Hoofdstuk 7—De kinderjaren
De kinderjaren en jeugd van Jezus werden doorgebracht in een klein dorpje in de bergen. Er was geen plaats op aarde die niet door Zijn tegenwoordigheid zou Zijn geëerd. De paleizen van koningen zouden bevoorrecht geweest zijn, wanneer ze Hem als gast hadden mogen ontvangen. Maar Hij ging de huizen van de rijken voorbij, de koninklijke hoven en de vermaarde plaatsen waar de geleerden vertoefden, om een tehuis te vinden in het onbekende en verachte Nazareth.DWE 45.1
Het korte verhaal over zijn eerste levensjaren heeft een heerlijke betekenis: “Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem”. Verlicht door Zijns Vaders aangezicht, “nam Jezus toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen”. Zijn geest was actief en scherpzinnig, met een bedachtzaamheid en wijsheid die Zijn jaren ver vooruit waren. Toch bezat Zijn karakter een prachtige evenwichtigheid. De krachten van lichaam en geest ontwikkelden zich geleidelijk in overeenstemming met de wetten van het kind-zijn.DWE 45.2
Als kind bleek Jezus een bijzonder vriendelijke aard te hebben. Zijn gewillige handen waren steeds bereid anderen te dienen. Hij legde een geduld aan de dag dat door niets kon worden verstoord, en een waarheidsliefde die nooit de rechtschapenheid zou opofferen. In beginsel zo standvastig als een rots, openbaarde Zijn leven de gratie van onbaatzuchtige hoffelijkheid.DWE 45.3
Met diepe ernst sloeg de moeder van Jezus de ontwikkeling van Zijn krachten gade en ze zag het stempel van volmaaktheid dat op Zijn karakter lag. Met grote vreugde trachtte zij die heldere, open geest aan te moedigen. Door de Heilige Geest ontving zij wijsheid om samen te werken met de hemelse machten bij de ontwikkeling van dit Kind, dat alleen God als Zijn Vader kon aanwijzen.DWE 45.4
Vanaf de vroegste tijden hadden de getrouwen in Israël veel zorg besteed aan de opvoeding van de jeugd. De Here had erop gewezen, dat de kinderen, wanneer ze nog zuigelingen waren, moesten leren van Zijn goedheid en Zijn grootheid, in het bijzonder zoals die in Zijn wet zijn geopenbaard en zoals ze blijken uit de geschiedenis van Israël. Gezang en gebed, en lessen uit de Schriften moesten worden aangepast aan de zich langzaam ontplooiende geest. Vaders en moeders moesten hun kinderen leren, dat de wet van God een uitdrukking is van Zijn karakter, en dat, wanneer zij de beginselen van de wet in hun hart sloten, het beeld van God in de geest en ziel gegraveerd zou worden. Veel van deze lessen werden mondeling gegeven, maar de jeugd leerde ook de Hebreeuwse geschriften lezen, en de perkamenten rollen van de Oudtestamentische Geschriften lagen voor hun studie geopend.DWE 45.5
In de dagen van Christus werd de stad of het dorp waar niet voor het godsdienstig onderwijs aan jongeren werd gezorgd, beschouwd als staande onder de vloek van God. Het onderwijs was echter formeel geworden. De overlevering had voor een groot deel de Schriften verdrongen. Het juiste onderwijs zou de jeugd ertoe brengen, God te “zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten”. Maar de Joodse leraars gaven hun aandacht aan ceremoniële zaken. De geest werd overladen met leerstof die waardeloos was voor het onderwijs en die in de hogere school der hemelse hoven niet zou worden erkend. De ervaring die door het persoonlijk aanvaarden van Gods Woord wordt verkregen, kreeg geen plaats in het opvoedingswerk. Volkomen in beslag genomen door de routine van de uiterlijke dingen, vonden de leerlingen geen rustige uren meer om God te zoeken. Zij hoorden Zijn stem niet tot hun hart spreken. In hun zoeken naar kennis wendden zij zich af van de Bron van wijsheid. De belangrijkste dingen in de dienst van God werden verwaarloosd. De beginselen van de wet werden verdoezeld. Datgene wat als de beste opvoeding werd beschouwd, werd de grootste belemmering voor werkelijke ontwikkeling. Door het onderwijs van de rabbi’s werden de capaciteiten van de jeugd onderdrukt. Hun geest werd bekrompen en eng.DWE 46.1
