In de Nederlanden ontmoette de pauselike tirannie al zeer vroeg besliste tegenstand. Zeven honderd jaren reeds vor Luthers tijd werd de Roomse opperpriester door twee bisschoppen, die naar Rome afgezonden waren, en daar hot ware karakter van de “heilige stoel’ ontdekt hadden, aldus onbevreesd beschuldigd: “God heeft Zijn koningin on bruid, de kerk, een edele en eeuwigdurende voorziening voor haar gezin gemaakt, en haar een bruidschat gegeven, die verwelken noch vergaan kan, benevens een eeuwige kroon en septer; . . . al welke weldadigheden gij, als een dief, haar ontrooft. Gij hebt voor uzelf een opgericht beeld gemaakt in de tempel Gods; in plaats van een herder, zijt ge voor de schapen een wolf geworden; . . . gij wilt ons doen geloven, dat ge de opperste bisschop zijt; ge zijt veel meer een tiran gelijk. . . . Gij, die een dienstknecht der dienstknechten behoorde te zijn, gelijk ge uzelf noemt, gij streeft ernaar een heer der heren te worden. . . . Gij brengt de geboden Gods in verachting. ... De Heilige Geest is de bouwmeester van alle kerken, zover het aardrijk strekt. ... De stad van onze God, waarvan wij burgers zijn, reikt tot alle delen van de hemel, en is groter dan de stad, die de heilige profeten Babylon noemen, welke voorgeeft goddelik te zijn, zich gelijk stelt met de hemelse, er roem op draagt, dat zijn wijsheid onsterfelik is, en bovendien, hoewel zonder reden, dat hij nimmer gedwaald heeft, noch ook dwalen kan.”1Brandt, “History of the Reformation in and about the Low Countries,” GT 273.1
Anderen stonden eeuw na eeuw op om dit protest te herhalen. En die leraars van de vroegere tijden, welke verschillende landen doorkruisten, en, onder verschillende namen bekend, het karakter van de Waldenziese zendelingen droegen, en de kennis van het evangelie overal verspreidden, drongen ook de Nederlanden binnen. Hun leer verbreidde zich snel. Ze vertaalden de Waldenziese bijbel op rijm in de Hollandse taal. “Daarin,” zeiden ze, “is een groot voordeel gelegen; geen grappen, geen fabelen, geen ijdele woordspelingen, geen bedrog, niets dan woorden der waarheid; is er wel is waar hier en daar een harde korst was, maar het merg en de zoetigheid van wat goed en heilig is. valk zelfs daaronder gemakkelik te ontdekken.”1Brandt, “History of the Reformation in and about the Low Countries,” boek 1, p. 14. Alzo schreven de vrienden van het oude geloof in de twaalfde eeuw. GT 274.1
Nu begonnen de Roomse vervolgingen; doch te midden van brandstapels en martelingen groeide het aantal van de gelovigen steeds aan, die standvastig verklaarden, dat de Bijbel alleen onfeilbaar gezag heeft in godsdienstzaken, en dat “niemand behoort gedwongen te worden om te geloven, maar door de prediking moet worden gewonnen.”2Martyn, Deel II, p. 87. GT 274.2
Luthers leer vond toebereide aarde in de Nederlanden, en ernstige en getrouwe mannen deden zich op om het evangelie te verkondigen. Uit een van de provincieën van Holland kwam Menno Simons. Rooms Katholiek opgevoed, en tot priester geordend, wist hij niets van de Bijbel en wilde hem niet lezen, uit vrees van tot ketterij te vervallen. Toen twijfel zich aan zijn geest opdrong over de leer van de trans-substantiatie, beschouwde hij het als een verleiding van de Satan, en trachtte er zich door gebed en belijdenis van los te maken, doch tevergeefs. Daarna beproefde hij door aan uitspattingen deel te nemen de beschuldigende stem van zijn geweten tot zwijgen te brengen; doch ook dit baatte niet. Na enige tijd werd hij ertoe geleid, het Nieuwe Testament te onderzoeken, dat, met Luthers geschriften erbij, hem tot aanname bracht van het hervormde geloof. Kort daarna zag hij in een naburig dorp een man onthoofden, die ter dood gebracht werd, omdat hij zich had laten herdopen. Hierdoor werd hij tot onderzoek van de Bijbel gebracht in zake het dopen van kleine kinderen. Hij kon daarvoor geen grond in de Schriften vinden, maar zag integendeel in, dat berouw en geloof overal geëist worden als voorwaarden voor het ont-vangen van de doop. GT 274.3
