Bijbel en wetenschap
„Wie onder deze alle weet niet dat de hand des Heren dit doet?”
Harmonie tussen de natuur en de Openbaring
Daar het boek der natuur en het Boek der Openbaring het zegel dragen van dezelfde grote Geest, kunnen ze slechts in harmonie met elkander spreken. Door verschillende werkwijzen en in verschillende talen getuigen ze van dezelfde grote waarheden. De wetenschap ontdekt steeds nieuwe wonderen, maar haar wetenschappelijke onderzoekingen brengen niets dat, wanneer het goed wordt begrepen, in strijd is met de goddelijke Openbaring. Het boek der natuur en het Boek der Openbaring belichten elkander. Ze maken ons bekend met God door ons iets te leren van de wetten waardoor Hij werkt.Ka 124.1
De evolutie der aarde
Gevolgtrekkingen die men op onjuiste wijze heeft getrokken uit feiten, waargenomen in de natuur, hebben echter tot een veronderstelde tegenstelling tussen wetenschap en Openbaring geleid, en, in een pogen om de harmonie te herstellen, werden verklaringen van de Schrift aangenomen die de kracht van het Woord van God ondermijnen en vernietigen. Men heeft gedacht dat de geologie, de aardkunde, in tegenspraak was met de letterlijke uitlegging van het Mozaïsche scheppingsverhaal. Men heeft beweerd dat miljoenen jaren nodig waren voor de evolutie der aarde uit de chaos, en om nu de Bijbel aan te passen aan deze veronderstelde open-baring der wetenschap, nam men aan dat de scheppingsdagen onbepaalde perioden waren die zich uitstrekten over duizenden, misschien wel miljoenen jaren.Ka 124.2
Het Bijbelverhaal van de schepping
Een dergelijke gevolgtrekking is absoluut ongewettigd. Het Bijbelverhaal is in harmonie met zichzelf en met de leer der natuur. Van de eerste dag in het scheppingswerk staat geschreven: „Toen was het avond geweest en het was morgen geweest; de eerste dag.” Gen. 1:5. En datzelfde wordt gezegd van elk der eerste zes dagen van de scheppingsweek.Ka 124.3
De Schrift zegt, dat elk van deze perioden een dag is, bestaande uit avond en morgen, evenals elke andere dag sinds die tijd. Wat het scheppingswerk zelf betreft, luidt het Goddelijke getuigenis: „Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er.” Psalm 33 :9. Waarom zou God, die op dezelfde wijze ontelbare werelden het aanzien gaf, dan zo’n lange tijd nodig hebben voor de evolutie van de aarde uit de chaos? Moeten wij, om Zijn werken te verklaren, Zijn Woord geweld aan doen?Ka 125.1
Veranderingen door de Zondvloed
Het is waar dat in de aarde gevonden overblijfselen getuigen van het bestaan van mensen, dieren en planten, veel groter dan we nu kennen. Men ziet ze als het bewijs van het bestaan van een plantenen dierenwereld vóór de tijd van het Mozaïsche scheppingsverhaal. Maar wat deze dingen betreft geeft de Bijbelse geschiedenis voldoende verklaring. Vóór de Zondvloed stond de ontwikkeling van het plantenen dierenleven ver boven die welke sindsdien gekend is. Bij de Zondvloed werd de aardkorst opengereten, ge-weldige veranderingen vonden plaats en in de herformatie van de aardkorst werden vele bewijzen van het leven dat voordien bestond, bewaard. De uitgestrekte bossen die ten tijde van de Zondvloed in de aarde werden begraven en in steenkool veranderden, vormen nu de uitgebreide kolenvelden, en verschaffen ons de olie, waarvan we heden ten dage het profijt hebben. Toen deze dingen aan het licht werden gebracht, waren ze even zovele stomme getuigen van de waarheid van Gods Woord.Ka 125.2
De evolutie van de mens
Verwant aan de theorie van de evolutie van de aarde, is die welke beweert dat uit kiemen, weekdieren en viervoetige dieren in een opgaande lijn de evolutie van de mens, het kroonstuk der schepping, is ontstaan.Ka 125.3
Wanneer men de gelegenheden der mensen voor een wetenschappelijk onderzoek eens nagaat, hoe kort is dan zijn leven, hoe begrensd zijn actiegebied, hoe beperkt zijn visie, hoe veelvuldig en groot de dwalingen in zijn conclusies, vooral wanneer het gebeurtenissen betreft waarvan men aanneemt dat ze voorafgaan aan de Bijbelse geschiedenis, hoe vaak worden de veronderstelde deducties (afleidingen) der wetenschap herzien of terzijde geschoven; hoe gemakkelijk worden de aangenomen perioden van de ontwikkeling der aarde van tijd tot tijd met miljoenen jaren vermeerderd of verminderd, en hoe dikwijls komen de theorieën, verkondigd door verschillende mannen der wetenschap, niet met elkaar in botsing! Wanneer we dit alles nu nagaan, zullen we dan, ter wille van onze zogenaamde afstamming van kiemen, weekdieren en apen, de verklaring van de Heilige Schrift verwerpen, die zo verheven is in haar eenvoud: „God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem”? Gen. 1:27. Zullen wij dat verslag van onze stamboom verwerpen — een stamboom veel verhevener dan welke ook die in de hoven der koningen wordt bewaard — „....de zoon van Adam, de zoon van God”? Lucas 3 :38.Ka 125.4
