In de zestiende eeuw had de Hervorming, door het volk een open Bijbel aan te bieden, toegang trachten te verkrijgen tot al de landen van Europa. Sommige volken verwelkomden hem met blijdschap, als een boodschapper uit de hemel. In andere landen gelukte het de pauselike macht bijna volkomen om het invoeren van de Bijbel tegen te gaan, en werd het licht van bijbelkennis, met zijn verheffende invloed, bijna geheel en al buitengesloten. In één land werd het licht, hoewel het er toegang vond, door de heersende duisternis niet begrepen. Eeuwen lang streden waarheid en dwaling om de voorrang. Ten laatste zegevierde het kwaad, en werd de waarheid des hemels uitgeworpen. “Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht. “1Joh. 3:19. De natie zou de gevolgen oogsten van de richting, die men zich verkozen had. Gods weerhoudende Geest werd onttrokken aan een volk, dat Zijn genadegift had veracht. Het kwaad werd toegelaten tot rijpheid te komen, en de gehele wereld zag de vruchten van moedwillige verwerping van het licht. GT 305.1
De strijd tegen de Bijbel, die zoveel eeuwen lang in Frankrijk was gevoerd, bereikte zijn hoogste punt in de tonelen van de Revolutie. Die vreselike losbarsting was slechts het wettig gevolg van Rome’s onderdrukking van de Schriften.2Zie Aanhangsel. Hij bood het treffendste beeld aan van de werking van de pauselike staatkunde, waarvan de wereld ooit getuige is geweest — een beeld van de gevolgen, waar de leer van de Roomse Kerk meer dan duizend jaren had heengeleid. GT 305.2
De onderdrukking van de Schriften gedurende het tijdperk van de pauselike overheersing was door de profeten voorspeld; en de schrijver van de Openbaring wijst evenzeer op de vreselike gevolgen, die voortkomen zouden uit de heerschappij van “de mens der zonde”, voornamelik in Frankrijk. GT 306.1
De engel des Heren sprak: “Zij zullen de heilige stad (de ware kerk) vertreden twee en veertig maanden. En ik zal aan mijn twee getuigen macht geven, en ze zullen profeteren duizend twee honderd zestig dagen, met zakken bekleed. . . . En als ze hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden. En hun dode lichamen zullen liggen op de straat van de grote stad, die geestelik genoemd wordt Sodoma en Egypte, alwaar ook onze Heer gekruist is. . . . En die op de aarde wonen, zullen verblijd zijn over hen, en zullen vreugde bedrijven, en zullen elkander geschenken zenden; omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden. En na drie dagen en een halve, is een Geest des levens uit God in hen gegaan; en ze stonden op hun voeten; en er is grote vrees ge-vallen op degenen, die hen aanschouwden.”1Openb. 11:2-11. GT 306.2
De tijdperken, die hier genoemd worden—“twee en veertig maanden,” en “duizend twee honderd en zestig dagen,” — zijn dezelfde, en stellen beide de tijd voor, waarin de Kerk van Christus door Rome zou onderdrukt worden. De 1260 jaren van de pauselike overheersing begonnen in 538 n. C., en moesten dus in 1798 eindigen.2Zie Aanhangsel. Op die tijd trok er een Frans leger Rome binnen, en nam de paus gevangen, en hij stierf in ballingschap. Ofschoon er kort daarna een nieuwe paus gekozen werd, heeft de pauselike priesterheerschappij sedert die tijd nooit meer die macht kunnen uitoefenen, welke hij tevoren bezat. GT 306.3
De vervolging van de kerk duurde niet het gehele tijdvak van de 1260 jaren door. God verkortte in barmhartigheid over Zijn volk de tijd van hun zware beproeving. De “grote verdrukking,” die de kerk zou treffen, voorspellende, sprak de Heiland: “En zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden; maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden.”1Matth. 24:22. Door de invloed van de Hervorming hield de vervolging op vor het jaar 1798. GT 306.4
Betreffende de twee getuigen verklaart de profeet verder: “Deze zijn de twee olijfbomen, en de twee kandelaren, die vor de God der aarde staan.” “Uw woord,” zei de psalmist, “is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.”2Openb. 11:4; Ps. 119:105. De twee getuigen stellen de Boeken van het Oude en het Nieuwe Testament voor. Beide zijn belangrijke getuigen van de oorsprong en de eeuwigdurendheid van de wet Gods. Ook getuigen beide van het verlossingsplan. De voorafbeeldingen, offeranden, en profetieën van het Oude Testament duiden heen op een Zaligmaker, die juist op de wijze gekomen was, als door voorafbeelding en profetie was voorzegd. GT 308.1