Menno scheidde zich van de Roomse kerk af, en wijdde zijn leven aan het verkondigen van de waarheden, die hem geopenbaard waren. Zowel in Duitschland als in de Nederlanden was een klasse dwepers verrezen, welke dwaze en verleidende leringen voorstonden, de regelen van orde en welvoegelikheid ter zijde stelden, en tot geweld en opstand de toevlucht namen. Menno zag de vreselike gevolgen in, waartoe die beweging noodzakelik leiden moest, en wederstond met al zijn kracht de dwaalleer en dwaasheden van deze geestdrijvers. Er waren er echter velen, die door deze heethoofden aan het dwalen waren geraakt, maar hun gevaarlike leer hadden verzaakt; en er werden nog steeds vele afstammelingen gevonden van de oude Christenen, vruehten van het Waldenziese onderwijs. Onder deze klasse arbeidde Menno met grote ijver en goed gevolg. GT 275.1
Vijf en twintig jaren lang trok hij met vrouw en kinderen rond, had grote moeite en ontberingen te verduren, en verkeerde dikwels in levensgevaar. Hij doorreisde de Nederlanden en het Noorden van Duitschland, en arbeidde wel hoofdzakelik onder de lagere klassen, maar oefende toch in een wijde kring grote invloed uit. Van nature welsprekend, ofschoon zijn opvoeding beperkt was geweest, was hij een man van onkreukbare oprechtheid, van nederige geest en zachte manieren, innig en ernstig vroom, persoonlik belevende wat hij leerde, en zich het vertrouwen van het volk verwervende. Zijn volgelingen waren verspreid en werden verdrukt. Ze hadden veel te lijden, omdat men hen verwarde met de dweepzieke Wederdopers. Toch werden er velen door zijn arbeid tot bekering gebracht. GT 275.2
Nergens werd de hervormde leer meer algemeen aangenomen dan in de Nederlanden. In weinig landen hadden de aanhangers ervan schrikkeliker vervolging te verduren. In Duitschland had Karel de Vijfde de Hervorming verbannen, en zou hij gaarne al de belijders ervan op de brandstapel gebracht hebben; doch de vorsten stonden op als een bolwerk tegen zijn tirannie. In de Nederlanden had hij grotere macht, en het ene bloedplakkaat volgde daar op het andere. De Bijbel te lezen, hem te horen lezen, over hem te prediken, of zelfs te spreken, betekende zich de doodstraf op de brandstapel op de hals te halen. In het geheim tot God te bidden, te weigeren zich voor een beeld te buigen, of een psalm te zingen, was evenzeer strafbaar met de dood. Zelfs degenen, die hun dwalingen afzwoeren, werden veroordeeld, de mannen om onthoofd, de vrouwen om levend begraven te worden. Dui-zenden kwamen om onder de regering van Karel en Filips II. GT 275.3
Op zekere tijd werd een geheel gezin voor het inkwisitiehof gebracht, beschuldigd van weg te blijven van de mis, en tehuis godsdienst te houden. Bij het verhoor over wat ze in het verborgen deden, antwoordde de jongste zoon: “We vallen op onze knieën, en bidden God, ons verstand te verlichten, en onze zonden te vergeven. We bidden voor onze vorst, dat zijn regering voorspoedig, en zijn leven gelukkig moge zijn. We bidden voor onze overheden, dat God hen moge bewaren.”1Wylie, boek 18, kap. 6. Sommige van de rechters waren diep bewogen; toch werden de vader en een van zijn zonen naar de brandstapel verwezen. GT 276.1