Het kind Jezus ontving geen onderwijs aan de synagogescholen. Zijn moeder was Zijn eerste menselijke onderwijzeres. Van haar lippen en uit de boekrollen der profeten leerde Hij de hemelse dingen kennen. De woorden die Hijzelf voor Israël tot Mozes had gesproken, werden Hem nu geleerd aan de schoot van Zijn moeder. Toen Hij van kind opgroeide tot jongeman, bezocht Hij niet de scholen van de rabbi's. Hij had de opvoeding die hij die bron verkregen kon worden, niet van node, want God was Zijn leermeester.DWE 46.2
De vraag die gesteld werd tijdens het dienstwerk van de Heiland: “Hoe is deze zo geleerd, zonder onderricht te hebben ontvangen?” wijst er niet op, dat Jezus niet kon lezen, maar alleen, dat Hij geen opleiding bij de rabbi’s had genoten. Aangezien Hij kennis vergaarde op dezelfde wijze als wij dat kunnen doen, toont Zijn grote kennis van de Schriften aan, hoe ijverig Zijn jeugdjaren aan de studie van Gods Woord werden besteed. En voor Hem uitgespreid lag de grote bibliotheek van Gods geschapen werken. Hij Die alles gemaakt had, bestudeerde de lessen die Zijn eigen hand in de aarde, zee en lucht had geschreven. Los van de onheilige methoden van de wereld, vergaarde Hij een grote wetenschappelijke kennis uit de natuur. Hij bestudeerde het leven van planten en dieren, en het leven van de mens. Vanaf Zijn vroegste jeugd was Hij van één doel vervuld: Hij leefde om anderen te zegenen. Hiertoe vond Hij hulpmiddelen in de natuur, nieuwe ideeën voor middelen en wegen schoten door Zijn gedachten terwijl Hij het plantenen dierenleven bestudeerde. Voortdurend trachtte Hij uit de dingen die Hij zag, voorbeelden te halen waardoor Hij de levende woorden van God aan de mensen kon voorstellen. De gelijkenissen waardoor Hij tijdens Zijn dienstwerk zo gaarne Zijn lessen in de waarheid mededeelde, tonen ons hoe Zijn geest openstond voor de indrukken uit de natuur, en hoe Hij geestelijke lessen vond in de dingen die Hem in Zijn dagelijks leven omringden.DWE 46.3
Zo openbaarden de betekenis van het Woord en de werken Van God zich aan Jezus terwijl Hij trachtte de oorzaak der dingen op te sporen. Hemelse wezens waren Zijn begeleiders, en Hij koesterde heilige gedachten en sprak met God. Vanaf het ogenblik, dat Hij Zich voor het eerst bewust werd van Zijn denken, groeide Hij voortdurend in geestelijke genade en kennis der waarheid.DWE 47.1
Ieder kind kan kennis verkrijgen zoals Jezus dat deed. Wanneer we trachten bekend te worden met onze hemelse Vader door Zijn Woord, zullen engelen tot ons naderen, zal onze geest versterkt worden en zullen onze karakters veredeld en verfijnd worden. We zullen meer gelijk worden aan onze Heiland. Wanneer we de pracht en grootheid van de natuur beschouwen, gaan onze gevoelens uit naar God. Terwijl de geest zich verwondert, wordt de ziel versterkt, doordat ze in contact komt met de Oneindige door Zijn werken. Gemeenschap met God door het gebed ontwikkelt de geestelijke en zedelijke vermogens, en de geesteskrachten worden versterkt wanneer we gedachten koesteren die het geestelijke betreffen.DWE 47.2
Het leven van Jezus was een leven in overeenstemming met de wil van God. Toen Hij een kind was, dacht en sprak Hij als een kind, maar geen spoor van zonde mismaakte het beeld van God dat in Hem was. Toch was Hij niet vrijgesteld van verzoeking. De bewoners van Nazareth waren spreekwoordelijk bekend om hun verdorvenheid. Welk een lage dunk men over het algemeen van hen had, blijkt uit de vraag van Nathanaël: “Kan uit Nazareth iets goeds komen?” Jezus werd gesteld op een plaats waar Zijn karakter op de proef gesteld zou worden. Hij moest voortdurend waakzaam zijn om Zijn reinheid te kunnen behouden. Hij stond bloot aan alle strijd die wij krijgen, opdat Hij voor ons een voorbeeld zou kunnen zijn als kind, als jongeman en als man.DWE 47.3
Satan was onvermoeibaar in zijn pogingen om het Kind van Nazareth te overwinnen. Vanaf Zijn eerste levensjaren werd Jezus beschermd door engelen des hemels, en toch was Zijn leven één lange strijd tegen de machten der duisternis. Het feit dat er op aarde één leven kon zijn dat vrij was van de bezoedeling van het kwaad, was een ergernis en iets verbijsterends voor de vorst der duisternis. Hij liet geen middel onbeproefd om Jezus te verleiden. Geen mensenkind zal ooit geroepen worden om een heilig leven te leiden te midden van zo’n heftige strijd met de verleiding als onze Heiland.DWE 48.1