De goddelijke werking in de natuur
Bij een juist begrip zijn zowel de openbaringen van de wetenschap als de ervaringen van het leven in harmonie met het getuigenis van de Schrift aangaande de voortdurende werking van God in de natuur.Ka 126.1
In de door Nehemia opgetekende lofzang, zongen de Levieten: „Gij toch zijt alleen de Here. Gij hebt de hemel, de hemel der hemelen en al zijn heer gemaakt, de aarde en al wat daarin is, de zeeën en al wat daarin is, ja, Gij geeft hen allen het leven.” Nehemia 9:6.Ka 126.2
De alles omvattende voorzienigheid
Wat deze aarde betreft, zeggen de Schriften dat het scheppingswerk voltooid was. „Zijn werken waren van de grondlegging der wereld af gereed.” Hebr. 4:3. Maar de kracht Gods wordt nog steeds uitgeoefend om hetgeen Hij geschapen heeft in stand te houden. Het is niet omdat het mechanisme, eenmaal in beweging gebracht, uit eigen inherente kracht blijft voortgaan, dat de pols slaat en de ademhaling geregeld gaat. Elke ademhaling, elke klop van het hart, is een bewijs van de zorg van Hem, in Wie wij leven, en ons bewegen, en zijn. Vanaf het kleinste insect tot de mens, is elk levend schepsel dagelijks aangewezen op Zijn voorzienigheid.Ka 126.3
„Zij allen wachten op U ....
Geeft Gij hun die, zij zamelen op;
Opent Gij Uw hand, zij worden met goed verzadigd.
Verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd;
Neemt Gij hun adem weg, zij sterven.
En keren weder tot hun stof.
Zendt Gij uw Geest, zij worden geschapen.
En Gij vernieuwt het gelaat van de aardbodem.”Ka 127.1
Psalm 104:27-30
„Hij spant het noorden uit over de baaierd,
Hij hangt de aarde op aan het niet.
Hij bindt de wateren bijeen in Zijn wolken
Zonder dat het wolkendek daaronder scheurt ....
Hij trok een kring over het watervlak
Tot waar het licht aan de duisternis grenst.”Ka 127.2
„Wie zou verstaan?”
„De zuilen des hemels
n stonden ontzet voor Zijn dreigen.
Hij stilde de zee door Zijn kracht ....
Door Zijn adem werd de hemel helder,
Zijn hand doorboorde de snelle slang.
Zie, dit zijn nog maar de uitlopers Zijner wegen,
En slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem
Wie zou dan den donder Zijner kracht kunnen verstaan?”Ka 127.3
Job. 26: 7-10; 26:11-14
„In wervelwind en storm is Zijn weg,
Wolken zijn het stof Zijner voeten.”Ka 127.4
Nahum 1:3
Een persoonlijk God
De grote kracht die door heel de natuur werkt en alle dingen in stand houdt, is niet, zoals sommige mannen der wetenschap beweren, een alles doordringend beginsel, een aandrijvende energie. God is een geest, nochtans is Hij een persoonlijk wezen, want de mens werd gemaakt naar Zijn beeld. Als een persoonlijk wezen heeft God zich geopenbaard in Zijn Zoon Jezus, de afstraling van Zijn heerlijkheid, „en de afdruk van Zijn wezen,” werd op aarde gevonden in de gedaante van een mens. Hij kwam naar de wereld als een persoonlijke Heiland. Als een persoonlijke Heiland voer Hij op naar de hemel. Als een persoonlijke Heiland bemiddelde Hij in de hemelse hoven. Vóór de troon van God dient om onzentwille „Een gelijk de Zoon der mensen.” Daniel 7: 13.Ka 127.5
Wanneer hij door de Heilige Geest schrijft, zegt de apostel Paulus van Christus dat „alle dingen door Hem en tot Hem geschapen zijn; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem.” Col. 1: 16, 17. De hand die de werelden in de ruimte schraagt, de hand die alle dingen door het hele universum Gods heen in hun vastgestelde loop en onvermoeide activiteit leidt, is de hand die voor ons aan het kruis werd genageld.Ka 128.1
Alomtegenwoordigheid, alwetendheid
De grootheid van God is voor ons ondoorgrondelijk. „De Here heeft in de hemel Zijn troon” (Ps. 11:4); en toch is Hij door Zijn Geest overal aanwezig. Hij heeft een nauwkeurige kennis van, en een persoonlijke belangstelling in al de werken van Zijn hand.Ka 128.2
„Wie is als de Here, onze God
Die zeer hoog woont,
Die zeer laag neerziet
in de hemel en op de aarde?”Ka 128.3
Ps 113:5, 6
„Waarheen zou ik gaan voor uw Geest,
waarheen vlieden voor uw aangezicht?