De woede van de vervolgers stond gelijk aan het geloof van de martelaren. Niet alleen mannen, maar tedere vrouwen en jonge meisjes toonden onverschrokken moed. “Vrouwen namen dikwels plaats naast de brandstapel van hun echtgenoot en fluisterden hem troostwoorden toe, of zongen psalmen om hem op te beuren, terwijl het vuur hem verteerde.” “Jonge meisjes legden zich levend in het graf neer, alsof ze haar slaapvertrek voor de nacht binnengingen; of traden het schavot of de brandstapel tegen in haar beste kledij, alsof zij ten huwelik gingen.”1Wylie, boek 18, kap. 6. GT 276.2
Gelijk in de dagen, toen het heidendom het evangelie zocht te vernietigen, zo ook was nu “het bloed van de Christenen het zaad van de kerk.”1Zie Tertullian's “Apology,” par. 50. De vervolging vermeerderde het aantal van de getuigen voor de waarheid. Jaar na jaar zette de vorst, die de onoverwinnelike standvastigheid van het volk tot dolle woede aandreef, zijn wrede werk met kracht voort; doch tevergeefs. Onder de edele Willem van Oranje schonk de revolutie Holland ten laatste vrijheid om God te dienen. GT 276.3
In de bergen van Piedmont, in het laagland van Frankrijk en op de kusten van Holland werd de voortgang van het evangelie door het bloed van de discipelen gemerkt. Maar in de landen van het Noorden vond het een vreedzame ingang. Studenten van Wittenberg, naar huis terugkerende, brachten het hervormde geloof naar Skandinavië over. Ook verspreidde het uitgeven van Luthers geschriften het licht, Het eenvoudige, kloeke volk van het Noorden keerde zich af van het bederf, de praal, en de bijgelovigheden van Rome, en verwelkomde de reinheid, de eenvoud en de levengevende waar-heden van de Bijbel. GT 277.1
Tausen, “de Hervormer van Denemarken,” was een boerezoon. Reeds vroegtijdig gaf de knaap blijken van krachtige geestesontwikkeling; hij dorstte naar opvoeding, maar de omstandigheden van zijn ouders beletten hem, die te verkrijgen, en hij begaf zich in een klooster. Hier won hem de reinheid van zijn leven, verbonden aan vlijt en getrouwheid, de gunst van de prior. Bij onderzoek bleek het, dat hij talenten bezat, die in de toekomst goede dienst beloofden aan de kerk. Er werd derhalve besloten, hem te laten opvoeden aan een van de hogescholen van Duitschland of de Nederlanden. De jonge student ontving verlof, zelf zich een school te kiezen, onder voorwaarde alleen, dat hij niet naar Wittenberg ging. De scholier van de kerk moest niet door het gift van de ketterij in gevaar gebracht worden. Aldus zeiden de kloosterbroeders. GT 277.2
Tausen ging naar Keulen, dat toen als nu een van de bolwerken van het Katholicisme was. Spoedig echter begonnen de geheimzinnigheden van de schoolmannen hem tegen te staan. Omtrent diezelfde tijd kreeg hij Luthers geschriften in handen. Hij las ze met verbazing en verrukking, en begeerde zeer om van het persoonlik onderwijs van de hervormer te genieten. Om dit echter te kunnen doen, moest hij het erop wagen, het hoofd van zijn klooster ergernis aan te doen. en zijn ondersteuning te verliezen. Zijn besluit was echter spoedig genomen, en eerlang was hij als student te Wittenberg ingeboekt. GT 277.3