De ouders van Jezus waren arm en afhankelijk van hun dagelijkse arbeid. Hij kende armoede, zelfverloochening en gebrek. Deze ervaring was een beveiliging voor Hem. In Zijn werkzaam leven waren geen ledige momenten die tot verleiding nodigden. Geen doelloze uren openden de weg voor verderfelijke omgang. Hij sloot zover mogelijk de deur voor de verleider. Winst noch genoegen, bijval noch afkeuring konden Hem ertoe brengen toe te stemmen in een boze daad. Hij was wijs in het onderkennen van het kwaad, en sterk in het weerstaan ervan.DWE 48.2
Christus was de enige zondeloze die ooit op deze aarde heeft geleefd; toch leefde Hij bijna dertig jaar onder de verdorven inwoners van Nazareth. Dit feit is een berisping voor hen die menen dat ze afhanelijk zijn van plaats, fortuin of welvaart om een ‘zondeloos leven te kunnen leiden. Verleiding, armoede en tegenstand vormen juist de tucht die nodig is om reinheid en vastheid te ontwikkelen.DWE 48.3
Jezus leefde in een plattelandsgezin en vervulde getrouw en opgewekt Zijn taak door mee te dragen in de lasten van het huishouden. Hij was de Heerser van de hemel geweest, en engelen hadden vol vreugde gedaan wat Hij zei; nu was Hij een gewillige dienaar, een liefhebbende, gehoorzame zoon. Hij leerde een ambacht en met Zijn eigen handen werkte Hij in de timmermanswerkplaats bij Jozef. In het eenvoudige kleed van een gewoon arbeider liep Hij door de straten van het stadje, wanneer Hij naar Zijn nederig werk ging of vandaar terugkeerde. Hij gebruikte Zijn goddelijke kracht niet om Zijn lasten of zware arbeid te verlichten.DWE 48.4
Terwijl Jezus werkte, als kind en als jongeman, ontwikkelden zich geest en lichaam. Hij gebruikte Zijn lichamelijke kracht niet roekeloos, maar op zo'n manier, dat Hij gezond bleef, opdat Hij in ieder opzicht het beste werk zou kunnen doen. Zelfs het hanteren van het gereedschap wilde Hij niet gebrekkig doen. Hij was volmaakt als vakman zoals Hij ook volmaakt van karakter was. Door Zijn eigen voorbeeld leerde Hij ons, dat het onze plicht is, ijverig te zijn, zodat ons werk verricht zal worden met nauwgezetheid en degelijkheid, en dat zulke arbeid eervol is. De oefening die de handen leert nuttig te zijn en jonge mensen leert hun deel te dragen van de lasten des levens, geeft lichamelijke krachten en ontwikkelt ieder talent. Allen moeten leren iets te doen dat heilzaam is voor henzelf en tot nut van anderen. God heeft het werk tot een zegen gesteld, en alleen de ijverige werker vindt de ware schoonheid en levensvreugde. De goedkeuring van God rust met liefdevolle zekerheid op kinderen en jonge mensen die opgewekt hun aandeel vervullen in de huiselijke bezigheden en zo de lasten van vader en moeder helpen dragen. Zulke kinderen zullen hun ouderlijk huis verlaten om nuttige leden van de maatschappij te worden.DWE 48.5
Gedurende Zijn gehele leven hier op aarde was Jezus een ernstig en toegewijd werker. Hij verwachtte veel; daarom ondernam Hij veel. Nadat Hij Zijn dienstwerk begonnen was, zei Hij: “Wij moeten werken de werken Desgene Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand werken kan”. Jezus ontweek zorg en verantwoordelijkheid niet, zoals zovelen doen die belijden Zijn volgelingen te zijn. Omdat zij deze tucht proberen te ontwijken, zijn zovelen zwak en onbekwaam. Zij bezitten wellicht kostbare en beminnelijke karaktertrekken, maar ze zijn slap en bijna nutteloos wanneer moeilijkheden of hindernissen overwonnen moeten worden. De zekerheid en de werklust, de vastheid en sterkte van karakter, die ons in Christus getoond zijn, moeten in ons ontwikkeld worden door dezelfde discipline waaraan Hij Zich had onderworpen. En de genade die Hij ontving, zal ons ook ten deel vallen.DWE 49.1
