; doch terwijl Hij dezulken schijnt te zegenen, in weerwil van hun veronachtzamen van Zijnen wil en het verachten Zijner bestraffingen, zal Hij toch te zijner tijd hunne dwaasheid openbaar maken.PEP 642.4
* * * * *