Toen hij in Denemarken terugkwam, voegde hij zich opnieuw bij zijn klooster. Niemand vermoedde nog dat hij een Lutheraan was; ook ontdekte hij zijn geheim niet, maar trachtte, zonder het vooroordeel van zijn metgezellen gaande te maken, hen tot zuiverder geloof en heiliger leven te leiden. Hij opende hun de Bijbel, en verklaarde de ware betekenis ervan, en predikte hun ten slotte Christus als de gerechtigheid van de zondaar en zijn enige hoop op behoud. Groot was de woede van de prior, die veel hoop op hem gebouwd had als een krachtige verdediger van Rome. Hij werd dadel ik uit zijn eigen klooster naar een ander overgebracht, en daar in zijn cel en onder streng toezicht gehouden. GT 278.1
Tot schrik van zijn nieuwe bewakers verklaarden zich verscheiden monniken al spoedig voor bekeerlingen tot het Protestantisme. Door de tralies van zijn cel heen had Tausen aan zijn makkers de kennis van de waarheid medegedeeld. Waren die Deense vaders bedreven geweest in de wijze, waarop de kerk met ketterij handelde, Tausens stem zou nimmermeer gehoord zijn; maar in plaats van hem in de ene of andere onderaardse kerker een graf te bereiden, joegen ze hem uit het klooster weg. Nu waren ze machteloos. Een koninklik edikt, pas uitgevaardigd, bood bescherming aan de leraars van de nieuwe stellingen. Tausen begon te prediken. De kerken werden hem opengesteld, en het volk kwam bij hopen om naar hem te luisteren. Ook anderen predikten het woord Gods. Het Nieuwe Testament, in de Deense taal overgezet, werd wijd en zijd verspreid. De pogingen, die de Roomsen aanwendden om het werk te niet te doen, hadden uitbreiding ervan ten gevolge, en eerlang verklaarde Denemarken, het hervormde geloof aangenomen te hebben. GT 278.2
Ook in Zweden waren er jonge mannen, die uit de bron te Wittenberg gedronken hadden, en het levend water aan hun landgenoten brachten. Twee van de leiders in de Zweedse Hervorming, Olaf en Laurentius Petri, zoons van een grofsmid te Orebro, hadden onder Luther en Melanchton gestudeerd, en waren ijverig in het verkondigen van de waarheden, die ze daar hadden geleerd. Gelijk de grote hervor-mer wekte Olaf het volk op door zijn ijver en welsprekendheid, terwijl Laurentius, als Melanchton, geleerd, nadenkend, en kalm was. Beiden waren innig vrome mannen, van grote bekwaamheid in de theologie, en van onverschrokken moed in het verbreiden van de waarheid. Tegenwerking van de zijde van de Roomsen bleef niet uit. De Katholieke priesters ruiden het onwetende en bijgelovige volk op. Olaf Petri werd dikwels door het gepeupel aangevallen, en kwam er bij verschillende gelegenheden nauweliks met zijn leven af. Deze hervormers echter genoten de gunst en bescherming van de koning. GT 279.1
Onder het beheer van de Roomse Kerk was het volk tot armoede vervallen, en door verdrukking uitgemergeld. Ze waren zonder de Schriften; en daar hun godsdienst alleen in tekenen en ceremonieën bestond, die de geest niet verlichten, waren ze aan het terugvallen tot de bijgelovigheden en afgodiese gebruiken van hun heidense voorouders. Het volk was in strijdende partijen verdeeld, wier onophoudelik getwist de ellende van alle verhoogde. De koning besloot tot een hervorming in Staat en Kerk, en heette deze bekwame helpers in de strijd tegen Rome welkom. GT 279.2
In tegenwoordigheid van de vorst en de voornaamste mannen van Zweden verdedigde Olaf de leerstellingen van het hervormde geloof met grote bekwaamheid tegen de Roomse voorvechters. Hij verklaarde, dat het onderwijs van de kerkvaders alleen moest worden aangenomen in zoverre het met de Schriften overeenstemt; en dat alle nodige geloofspunten op klare en duidelike wijze in de Bijbel worden uiteengezet, zodat alle mensen die kunnen verstaan. Christus sprak: “Mijn leer is de Mijne niet, maar Desgenen, die Mij gezonden heeft,“1Joh. 7:16. GT 279.3