“Ze zullen profeteren duizend twee honderd zestig dagen, met zakken bekleed.” Gedurende het grootste deel van dit tijdperk bleven Gods getuigen in een staat van verborgenheid. De pauselike macht trachtte het woord der waarheid van het volk weg te houden, en hield hun valse getuigen voor, door welke de leer van het Woord werd tegengesproken.3Zie Aanhangsel. Toen de Bijbel door de geestelike en wereldse overheid werd verboden; toen zijn leer verdraaid, en iedere poging, die mensen en duivelen konden bedenken, in het werk gesteld werd, om de harten van het volk ervan af te keren; toen zij, die zijn heilige waarheden durfden verkondigen, werden verjaagd, verraden, gepijnigd, in gevangeniscellen begraven, de marteldood stierven om hun geloof, of gedwongen werden te vluchten naar de spelonken van de bergen, en de holen en grotten van de aarde, — toen profeteerden de getrouwe getuigen met zakken bekleed. Desniettemin werd hun getuigenis gedurende het gehele tijdperk van de 1260 jaren vernomen. In de donkerste tijden waren er getrouwe mannen, die Gods woord liefhadden, en ijverden voor Zijn eer. Aan deze getrouwe dienstknechten GT 308.2
werd wijsheid, macht, en gezag geschonken om Zijn waarheid gedurende al die tijd te verkondigen. GT 309.1
“En zo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan, en zal hun vijanden verslinden; en zo iemand hen wil beschadigen, die moet alzo gedood worden.”1Openb. 11:5. De mens kan niet ongestraft het woord Gods vertreden. De betekenis van dit vreselik vonnis wordt in het laatste hoofdstuk van de Openbaring verklaard: “Want ik betuig aan een iegelik, die de woorden van de profetie van dit boek hoort: indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afdoet van de woorden van het boek van deze profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is.”2Openb. 22:18, 19. GT 309.2
Zulke waarschuwingen heeft God gegeven, om de mensen op hun hoede te stellen tegen het op enigerlei wijze veranderen van hetgeen Hij geopenbaard of bevolen heeft. Deze plechtige veroordelingen betreffen allen, die door hun invloed er mensen toe leiden om de wet Gods licht te achten. Ze behoorden hen, die lichtvaardig verklaren, dat het een zaak van weinig gewicht is, of we Gods wet al dan niet gehoorzamen, te doen vrezen en beven. Allen, die hun eigen meningen boven de Goddelike openbaring stellen; allen, die de duidelike betekenis van de Schrift veranderen, omdat het hun beter past, of om de wereld gelijkvormig te zijn, laden een vreselike verantwoording op zich. Het geschreven Woord, de wet van God, zal de maatstaf blijken van het karakter van iedereen, en zal allen veroordelen, die door deze onfeilbare toets te licht zullen worden bevonden. GT 309.3
“En als ze hun getuigenis zullen geëindigd hebben” (aan het eindigen zijn). Het tijdperk, waarin de twee getuigen moesten profeteren, met zakken bekleed, eindigde in 1798. Wanneer ze het einde van hun werk in het verborgen naderden, zou de macht, welke voorgesteld wordt door “het beest, dat uit de afgrond opkomt,” hun de oorlog aandoen. Bij vele van de volken van Europa hadden de machten, die de kerk en staat regeerden, eeuwen lang onder beheer van de Satan gestaan door middel van het pausdom. Maar hier wordt een nieuwe openbaring van de macht van Satan aan het licht gebracht. GT 309.4
Rome’s staatkunde was immer geweest, onder de schijn van eerbied voor de Bijbel deze in een onbekende taal als toegesloten te houden, en voor het volk ontoegankelik te maken. Onder zijn regering profeteerden de getuigen “met zakken bekleed.” Maar een andere macht — het beest, dat uit de afgrond opkomt — zou opstaan, om openlik en rondborstig het woord van God de oorlog aan te doen. GT 310.1
De “grote stad,” in de straten waarvan de getuigen gedood worden, en waar hun dode lichamen liggen, “is het geestelik Egypte.” Van alle volken, die in de bijbelse geschiedenis worden genoemd, ontkende Egypte het bestaan van de levende God, en wederstond Zijn geboden het stoutst. Geen vorst waagde een meer openlike en hooghartige rebellie tegen het gezag des hemels dan de koning van Egypte. Toen de boodschap hem in de naam des lieren door Mozes werd gebracht, antwoordde Faraö hooghartig: “Wie is de Heer, wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken.”1Exod. 5:2. Dat is godloochening; en het volk, dat door Egypte voorgesteld werd, zou uitdrukking geven aan een gelijkluidende ontkenning van de eisen van de levende God, en dezelfde geest van ongeloof en trots openbaren. De “grote stad” wordt ook “geestelik” met Sodom vergeleken. De verdorvenheid van Sodom in het verbreken van Gods wet openbaarde zich in het biezonder in losbandigheid. En deze zonde zou almede een voorname karaktertrek zijn van het volk, dat de biezondere kenmerken van deze tekst zou vervullen. GT 310.2
