Loading...
Larger font
Smaller font
Copy
Print
Contents
  • Results
  • Related
  • Featured
No results found for: "".
  • Weighted Relevancy
  • Content Sequence
  • Relevancy
  • Earliest First
  • Latest First
    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents

    De levenstaak

    Dit ene doe ik.”

    Een omlijnd doel

    Succes op een of ander gebied vereist een bepaald omlijnd doel. Wie waarlijk succes in het leven wil bereiken, moet steeds het doel dat zijn inspanning waard is, vast in het oog houden. Zo’n doel wordt de jeugd van heden gesteld. Het door de hemel vastgestelde plan, het evangelie aan de wereld te brengen in dit geslacht, is het edelste doel dat op elk menselijk wezen een beroep kan doen. Het opent een arbeidsveld voor ieder, wiens hart door Christus is beroerd.Ka 261.1

    Gods doel met de kinderen die opgroeien in onze gezinnen, is wijder, dieper en hoger dan onze beperkte gezichtskring kan omvatten.Ka 261.2

    Gods doel met de jeugd

    Vroeger heeft Hij uit de nederigste kringen mensen die volgens Hem trouw waren, geroepen om in de hoogste plaatsen der wereld van Hem te getuigen. En menige jongeman van deze tijd, die als Daniël in zijn ouderlijk huis in Judea opgroeit, Gods Woord en Zijn werken bestudeert, en onderlegd wordt tot een trouwe dienst, zal eenmaal staan voor volksvertegenwoordigingen, voor rechtbanken, in koninklijke hoven als een getuige van de Koning der koningen. Velen zullen geroepen worden om God in de wijde wereld te dienen. De ganse wereld staat open voor het Evangelie. Ethiopië strekt zijn handen uit naar God. Vanuit Japan en China en India, van de nog in duisternis verkerende landen van ons eigen continent, vanuit elke hoek van onze wereld komt de roep van zondige harten die de God der liefde willen leren kennen. Miljoenen en miljoenen hebben nog nooit iets gehoord van God of van Zijn liefde die geopenbaard is in Christus. Het is hun recht deze kennis te ontvangen. Zij hebben dezelfde aanspraak op de genade van de Heiland als wij. En het is de plicht van ons, die de kennis hebben ontvangen, met onze kinderen aan wie wij deze kennis kunnen overdragen, op die roep in te gaan. Tot elk gezin en elke school, tot elke ouder, onderwijzer, en het kind op wie het licht van het evangelie heeft geschenen, komt in deze crisistijd de vraag, welke ook aan koningin Esther werd gesteld in die crisis destijds in de geschiedenis van Israel: „Wie weet of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt?” (Esther 4:14).Ka 261.3

    God een Deelgenoot in het lijden

    Zij wier gedachten uitgaan naar het bespoedigen of het belemmeren van het evangelie, overdenken dat doorgaans van hun eigen standpunt en met betrekking tot de wereld; slechts weinigen overdenken dat met betrekking tot God. Weinigen bepalen hun gedachten bij het lijden dat de zonde onze Schepper heeft veroorzaakt. De ganse hemel leed mee in de doodsstrijd van Christus, maar dat lijden begon of eindigde niet met Zijn verschijning in het vlees. Voor ons traag begrip is het kruis een openbaring van de pijn die de zonde, vanaf haar ontstaan, het hart van God heeft toegebracht. Elke afwijking van het recht, elke wrede dood, elk falen van de mens Zijn ideaal te benaderen, smart Hem. Toen over Israël de rampen kwamen als een zeker gevolg van hun afdwaling van God — onderworpen door hun vijanden, een gruwzame behandeling, en dood — wordt in verband daarmede gezegd dat „Hij Israëls ellende niet langer kon aanzien” „In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.” (Richteren 10:16; Jes 63:9). Zijn Geest „pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen”. Zoals „de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is”, (Rom. 8:26, 22) zo doet ook het hart van de oneindige Vader pijn door Zijn medeleven. Onze wereld is een groot ziekenhuis, een toonbeeld van ellende, waarbij wij met onze gedachten bijna niet durven vertoeven.Ka 262.1