en Paulus verklaarde, dat indien hij een ander evangelie zou prediken, dan hetwelk hij ontvangen had, hij vervloekt zou zijn.”1Gal. 18:8. “Hoe zullen,” zei de hervormer, “anderen zich het recht dan aanmatigen, leerstellingen te vormen naar hun eigen goeddunken, en ze de mensen op te dringen als dingen, die tot de zaligheid nodig zijn?”2Wylie, boek 10, kap. 4. Hij toonde aan, dat de hevelen van de kerk geen gezag hebben, indien ze tegen Gods geboden strijden; en handhaafde het grote Protestantse beginsel, dat “de Bijbel, en de Bijbel alleen,” de regel is van geloof en wandel. GT 280.1
Deze strijd, schoon op een toneel gevoerd, dat in vergelijking met andere verborgen mocht heten, dient, “om ons de soort van mannen te tonen, die de gelederen samenstelden van het leger van de hervormers. Het waren geen ongeletterde, sektariese, luidruchtige redetwisters — niets daarvan; het waren mannen, die het woord Gods hadden bestudeerd, en de wapenen, die de Bijbel hun aan de hand deed, wèl wisten te gebruiken. In boekegeleerdheid waren ze hun tijd voorbij. Wanneer we onze aandacht beperken tot zulke schitterende middelpunten als Wittenberg en Zürich, en beroemde namen als die van Luther en Melanchton, van Zwingli en Oecolampadius, laten we ons gemakkelik wijs maken, dat dit voormannen van de beweging waren, en dat men natuurlik in hen buitengewone kracht en grote talenten zou verwachten, maar de ondergeschrikten hun niet gelijk stonden. Maar wij wenden de blik naar het weinig schitterende toneel in Zweden, en de nederige namen van Olaf en Laurentius Petri — van de meesters naar de volgelingen — en wat zien wij? . . . Geleerden en theologen; mannen die het gehele stelsel van evangeliewaarheid volkomen meester waren, en aan wie het gemakkelik viel, de drogredenaars van de scholen, en de waardigheidbekleders van Rome te verslaan.”2Wylie, boek 10, kap. 4. GT 280.2
Als gevolg van deze redetwist nam de koning van Zweden het Protestantse geloof aan, en niet lang daarna verklaarde zich ook de volksvertegenwoordiging ten gunste ervan. Het Nieuwe Testament was door Olaf Petri in de Zweedse taal overgezet, en op verlangen van de koning ondernamen de twee gebroeders de vertaling van de gehele Bijbel. Aldus ontving het volk van Zweden voor het eerst Gods woord in hun moedertaal. De Rijksdag verordende, dat door het gehele koninkrijk heen de predikanten de Schrift zouden verklaren, en dat de kinderen in de scholen de Bijbel zouden leren lezen. GT 280.3
Langzaam en zeker verdreef het gezegende licht van het evangelie de duisternis van onkunde en bijgeloof. Van Roomse onderdrukking vrijgesteld, ontwikkelde het volk een kracht en grootheid, die het nooit tevoren had bereikt. Zweden werd een van de bolwerken van het Protestantisme. Een eeuw later, in een tijd van het allergrootste gevaar, kwam deze kleine en tot hiertoe zwakke natie — de enigste in Europa, die de helpende hand durfde bieden — Duitschland ter hulp om het te bevrijden van de vreselike worsteling van de dertigjarige oorlog. Geheel Noordelik Europa scheen op het punt van zich opnieuw onder de tirannie van Rome te stellen. Het waren de Zweedse legers, die Duitschland in staat stelden, het goed gevolg, waarmede de pausgezinden de oorlog voerden, te keren, verdraagzaamheid jegens de Protestanten — Calvinisten zowel als Lutheranen — te bedingen, en aan die landen, welke de Hervorming aangenomen hadden, vrijheid van godsdienst te bezorgen. GT 281.1