Volgens de woorden van de profeet zou er dus een weinig vor het jaar 1798 de een of andere macht van sataniese oorsprong en karakter opstaan om tegen de Bijbel krijg te voeren. En in dat land, waar aan het getuigenis van Gods beide getuigen op die wijze het zwijgen zou opgelegd worden, zouden de godloochenarij van Faraö en de losbandigheid van Sodom zich openbaren. GT 310.3
Deze profetie is allernauwkeurigst en treffendst vervuld in de geschiedenis van Frankrijk. Tijdens de Revolutie van 1793 “hoorde de wereld voor de eerste maal een vergadering van mannen, onder de invloed van de beschaving geboren en opgevoed, en die zich het recht toekenden van een van de beste Europese volkeren te beheersen, hun verenigde stem verheffen om de plechtigste waarheid, welke de ziel van een mens ontvangen kan, te ontkennen, en eenstemmig het geloof aan en de dienst van het Opperwezen af te zweren.”1Scott, Sir Walter, “Life of Napoleon Buonaparte,” Deel I, kap. 17 (ed. 1854). “Frankrijk is het enige land in de wereld, waarvan de officiële oorkonde bestaat, dat zijn volk als een geheel de hand heeft opgeheven in openlike opstand tegen de Schepper van het heelal. Er zijn veel godslasteraars, veel ongelovigen geweest en ze zijn er nog, in Engeland, Duitschland, Spanje, en elders; maar Frankrijk staat alleen in de wereldgeschiedenis als de enige staat, die door zijn Wetgevende Vergadering verklaard heeft, dat er geen God is; en waar de gehele bevolking van de hoofdstad, en een grote meerderheid daarbuiten, vrouwen zowel als mannen, gedanst en gezongen hebben van vreugde bij het ontvangen van de aankondiging.”2Blackwood’s Magazine, November, 1870. GT 311.1
Frankrijk bezat tevens de karaktertrekken, die Sodom in het biezonder kenmerkten. Gedurende de Revolutie openbaarde zich een toestand van zedelik verval en bederf, gelijk aan die, tengevolge waarvan de steden van de vlakte verwoest werden. En de geschiedschrijver brengt de godloochenarij en de losbandigheid van Frankrijk samen aan de dag, gelijk die in de profetie aangegeven worden: “Nauw verbonden met die wetten, welke op de godsdienst betrekking hadden, was de wet, die de huweliksband — de heiligste verbintenis, welke menselike wezens kunnen aangaan, en de duurzaamheid waarvan het krachtigst leidt tot instandhouding van de maat-schappij— z— verlaagde, dat het slechts een burgerlik kontrakt van een voorbijgaand karakter was, hetwelk twee personen naar gelieven konden aangaan en weder verbreken. . . . Indien duivelen zich hadden beijverd om een manier uit te denken, waarop ze het best konden vernielen al wat achtenswaardig, liefelik, of standhoudend is in het huiselik leven, en tegelijkertijd een verzekering hadden wensen te krijgen, dat het kwaad, hetwelk ze voorhadden te stichten, voortgezet zou worden van het ene geslacht op het andere, ze hadden geen heter plan kunnen uitdenken dan de ontering van het huwelik. . . . Sophie Arnoult, een toneelspeelster, beroemd om haar geestige gezegden, beschreef het republikeinse huwelik als het ‘sakrament der hoererij.’ “1Scott, Deel I, kap. 17. GT 311.2
“Alwaar ook onze Heer gekruist is.” Deze karaktertrek van de profetie werd eveneens door Frankrijk vervuld. In geen land werd de geest van vijandschap tegen Christus treffender geopenbaard. In geen land had de waarheid bitterder en wreder tegenstand te verduren. Door de vervolging, welke Frankrijk over de belijders van het evangelie bracht, kruisigde het Christus in Zijn volgelingen. GT 312.1
Eeuw na eeuw was het bloed van de heiligen vergoten. Terwijl de Waldenzen op de bergen van Piedmont hun leven offerden “voor het woord van God, en voor het getuigenis van Jezus Christus,” hadden hun broederen, de Albigenzen van Frankrijk, op dezelfde wijze voor de waarheid getuigenis af-gelegd. In de dagen van de Hervorming waren de aanhangers ervan ter dood gebracht onder vreselike martelingen. Koningen en edelen, hooggeboren vrouwen en tedere maagden, de trots en de adel van het volk, hadden zich verlustigd in het aanschouwen van de smarten van de martelaren van Jezus. De moedige Hugenoten, strijdende voor die rechten, welke het menselik hart het heiligst houdt, hadden hun bloed op menig slagveld in bittere kamp vergoten. De Protestanten werden als vogelvrij gerekend; er werd een prijs op hun hoofd gezet, en ze werden als wilde beesten gejaagd. GT 312.2