    Wanneer het einde zal komen

    Zouden wij daarvan een besef hebben, zoals de werkelijkheid is, dan zou de last te vreselijk zijn. En toch voelt God dit alles. Om de zonde en haar gevolgen te vernietigen, gaf Hij Zijn geliefde Zoon, en Hij heeft het in onze macht gesteld, door met Hem mede te werken, aan dit toneel van ellende een einde te maken. „Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen”. (Matth. 24: 14). Het bevel van Christus tot Zijn volgelingen luidt: „Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”. (Marc. 16:15). Niet dat allen geroepen zijn om prediker of zendeling te worden in de gewone zin van het woord; maar allen mogen Zijn medearbeiders zijn in het brengen van de „blijde boodschap” aan hun medemensen. Aan allen, groot en klein, geschoolden en niet-geschoolden, aan jong en oud wordt het bevel gegeven.Ka 262.2

    Fouten in de opvoeding

    Kunnen wij, in verband met dit bevel, onze zonen en dochters opvoeden tot een naar de uiterlijke vorm respectabel leven, een zogenaamd christelijk leven, waaraan echter Zijn zelfopoffering ontbreekt, een leven waarover het vonnis van Hem die de waarheid is, moet luiden: „Ik ken u niet”?Ka 263.1

    Zelfzuchtig doel

    Duizenden doen dit. Zij denken voor hun kinderen de zegeningen van het evangelie zeker te stellen, terwijl zij de geest daarvan verloochenen. Maar dit is een onmogelijkheid. Zij die het voorrecht van de gemeenschap met Christus in het dienen verwerpen, verwerpen de enige opleiding welke iemand in staat stelt met Hem te delen in Zijn heerlijkheid. Zij verwerpen de scholing die in dit leven kracht en karakteradel verleent. Menige vader en moeder die hun kinderen niet gebracht hebben aan de voet van het kruis van Christus, hebben te laat geleerd, dat zij ze aldus overgaven aan de vijand van God en mens. Zij bezegelden hun ondergang, niet alleen voor het toekomstige, maar ook voor het huidige leven. De verzoeking overwon hen. Zij groeiden op als een vloek voor de wereld, tot verdriet en schande voor hen die hun het leven gaven.Ka 263.2

    In beslag genomen door studie

    Velen werden, zelfs in hun voorbereiding om God te dienen, door verkeerde opvoedingsmethoden afkerig gemaakt. In het algemeen wordt hier het leven te vaak gezien als te bestaan uit verschillende perioden, de periode van het leren en de periode van het doen — de theorie en de practijk —. Ter voorbereiding op een dienend leven worden jonge mensen naar school gezonden, om kennis op te doen uit boekenstudie. Terwijl ze aldus van de verantwoordelijkheden van het dagelijkse leven zijn afgesneden raken ze verdiept in de studie, en verliezen vaak het eigenlijke doel uit het oog. De geestdrift van hun eerste overgave verflauwt en maar al te velen komen onder de invloed van een persoonlijke, zelfzuchtige eerzucht. Wanneer zij zijn afgestudeerd bemerken duizenden dat zij van het leven vervreemd zijn. Zij zijn zo lang bepaald bij het abstrakte en theoretische, dat, waarneer alle krachten opgewekt moeten worden voor de harde strijd van het werkelijke leven, zij daarop niet voorbereid zijn. Inplaats van het edele werk dat zij zich hadden voorgesteld, wordt al hun energie opgebruikt in een strijd om louter het bestaan. Na herhaalde teleurstellingen, zelfs wanhopend aan de mogelijkheid zich een eerlijk bestaan te verzekeren, komen velen tot twijfelachtige of misdadige practijken. De wereld wordt beroofd van de dienst die ze had kunnen ontvangen, en God wordt beroofd van de zielen die Hij had willen verheffen en louteren en eren als Zijn vertegenwoordigers. Vele ouders maken de fout onderscheid tussen hun kinderen te maken wat de opvoeding betreft. Zij getroosten zich bijna elk offer om voor het kind met een helder verstand de beste kansen te verkrijgen. Maar deze kansen worden niet noodzakelijk geacht voor de kinderen die minder beloven. Voor de vervulling van de gewone plichten des levens wordt een gewone scholing voldoende geacht.Ka 263.3

    Wie zullen wij een goede scholing geven?