Zolang Hij hier op aarde leefde, deelde onze Heiland het lot van de armen. Hij kende uit ervaring hun zorgen en moeilijkheden, en Hij kon alle eenvoudige arbeiders troosten en bemoedigen. Zij die een juist begrip hebben van hetgeen Zijn leven ons leert, zullen nooit het gevoel hebben dat er onderscheid tussen de verschillende klassen moet worden gemaakt, en dat de rijken meer geëerd moeten worden dan de achtenswaardige armen.DWE 49.2
Jezus bracht opgewektheid en tact naar voren bij Zijn arbeid. Het vereist veel geduld en geestkracht om bijbelgodsdienst uit te dragen in het huiselijk leven en in de werkplaats, om de spanning van wereldse zaken te doorstaan en toch het oog alleen op de heerlijkheid van God gericht te houden. Hierin was Christus een helper. Hij was nooit zozeer van wereldse zorgen vervuld dat Hij geen tijd of aandacht meer voor het hemelse had. Dikwijls bracht Hij de vreugde van Zijn hart tot uiting door het zingen van psalmen en hemelse liederen. Dikwijls hoorden de bewoners van Nazareth hoe Hij Zijn stem verhief in lof en dank aan God. Door het lied hield Hij gemeenschap met de hemel, en wanneer Zijn metgezellen klaagden dat ze de arbeid moe waren, werden ze aangemoedigd door de lieflijke melodie die van Zijn lippen klonk. Zijn lofzang scheen de boze engelen te verbannen, en gelijk wierook de plaats met aangename reuk te vervullen. De gedachten van Zijn toehoorders werden van hun aardse ballingschap afgeleid naar het hemels tehuis. Jezus was voor de wereld de bron van genezende genade, en gedurende al die jaren van afzondering in Nazareth vloeiden uit Zijn leven stromen van medeleven en tederheid. De bejaarden, de bedroefden, zij die gebukt gingen onder de last der zonde, de kinderen in hun onschuldige vreugde in hun spel, de diertjes in het struikgewas, de geduldige lastdieren allen waren gelukkiger in Zijn tegenwoordigheid. Hij Wiens machtwoord de werelden in stand hield, boog Zich om een gewonde vogel te helpen. Niets was te gering voor Zijn aandacht, er was niets dat Hij beneden Zich achtte om te dienen.DWE 49.3
Naarmate dan Jezus toenam in wijsheid en grootte, nam Hij toe in genade bij God en mensen. Hij verkreeg de sympathie van ieders hart, door te tonen dat Hij in staat was met allen mee te leven. De sfeer van hoop en moed die Hem omgaf, maakte Hem tot een zegen voor ieder huis. En op de sabbatdag werd Hij dikwijls in de synagoge naar voren geroepen om een gedeelte uit de Profeten voor te lezen, en de harten van de toehoorders werden ontroerd wanneer er een nieuw licht straalde uit de bekende woorden van de heilige boeken.DWE 50.1
Toch vermeed Jezus uiterlijk vertoon. Gedurende al de jaren van Zijn verblijf in Nazareth maakte Hij geen gebruik van Zijn wonderbare kracht. Hij zocht geen hoge positie en matigde zich geen titels aan. Zijn rustig, eenvoudig leven, en zelfs het zwijgen van de Schriften over Zijn jonge jaren, leren ons een belangrijke les. Hoe rustiger en eenvoudiger het leven van een kind is, hoe meer vrijgesteld van kunstmatige opwinding, en hoe meer in harmonie met de natuur des te gunstiger is dat voor zijn lichamelijke en verstandelijke vermogens en voor zijn geestkracht.DWE 50.2
Jezus is ons voorbeeld. Er zijn vele mensen die Zijn openbaar dienstwerk met veel belangstelling bestuderen, terwijl ze de les uit Zijn eerste levensjaren niet opmerken. Maar juist in Zijn huiselijk leven is Hij een voorbeeld voor alle kinderen en jonge mensen. De Heiland daalde af tot armoede, opdat Hij ons zou kunnen leren hoe dicht we in nederige omstandigheden bij God kunnen leven. Hij leefde om Zijn Vader te behagen, te eren en te verheerlijken in de gewone dingen des levens. Hij begon Zijn werk door zich te wijden aan het nederige werk van de werkman die zwoegt voor zijn dagelijks brood. Hij diende God evengoed toen Hij zich moeite gaf aan de werkbank in de timmermanswerkplaats als toen Hij wonderen verrichtte voor de ogen van de menigte. En ieder jongmens die het voorbeeld volgt van Christus’ trouw en gehoorzaamheid in Zijn nederig huis, kan zich beroepen op de woorden die door de Vader van Hem werden gezegd door middel van de Heilige Geest: “Zie, Mijn Knecht, Die Ik ondersteun; Mijn uitver-korene, in Wie Ik een welbehagen heb”.DWE 50.3