De “Kerk in de Wildernis,” de weinige nakomelingen van de oude Christenen, die in de achttiende eeuw in Frankrijk overgebleven waren, en die zich in de bergen van het zuiden schuil hielden, klemden zich nog vast aan het geloof van hun vaderen. Wanneer ze het waagden, gedurende de nacht op de berghelling of de eenzame heide samen te komen, werden ze door dragonders nagezet, en weggesleurd om levenslang als slaven op de galeien te dienen. De reinsten, de beschaafdsten, de meest ontwikkelden van het Franse volk werden met vreselike foltering tussen rovers en moordenaars geketend.1Zie Wylie, boek 22, kap. 6. Anderen, die men genadiger behandelde, werden in koelen bloede neergeschoten, terwijl ze ongewapend en hulpeloos in het gebed op de knieën vielen. Honderden grijsaards, weerloze vrouwen, en onschuldige kinderen bleven dood op de grond achter ter plaatse van de bijeenkomst. Langs de berghelling of door het bos, waar ze gewoon waren samen te komen, gaande, was het niets ongewoons om “bij iedere vier treden dode lichamen op het gras verspreid te zien liggen en lijken aan de bomen te zien hangen.” Hun land, dat verwoest was door het zwaard, de bijl, en de brandstapel, “was in één grote, akelige wildernis herschapen.” “Deze gruwelen werden bedreven . . . niet in de Middeleeuwen, maar in het schitterende tijdperk van Lodewijk XIV. De wetenschap werd toen beoefend, en de letteren bloeiden, de godgeleerden van het hof en de hoofdstad waren bestudeerde en welspre-kende mannen, die de schijn gaven, alsof ze de deugden van zachtmoedigheid en menslievendheid bezaten.”2Idem, kap. 7. GT 312.3
Maar het zwartste in de zwarte lijst van misdaden, de schrikkelikste van al de duivelse daden van die vreselike eeuwen, was het Bloedbad van St. Bartholomeüs. De wereld herinnert zich nog met afschuw de tonelen van die laagste en wreedste van alle slachtingen. De koning van Frankrijk gaf, op aandringen van Roomse priesters en prelaten, zijn toestemming tot dit gruwelike werk. Een klok, te midden van de nachtelike stilte geluid, was het teken voor de slachting. Duizenden Protestanten, die in vertrouwen op het gegeven erewoord van hun koning rustig in hun woningen sliepen, werden zonder een woord van waarschuwing naar buiten gesleept, en in koelen bloede vermoord. GT 313.1
Gelijk Christus de onzichtbare leider was, die Zijn volk uit de Egyptiese slavernij uitvoerde, zo was Satan de onzichtbare leider van zijn onderdanen bij dit gruwelike werk van vermenigvuldiging van martelaren. Zeven dagen lang werd het bloedbad te Parijs voortgezet, de eerste drie dagen met onbeschrijflike woede. En het bepaalde zich niet tot de stad alleen, maar op speciaal bevel van de koning strekte het zich uit tot al de provincieën en steden, waar Protestanten gevonden werden. Ouderdom noch sekse werd in aanmerking genomen. De onschuldige zuigeling werd evenmin gespaard als de grijsaard. Edelman en boer, oud en jong, moeder en kind, werden tezamen neergehouwen. De slachting’ hield twee maanden lang door geheel Frankrijk aan. Zeventig duizend van de uitgelezensten van het volk kwamen om. GT 313.2
“Toen de tijding van de slachting Rome bereikte, kende de zielsverrukking onder de geesteliken geen grenzen. De kardinaal van Lorraine beloonde de bode met duizend kronen; de kanonnen van het kasteel van St. Angelo gaven een vreugdevol saluut; de klokken luidden van iedere toren; vreugdevuren keerden de nacht in de dag; en Gregorius XIII., van zijn kardinalen en andere waardigheidsbekleders vergezeld, trok met een lange optocht naar de kerk van de heilige Lodewijk, waar de kardinaal van Lorraine een Te Deum zong. ... Er werd een medalje geslagen ter gedachtenis aan het bloedbad, en in het Vatikaan zijn nog drie fresko’s van Vasari, voorstellende de aanval op de admiraal, de koning met zijn raad plannen beramende vor de slachting, en het bloedbad zelf. Gregorius zond Karel de Gouden Roos; en vier maanden na het bloedbad . . . luisterde hij met stil genoegen naar de preek van een Franse priester, . . . die melding maakte van ‘die dag zo vol geluk en vreugde, toen de heilige vader de tijding ontving, en in statige optocht zijn dank ging betuigen aan God en de heilige Lodewijk.’ “1White, Henry, “The Massacre of St. Bartholomew.” kap. 14, par. 34 (ed. 1871). GT 314.1
Dezelfde machtige geest, die de drijfveer in het bloedbad van St. Bartholomeüs was, leidde ook de tonelen van de Revolutie. Jezus Christus werd verklaard een leugenaar te zijn, en het wachtwoord van de Franse ongelovigen was, “Weg met de Ellendeling,” bedoelende Christus. Hemeltergende godslastering en gruwelike goddeloosheid gingen hand aan hand, en de laagste onder de mensen, de ellendigste monsters van wreedheid en zonde, werden het hoogst verheven. Door dit alles werd de hoogste eer aan Satan bewezen; terwijl Christus, in Zijn karaktertrekken van waarheid, reinheid, en onzelfzuchtige liefde, werd gekruist. GT 314.2