    Maar wie is in staat uit een gezin met kinderen diegenen te kiezen op wie de zwaarste verantwoordelijkheden zullen rusten? Hoe vaak is het niet voorgekomen dat menselijk oordeel precies verkeerd was? Denk maar eens aan de ervaring van Samuel toen hij werd uitgezonden om van de zonen van Isaï een tot koning te zalven. Zeven edele jonge mannen gingen aan hem voorbij. Toen zijn ogen vielen op de eerste, schoon van aangezicht, goed gebouwd, met de houding van een vorst, riep de profeet uit: „zeker staat hier voor de Here Zijn gezalfde”. Maar God zeide: „let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet, de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan”. En van alle zeven klonk het getuigenis: „De Here heeft deze niet verkoren”. (Sam. 16:6, 7, 10). En pas nadat David weggeroepen was van de kudde, werd de profeet toegestaan zijn taak te vervullen.Ka 264.1

    ,,Niet zoals de mens ziet”

    De oudere broeders, uit wie Samuel zijn keuze had willen maken, bezaten niet de eigenschappen die God als noodzakelijk zag voor een heerser over Zijn volk. Hovaardig, egoïstisch, zelfvoldaan, werden zij opzij gezet voor degene op wie zij neerkeken, die de oprechtheid en de eenvoud van zijn jeugd had bewaard, en die, omdat hij gering was in eigen oog, door God kon worden opgeleid voor de verantwoordelijkheden van het koninkrijk. Zo ziet God ook heden in mening kind, dat de ouders wilden passeren, talenten ver boven die welke anderen openbaren, van wie men denkt dat ze zoveel beloven.Ka 265.1

    En wie is eigenlijk bekwaam, wat betreft de mogelijkheden van het leven, te onderscheiden wat van belang en wat niet van belang is? En hoe menige werker van nederige afkomst, die zijn schouders zette onder een of andere onderneming die de wereld tot zegen werd, heeft resultaten bereikt welke koningen hem konden benijden! Laat elk kind daarom een opvoeding voor de hoogste dienst ontvangen. „Zaai uw zaad in de morgen en laat uw hand tegen de avond niet rusten, want gij weet niet of het ene gelukken zal of het andere”. (Pred. 11:6).Ka 265.2

    Het kiezen van een bezigheid

    De bijzondere plaats die ons in het leven wordt toegewezen, wordt bepaald door onze capaciteiten. Niet allen bereiken dezelfde ontwikkeling of doen hetzelfde werk met dezelfde bekwaamheid. God verwacht niet dat de hysop de afmetingen van de ceder of dat de olijfboom de hoogte van de statige palm bereikt. Maar ieder moet naar een doel streven, zo hoog, als de verbinding van de menselijke met de goddelijke kracht hem mogelijk maakt te bereiken.Ka 265.3

    Oorzaak van mislukking

    Velen worden niet wat ze zouden kunnen worden omdat ze de kracht die in hen is, niet ontwikkelen. Zij leggen geen beslag op de goddelijke kracht, zoals ze dat zouden kunnen doen. Velen laten zich afleiden van de richting, waarin zij het beste succes zouden kunnen bereiken. Terwijl ze naar groter eer of een prettiger werkkring zoeken, gaan ze zich op iets toeleggen, waarvoor ze niet geschikt zijn. Menigeen die talenten bezit voor een of ander ambacht, kiest in zijn eerzucht een hoger beroep; en hij die een goede boer, handwerksman of ziekenverpleger zou kunnen zijn, neemt de positie in van een predikant, een advocaat of arts, terwijl zijn capaciteiten daartoe niet toereikend zijn. Dan zijn er weer anderen, die een verantwoordelijke positie zouden kunnen bekleden, maar die, door gebrek aan energie, vlijt of volharding, zich tevreden stellen met een gemakkelijker werkkring.Ka 265.4

    Het is nodig dat we Gods levensplan meer navolgen. Ons best doen in het werk dat het meest voor de hand ligt, onze wegen aan God opdragen, en letten op de aanwijzingen van Zijn voorzienigheid — ziedaar de voorschriften die een veilige leiding in de keuze van een werkkring garanderen.Ka 266.1