Steeg ik op ten hemel — Gij zijt daar,
of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde — Gij zijt er;
nam ik de vleugelen van de dageraad,
ging ik wonen aan het uiterste der zee,
ook daar zou Uw hand mij geleiden,
Uw rechterhand mij vastgrijpen.”Ka 128.4
Ps. 139:7-10
„Gij kent mijn zitten en mijn opstaan,
Gij verstaat van verre mijn gedachten;
Gij onderzoekt mijn gaan en mijn liggen, met al mijn wegen zijt Gij vertrouwd ....
Gij omgeeft mij van achteren en van voren,
Gij legt Uw hand op mij.
Het begrijpen is mij te wonderbaar,
te verheven, ik kan er niet bij.Ka 128.5
Ps. 139:2-6
„Een Vader voor u”
De Maker van alle dingen verordende het zo, dat op wonderbaarlijke wijze de middelen zich aan het doel, de voorziening zich aan de behoefte aanpassen. Hij trof in de stoffelijke wereld voorziening dat aan elk ingeplant verlangen werd beantwoord. Hij schiep de menselijke ziel, in staat om te kennen en lief te hebben. En het ligt ook niet in Zijn aard om wat de ziel vraagt, onbevredigd te laten. Geen ontastbaar beginsel, geen onpersoonlijke geest kan bevrediging schenken aan de noden en verlangens der mensen in dit leven waarin geworsteld wordt met zonden en smarten en moeiten. Het is niet genoeg, te geloven in wet en kracht, in dingen die geen medelijden kennen en die nooit de roep om hulp horen. Wij moeten weten dat er een almachtige arm is die ons ondersteunt, een eeuwige Vriend die medelijden met ons heeft. We moeten vertrouwen op een vriendelijke, hulpvaardige hand, op een hart vol tederheid. En precies zó heeft God zich in Zijn Woord geopenbaard.Ka 129.1
Verborgenheden in de natuur
Wie het diepst dóórdringt in de verborgenheden der natuur, zal het meest zijn eigen onwetendheid en zwakheid gaan beseffen. Hij zal gaan inzien dat er diepten en hoogten zijn die hij niet kan bereiken, geheimenissen die hij niet kan doorvorsen, uitgestrekte velden der waarheid die nog onbetreden voor hem liggen. Met Newton zal hij zeggen: „Ik kom mijzelf voor als een kind op het strand der zee, dat kiezelsteentjes en schelpen vindt, terwijl de grote oceaan der waarheid onontdekt voor mij ligt.”Ka 129.2
„Door het geloof verstaan wij”
Zij die het diepst in de wetenschap dóórdringen, moeten de werking van een oneindige kracht in de natuur erkennen. Wordt het verstand van de mens niet geholpen, dan is de leer der natuur voor hem slechts tegenstrijdig en teleurstellend. Alleen in het licht van de openbaring kan men die leer verstaan. „Door het geloof verstaan wij.” Hebr. 11:3.Ka 129.3
„In den beginne schiep God.” Gen. 1: 1. Hier alleen kan het verstand in zijn ijverig navorsen, evenals de duif die terugvloog naar de ark, rust vinden. Overal, aan alle kanten, is er de oneindige Liefde Die alle dingen uitwerkt om „het welbehagen van Zijn goedheid” te vervullen. 2 Thess. 1:11.Ka 130.1
„Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit Zijn werken met het verstand doorzien.” Rom. 1:20.Ka 130.2
De goddelijke Leraar
Maar hun getuigenis kan alleen worden verstaan met de hulp van de goddelijke Leraar. „Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is dan des mensen eigen geest die in hem is? Zo weet ook niemand wat in God is dan de Geest Gods.” 1 Cor. 2:11.Ka 130.3
„Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid.” Joh. 16: 13. Alleen met de hulp van die Geest die in den beginne „zweefde over de wateren;” van dat Woord, waardoor „alle dingen zijn geworden;” van dat „waarachtige Licht dat iedere mens verlicht, komende in de wereld,” kan het getuigenis van de wetenschap in de rechte zin worden uitgelegd. Alleen door hun leiding kunnen haar diepste waarheden onderscheiden worden.Ka 130.4
Alleen onder de leiding van de Alwetende, zullen wij, bij het bestuderen van Zijn werken, in staat gesteld worden Zijn gedachten te doorvorsen.Ka 130.5