“Het beest, dat uit de afgrond opkomt, zal hun krijg aandoen, en het zal hen overwinnen, en zal hen doden.” De godloochenende macht, die Frankrijk tijdens de Revolutie en het Schrikbewind beheerste, voerde zulk een oorlog tegen God en Zijn heilig woord, als de wereld nimmer had aanschouwd. De eredienst van het Opperwezen werd door de Nationale Vergadering afgeschaft. Bijbels werden verzameld en in het publiek verbrand met alle mogelike blijken van verachting. De wet Gods werd met voeten getreden. De voorschriften van de Bijbel werden op zijde gezet. De wekelikse rustdag werd weggedaan, en in plaats ervan werd iedere tiende dag aan uitspatting en godslastering gewijd. Doop en avondmaal werden verboden. En plakkaten, op in het oog vallende plaatsen op de kerkhoven aangeplakt, verklaarden, dat de dood een eeuwige slaap was. GT 316.1
De vreze Gods werd gezegd z— weinig het beginsel der wijsheid te zijn, dat hij eer het beginsel der dwaasheid kon geheten worden. Alle godsdienstige eredienst werd verboden, behalve die van de vrijheid en van het land. “Aan de konstitutionele bisschop van Parijs werd de voornaamste rol gegeven in het schaamtelooste en schandelikste kluchtspel, dat ooit ten aanschouwen van een nationaal gehoor is opgevoerd. . . . Hij werd in volle processie voortgeleid, om aan de Konventie te verklaren, dat de godsdienst, die hij zoveel jaren had gepredikt, in alle opzichten het werk van priesterbedrog was, zonder fondament in de geschiedenis of gewijde waarheid. Hij ontkende in plechtige en uitdrukkelike bewoordingen het bestaan van de Godheid, tot de dienst van welke hij was gewijd, en gaf zich voor de toekomst over aan de dienst van vrijheid, gelijkheid, deugd en zedelikheid. Daarna legde hij zijn episkopale versierselen op de tafel, en ontving een broederlike omhelzing van de president van de Konventie. Verscheidene afvallige priesters volgden het voorbeeld van deze prelaat.”1Scott, Deel I, kap. 17. GT 316.2
“En die op de aarde wonen, die zullen verblijd zijn over hen, en zullen vreugde bedrijven, en zullen elkander geschen-ken zenden; omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.” Het ongelovige Frankrijk had de bestraffende stem van Gods twee getuigen tot zwijgen gebracht. Het Woord der waarheid lag dood op zijn straten, en zij, die de banden en vorderingen van Gods wet haatten, juichten. De mensen daagden de Koning des hemels openlik uit. Gelijk de zondaren van ouds, riepen ze: “Hoe zou God het weten, en zou er wetenschap zijn bij de Allerhoogste?”2Ps. 73:11. Met bijna ongelooflik godlasterlike stoutmoedigheid sprak een van de priesters van de nieuwe orde: “God, indien Gij bestaat, zo wreek Uw beledigde naam. Ik daag er U toe uit! Gij zwijgt: Gij durft Uw donder niet laten losbarsten! Wie zal hierna nog in Uw bestaan geloven?”3Lacretelle’s “History,” Deel XI,p. 309; in Alison’s “History of Europe,” Deel I, kap. 10. Welk een weergalm is dit van Faraö’s vraag: “Wie is de Heer, wiens stem ik gehoorzamen zou?” “Ik ken de Heer niet.” GT 317.1
“De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.”4Ps. 14:1. En de Heer verklaart van hen, die de waarheid verdraaien: “Hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden.”52 Tim. 3:9. Nadat Frankrijk de dienst van de levende God, “de Hoge en Verhevene, die in de eeuwigheid woont,” afgezworen had, duurde het niet lang, alvorens het tot een verlagende afgodedienst verviel, door de Godin der Rede te aanbidden in de persoon van een zedeloze vrouw. En dat nog wel in de vertegenwoordigende vergadering van het volk, en door zijn hoogste burgerlike en wetgevende overheden! De geschiedschrijver zegt: “Een van de ceremonieën van deze krankzinnige tijd is ongeëvenaard wat dwaasheid betreft met goddeloosheid verbonden. De deuren van de Konventie openden zich voor een troep muzikanten, welke gevolgd werden door de leden van het municipale lichaam, die in plechtige optocht binnentraden onder het zingen van een lofzang ter ere van de vrijheid, en het voorwerp van hun toekomstige verering, een gesluierde vrouw, die ze de Godin der Rede noemden, begeleidende. Nadat ze binnen de balie gebracht was, werd ze met veel staatsie ontsluierd, en haar een plaats aan de rechterhand van de president aangewezen, waarop ze algemeen herkend werd als een danseres uit de opera. . . . Aan deze persoon bewees de Nationale Konventie van Frankrijk publieke eredienst, als de geschikste vertegenwoordigster van die Rede, welke ze aanbaden. GT 317.2
“Dit goddeloos en bespottelik poppespel bracht een zekere mode in de wereld; en het wijden van de Godin der Rede werd door het volk vernieuwd en nagevolgd op zulke plaatsen, waar de inwoners de begeerte hadden, te tonen, dat ze de Revolutie in zijn vlucht konden volgen.”1Scott, Deel I, kap. 17. GT 318.1