    Hij die van de hemel nederdaalde om ons voorbeeld te zijn, bracht bijna dertig jaar van Zijn leven door in het dagelijkse gewone werk; maar in die tijd bestudeerde Hij het Woord en de werken Gods en hielp en onderwees Hij allen die onder Zijn invloed kwamen. Toen Hij Zijn openbaar dienstwerk begon, ging Hij het land door, genas de zieken, troostte de bedroefden en verkondigde het evangelie aan de armen. Dit is het werk van al Zijn volgelingen.Ka 266.2

    Een voorbeeld in het dienen

    „De eerste onder u”, zo sprak Hij, „worde als de jongste en de leider als de dienaar. Want Ik ben in uw midden als dienaar.(Luc. 22 :26, 27).Ka 266.3

    Christus lief te hebben en trouw te zijn is de bron van alle waarachtig dienen. In het hart dat door Zijn liefde wordt beroerd, ontstaat een verlangen voor Hem te arbeiden. Men moet dit verlangen aanmoedigen en in de juiste banen leiden. Men moet de aanwezigheid van armen, bedroefden, onwetenden of ongelukkigen, hetzij in het gezin, de omgeving of de school, niet als een tegenslag beschouwen, maar daarin, wat het dienen betreft, een kostelijke gelegenheid zien.Ka 266.4

    In dit werk, evenals in elk ander, wordt bekwaamheid verkregen door de practijk. Juist door zich te oefenen in de gewone plichten des levens en in het dienen van de nooddruftigen en zieken, wordt vaardigheid verkregen. Zonder dit worden de best bedoelde pogingen vaak nutteloos en zelfs nadelig. Zwemmen leert men immers in het water en niet op het droge.Ka 266.5

    Kerkverband

    Een andere verplichting, vaak te oppervlakkig beschouwd, welke aan de jeugd die de eisen van Christus heeft leren kennen, duidelijk gemaakt moet worden, is de verplichting die zij als lid van de gemeente hebben.Ka 266.6

    De verhouding tussen Christus en Zijn gemeente is zeer innig en heilig, Hij de Bruidegom, en de gemeente de bruid, Hij het hoofd en de gemeente het lichaam. Gemeenschap met Christus houdt dus ook in: gemeenschap met Zijn gemeente.Ka 267.1

    De gemeente is georganiseerd om te dienen; en in een dienend leven voor Christus is gemeenschap met de gemeente een van de eerste schreden. Getrouwheid aan Christus eist de trouwe vervulling van kerkelijke plichten. Dit is een belangrijk onderdeel van iemands opleiding, en in een gemeente, doortrokken van ‘s Meesters leven, zal dat er toe leiden dat men zich met de wereld daarbuiten bezighoudt.Ka 267.2

    Jeugdverenigingen

    Er zijn tal van richtingen, waarin de jeugd gelegenheid kan vinden om te helpen. Zij moeten zich in groepen verenigen tot een christelijke liefdedienst, en deze samenwerking zal blijken een hulp en bemoediging te zijn. Door belangstelling te tonen voor het werk van de jonge mensen, zullen ouders en onderwijzers in staat zijn hen te helpen met hun eigen grotere ervaring zodat hun pogingen succes zullen hebben.Ka 267.3

    Zending in verre landen

    Bekendheid met iets wekt medeleven, en medeleven is de bron van succesvolle arbeid. Om bij de kinderen en bij de jeugd sympathie en de geest van zelfverloochening voor de lijdende miljoenen in verre gebieden te wekken, moet men hen met deze landen en volken bekend maken. Op dit gebied kan in onze scholen veel bereikt worden. Inplaats van hun aandacht te vestigen op de heldendaden van de Alexanders en Napoleons der geschiedenis, kan men de scholieren beter het leven laten bestuderen van mannen als de apostel Paulus en Maarten Luther, Moffat, Livingstone en Carey, en van de geschiedenis der zending zoals die zich in onze tijd ontwikkelt. Inplaats van hun geheugen te belasten met een lijst van namen en theorieën, die voor hun leven waardeloos zijn, en waaraan, eenmaal buiten de school, ze ternauwernood nog aandacht schenken, kunnen zij beter een studie maken van alle landen met betrekking tot het zendingswerk en bekend worden met de volken en hun noden.Ka 267.4