De redenaar, die de eredienst der Rede inleidde, sprak: “Wetgevers! Geestdrijverij heeft plaats gemaakt voor de rede. Zijn zwakke ogen konden de glans van het licht niet verdragen. Heden is er een ontzaglike menigte verzameld onder die gothiese gewelven, welke voor de eerste maal zullen weergalmen van de stem der waarheid. Daar hebben de Fransen de enige ware eredienst, die van de vrijheid en de Rede, ingesteld. Daar hebben we nieuwe geloften gedaan voor de welvaart van de wapenen van de Republiek. Daar hebben we levenloze afgoden vaarwel gezegd voor dat bezielde beeld, het meesterstuk van de natuur.”2Thiers, M. A., “History of the French Revolution,” Deel II, pp. 370, 371. GT 318.2
Toen de godin in de Konventie gebracht werd, nam de redenaar haar bij de hand, en zich tot de vergadering kerende, zei hij: “Stervelingen, beeft niet langer voor de machteloze donder van een God, die uw angsten geschapen hebben. Erkent van nu aan geen godheid behalve de Rede. Ik bied u zijn edelste en reinste beeld aan; indien gij afgoden hebben moet, zo offert dan alleen aan zodanige als deze. . . . Val voor de doorluchtige Senaat der Vrijheid, o Sluier van de Rede! . . . GT 318.3
“De godin werd, na door de president omhelsd te zijn, in een prachtige kar geplaatst, en te midden van een ontzaglik grote menigte naar de domkerk van Nôtre Dame gevoerd, om de plaats van de Godheid in te nemen. Daarna werd ze op het hoge altaar geplaatst, en ontving de aanbidding van allen, die tegenwoordig waren.”1Alison, Deel I, kap. 10. GT 318.4
Dit werd niet lang daarna gevolgd door het publiek verbranden van de Bijbel. Bij een zekere gelegenheid trad “het Volksgenootschap van het Museum” de zaal van de municipaliteit binnen, uitroepende: “Leve de Rede!” terwijl men boven aan een stok de half verbrande overblijfselen van verscheidene boeken, onder andere Katholieke gebedeboeken, misboeken, en het Oude en Nieuwe Testament droeg, die, zoals de president zei, “in een groot vuur geboet hadden voor al de onzin, die ze het menselik geslacht hadden laten be-drijven.”2Journal of Paris, 1793, No. 318. Quoted in Bouchez-Roux’s collection of Parliamentary History, Deel XXX, pp. 200, 201. GT 320.1
Het was het pausdom, dat het werk begonnen was, hetwelk de godloochenarij voltooide. De Staatkunde, door Rome ge-volgd, had deze toestanden, sociaal, staatkundig en godsdienstig, te voorschijn geroepen, welke Frankrijk tot zijn ondergang dreven. Schrijvers, over de ijselikheden van de Revolutie sprekende, zeggen, dat deze verregaande gruwelen de troon en de kerk ten laste gelegd moeten worden.3Zie Aanhangsel. In strikte rechtvaardigheid heeft de kerk er de schuld van. Het pausdom had het verstand van de koningen vergiftigd tegen de Hervorming, als zijnde een vijand van de kroon, een element van tweespalt, dat schadelik zou zijn aan de vrede en eenheid van het volk. Het was de slimheid van Rome, die door dit middel de gruwelikste wreedheid en de afschuwelikste verdrukking teweegbracht, welke van de troon uitging. GT 320.2
De geest der vrijheid ging met de Bijbel hand aan hand. Waar het evangelie ooit ontvangen werd, ontwaakten de harten van het volk. Ze begonnen de boeien af te schudden, die hen de slaven van onwetendheid, zonde en bijgeloof hadden gemaakt. Ze begonnen te denken en te handelen als mensen. De vorsten aanschouwden dit, en beefden voor hun alleenheerschappij. GT 320.3
Rome liet niet na, hun ijverzuchtige vrees aan te wakkeren. De paus zei in 1525 tot de regent van Frankrijk: “Deze waanzin (Protestantisme) zal niet alleen de godsdienst in verwarring brengen en te niet doen, maar evenzeer alle heerschappij, alle adel, alle wetten, rangen, en standen.”1Felice, G. de, “History of the Protestants of France,” boek I, kap. 2, par. 8. Enige jaren later waarschuwde een pauselike gezant de koning als volgt: “Sire, laat u niet misleiden. De Protestanten zullen alle burgerlike, zowel als alle godsdienstige orde omkeren. . . . De troon staat in hetzelfde gevaar als het altaar. . . . De invoering van een nieuwe godsdienst betekent noodzakelik een nieuw goevernement.”2D'Aubigné, “History of the Reformation in the Time of Calvin,” boek 2, kap. 36. En godgeleerden beriepen zich op de vooroordelen van het volk door te verklaren, dat de Protestantse leer “de mensen verleidt tot nieuwigheden en dwaasheid; de koning de toegewijde genegenheid van zijn onderdanen ontrooft, en zowel kerk als staat verwoest.” Op deze wijze gelukte het Rome om Frankrijk tegen de Hervorming op te zetten. “Het was om de troon staande te houden, de adel te beveiligen, en de wetten te handhaven, dat het zwaard van de vervolging in Frankrijk voor het eerst ontbloot werd.”3Wylie, boek 13, kap. 4. GT 320.4
Weinig voorzagen de heersers van dat land de gevolgen, welke die noodlottige politiek na zich slepen zou. De leer van de Bijbel zou in de verstanden en harten van het volk die beginselen van rechtvaardigheid, matigheid, waarheid, gerechtigheid en weldadigheid ingeplant hebben, welke de hoeksteen vormen van de voorspoed van een natie. “Gerechtigheid verhoogt een volk.” Daardoor “wordt de troon bevestigd.”4Spreuk. 14:34; 16:12. “Het, werk der gerechtigheid zal vrede zijn;” en de uitwerking ervan, “gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid.”5Jes. 32:17. Wie aan de Goddelike wet gehoorzaamheid schenkt, zal het allermeest de wetten van zijn land eerbiedigen en ge-hoorzamen. Wie God vreest, zal de koning eren in zijn uitoefening van alle rechtvaardig en rechtmatig gezag. Maar het ongelukkige Frankrijk verbood het gebruik van de Bijbel, en verbande de aanhangers van de leer ervan. Mannen van beginsel en oprechtheid, mannen van scherp verstand en zedelike moed, die voor hun overtuigingen durfden uitkomen, en geloof hadden om voor de waarheid te lijden,— zwoegden eeuw na eeuw als slaven op de galeien, stierven op brandstapels, of lagen in kerkercellen te vergaan. Duizenden en duizenden vonden veiligheid in de vlucht; en dit hield twee honderd en vijftig jaren na het begin van de Hervorming aan. GT 321.1
“Gedurende dat lange tijdperk was er bijna geen geslacht van Fransen, dat er niet getuige van was, dat de aanhangers van het evangelie vluchten moesten voor de krankzinnige woede van de vervolger, de wetenschap, de schone kunsten, de industrie, de orde, waardoor ze in de regel in het biezonder uitblonken, met zich medevoerende, om het land. waar ze een schuilplaats vonden, ermede te verrijken. En naarmate ze andere landen met die goede gaven bedeelden, werd hun eigen land er in evenredigheid van beroofd. Indien alles, wat toen verdreven werd, in Frankrijk was gehouden; indien de industriële bedrevenheid van de bannelingen de grond gedurende die drie honderd jaren had bewerkt; indien hun aanleg voor de kunst gedurende die drie honderd jaren tot verbetering van zijn manufakturen gebruikt was; indien hun scheppend genie en vindingrijke kracht gedurende die drie honderd jaren waren aangewend om zijn litteratuur te verrijken, en zijn wetenschap te ontwikkelen; indien zijn raadsvergaderingen door hun wijsheid waren geleid, hun moed zijn oorlogen gevoerd, hun rechtvaardigheid van oordeel zijn wetten gemaakt, en de godsdienst van de Bijbel het verstand van zijn volk gesterkt en hun geweten bestuurd had, welk een heerlikheid zou Frankrijk heden omgeven! Welk een groot, voorspoedig, en gelukkig land — een voorbeeld voor de volkeren — zou het zijn! GT 322.1
“Maar blinde en onverbiddelike dweperij verdreef van zijn bodem iedere leraar der deugd, iedere kampvechter voor orde, iedere welmenende verdediger van de troon; tot de mannen, die hun land een ‘naam en roem’ op aarde gemaakt zouden hebben, werd gezegd: Kiest wat ge hebben wilt, de brandstapel of verbanning. Eindelik was de ondergang van de staat voltooid; er was geen geweten meer om wreed te vervolgen; geen godsdienst meer om naar de brandstapel te GT 322.2
slepen; geen vaderlandsliefde meer om verbannen te worden.”1Wylie, boek 13, kap. 20. En de Revolutie, met al zijn verschrikkingen, was het noodlottig gevolg. GT 323.1
“Met de vlucht van de Hugenoten kwam er een algemene achteruitgang over Frankrijk. Bloeiende fabrieksteden be-gonnen te kwijnen; vruchtbare distrikten vervielen weder tot hun natuurlike woestheid; verstandelike dofheid en zedelik verval volgden op een tijdperk van ongekende vooruitgang. Parijs werd één groot armehuis, en het aantal behoeftigen, die bij het uitbreken van de Revolutie van de hand van de koning ondersteuning ontvingen, wordt op twee honderd duizend geschat. Alleen de Jezuïeten waren voorspoedig in liet kwijnende land, en beheersten met schrikkelike tirannie kerken en scholen, gevangenissen en galeien.” GT 323.2
Het evangelie zou aan Frankrijk de oplossing van die politieke en sociale vraagstukken gegeven hebben, welke de bekwaamheid van zijn geesteliken, van zijn koning en van zijn wetgevers niet geven kon, en die het volk eindelik in regeringloosheid en ondergang stortten. Maar onder de heerschappij van Rome had het volk de gezegende lessen van de Heiland over zelfopoffering en onzelfzuchtige liefde verloren. Ze waren van het beoefenen van zelfverloochening voor het welzijn van anderen afgebracht. De rijken waren niet bestraft voor hun onderdrukking van de armen; de armen zagen geen uitkomst voor hun slavernij en ontaarding. De zelfzucht van de gegoeden en machtigen werd meer en meer openbaar en drukkend. Eeuwen acfitereen vond de schraapzucht en zedeloosheid van de edelman voldoening in gewelddadige afpersing van de boer. De rijken verongelijkten de armen, en de armen haatten de rijken. GT 323.3