    Arbeiders uit het gewone volk

    In dit afsluitingswerk van het evangelie moet nog een zeer groot veld bewerkt worden, en meer dan ooit tevoren moeten helpers uit het gewone volk in dit werk worden ingeschakeld. Zowel de jeugd als de ouderen zullen geroepen worden van de akker, uit de wijngaard en de werkplaats om door de Meester te worden uitgezonden en Zijn boodschap te verkondigen. Velen van hen hebben voor opleiding weinig gelegenheid gehad, maar Christus ziet in hen eigenschappen die hen in staat zullen stellen aan Zijn bedoeling te beantwoorden. Wanneer zij hun hart in het werk leggen en graag willen leren, zal Hij ze geschikt maken om voor Hem te werken.Ka 268.1

    Hij die de diepten van ‘s werelds ellende en wanhoop kent, kent ook de middelen welke in de nood voorzien. Aan alle kanten ziet Hij zielen in duisternis, gebukt onder zonde en droefheid en pijn. Maar Hij ziet ook hun mogelijkheden; Hij ziet de hoogte, die zij kunnen bereiken. Hoewel menselijke wezens hun zegeningen misbruikhun talenten verknoeid en de waardigheid van een godzalig mensengeslacht verloren hebben, zal nochtans de Schepper in hun verlossing verheerlijkt worden.Ka 268.2

    De keuze van de Heiland

    De last van de arbeid voor die nooddruftigen in de ruwe gebieden der aarde, legt Christus op hen die gevoel hebben voor de on wetenden en voor hen die zijn afgedwaald. Hij zal aanwezig zijn om diegenen te helpen, wier harten ontvankelijk zijn voor medeleven, al zijn hun handen misschien ruw en onbekwaam. Hij wil werken door hen die barmhartigheid in ellende, en winst in verlies zien. Wanneer het Licht der wereld voorbij gaat, zal in alle moeiten een voorrecht, in verwarring orde, en in ogenschijnlijke mislukking succes gezien worden. Rampen zullen gezien worden als zegeningen en ellende als barmhartigheid. Arbeiders uit het gewone volk die de smarten van hun medemensen delen zoals hun Meester de smarten deelde van de ganse mensheid, zullen in het geloof aanschouwen hoe Hij met hen medewerkt.Ka 268.3

    „Nabij is de grote dag des Heeren, nabij en hij nadert haastig”. (Zef. 1:14). En een wereld moet gewaarschuwd worden.Ka 268.4

    Duizenden en nog eens duizenden van de jeugd en van de ouderen moeten zich met de voorbereiding die zij kunnen krijgen, aan dit werk wijden. Reeds gaan velen in op de roepstem van hun Here en Heiland en hun aantal zal nog groter worden. Laat elke christelijke opvoeder zulke arbeiders sympathie en medewerking verlenen. Laat hij de aan zijn zorg toevertrouwde jeugd bemoedigen en helpen opdat ze voorbereid worden om in de gelederen hun plaats in te nemen.Ka 269.1

    Kans om geschoold te worden

    Er is geen beroep, waarin de jeugd groter zegening kan ontvangen. Allen die zich aan de dienst des Heren wijden, zijn Gods helpende hand. Zij zijn de medearbeiders van de engelen; veelmeer nog zijn ze de menselijke werktuigen door wie de engelen hun opdracht vervullen. Engelen spreken door hun stem en werken door hun handen. En de menselijke arbeiders, in samenwerking met hemelse machten, plukken de vruchten van hun opvoeding en ervaring. Welke „universiteitsopleiding” kan als scholingsmiddel hiermede gelijk staan?Ka 269.2

    Het erfdeel onzer kinderen

    Hoe snel zou de boodschap van een gekruisigde, verrezen, en spoedig komende Heiland aan de wereld gebracht kunnen worden, wanneer we zo’n goed getraind leger van arbeiders hadden als onze jeugd met een goede opleiding zou kunnen vormen. Hoe spoedig zou dan het einde komen, het einde van lijden, van smart en zonde! Hoe spoedig zouden dan onze kinderen, inplaats van een erfdeel hier, bevlekt door zonde en smart, hun erfdeel ontvangen waar „de rechtvaardigen het land beërven en daarin voor immer wonen”; waar „geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek”, en „niet meer gehoord zal worden het geluid van geween” (Ps. 37 :29; Jes. 33 :24; 65 :19). Ka 269.3

    Larger font
    Smaller font
    Copy
    Print
    Contents