In vele provincieën behoorden de landgoederen aan de edelen, en waren de arbeidende klassen slechts huurders; ze hingen van de genade van hun heren af, en werden gedwongen, zich aan hun zware eisen te onderwerpen. De last van het ondersteunen van kerk en staat rustte op de middelen lagere klassen, welke zwaar belast werden door de burgerlike overheden en de geestelikheid. “Het welbehagen van de edelen werd als hoogste wet geacht; de boeren en landbewoners konden verhongeren, zonder dat het hun verdrukkers aanging. . . . Het volk moest bij alles het uitsluitend belang van hun heer in overweging nemen. Het leven van de landbouwers was een leven van onophoudelik zwoegen en ellende zonder verlichting; hun klachten, indien zij ooit durfden klagen, werden met onbeschaamde verachting van de hand gewezen. De gerechtshoven leenden altijd het oor aan een edelman tegen een landbouwer; algemeen was bekend, dat de rechters geschenken aannamen; en ten gevolge van dit stelsel van algemeen bederf, had de kleinste gril van de aristokratie kracht van wet. Van de belastingen, die door de wereldlike overheden aan de ene kant, en de geestelikheid aan de andere van de burgers werden afgeperst, kwam de helft niet in de koninklike of episkopaalse schatkist; de rest werd verkwist in zedeloze zelfbevrediging. En de mannen, die op die wijze hun medeonderdanen verarmden, waren zelven vrij van belasting, en hadden volgens de wet of het landsgebruik recht op alle staatsbetrekkingen. De bevoorrechte klassen waren honderd vijftig duizend in getal, en om hen te bevredigen waren er miljoenen veroordeeld tot een hopeloos en ontaard bestaan.”1Zie Aanhangsel. GT 323.4
Het hof was aan weelde en zedeloosheid overgegeven. Er bestond weinig vertrouwen tussen het volk en de heersers. Aan al hetgeen de regering deed, hechtte zich de verdenking van kwade bedoeling en zelfzucht. Gedurende meer dan een halve eeuw vor de Revolutie zat Lodewijk XV. op de troon, die zelfs in die goddeloze tijden als een vadzig, onbeduidend en zinnelik vorst bekend stond. Er was geen zieners oog nodig, om met een ontaarde en wrede aristokratie en een verarmde en onwetende lagere klasse, met de staat in finantiële moeilikheden, en het volk in wanhoop, een vreselike opstand te voorzien, die dreigde los te barsten. De koning was gewoon om de waarschuwingen van zijn raadgevers te beantwoorden met de woorden: “Tracht de zaken aan het lopen te houden zo lang als ik verwacht word te zullen leven; na mijn dood kan er gebeuren wat wil.” Het was tevergeefs, dat er op de noodzakelikheid van een hervorming aangedrongen werd. Hij zag het kwaad, maar had de moed noch de kracht om het tegen te gaan. Het lot, dat Frankrijk wachtte, werd slechts te duidelik geschilderd in zijn onverschillig en zelfzuchtig antwoord,— “Na mij de zondvloed!” GT 324.1
Door op de naijver van de koningen en heersende klassen te werken, had Rome hen ertoe gebracht om het volk in slavernij te houden, wel wetende, dat de staat op die wijze verzwakken zou, ten einde door dit middel beide heersers en volk aan zich dienstbaar te maken. Met scherpzinnig staatsbeleid zag Rome in, dat om met goed gevolg mensen tot slaven te maken, de boeien om hun zielen geslagen moesten worden; dat de zekerste weg om hen te verhinderen, zich van hun slavernij te ontslaan, was, hen ongeschikt te maken voor vrijheid. Duizendmaal erger dan het lichamelik lijden, dat het gevolg van die staatkunde was, was de zedelike ontaarding. Van de Bijbel beroofd, en overgegeven aan de leringen van dweperij en zelfzucht, was het volk in onwetendheid en bijgeloof gehuld, en in zonde verzonken, zodat het geheel en al ongeschikt was om zichzelf te regeren. GT 325.1
Doch de uitwerking van dit alles was zeer verschillend van wat Rome had bedoeld. In plaats van de menigte in blinde gehoorzaamheid aan zijn leerstellingen te houden, was de uitkomst van zijn werk, dat ze ongelovigen en opstandelingen werden. Het Romanisme verachtten ze als priesterbedrog. Ze zagen in de geestelikheid een oorzaak, die tot hun verdrukking bijdroeg. De enige god, die ze kenden, was de god van Rome; zijn leer was hun enige godsdienst. Ze beschouwden zijn schraapzucht en wreedheid als de wettige vrucht van de Bijbel, en wilden er niet mede te doen hebben. GT 325.2
Rome had het karakter van God in een verkeerd daglicht gesteld, en Zijn eisen verdraaid; en nu verwierpen de mensen de Bijbel en Hem, die de Bijbel gegeven had. Het had in zijn leerstellingen een blind geloof geëist onder voorgegeven toelating van de Schriften. Toen de terugslag kwam, verwierpen Voltaire en zijn medegenoten Gods woord geheel en al, en verspreidden het gif van het ongeloof alom. Rome had het volk onder zijn ijzeren hiel vertrapt, en nu wierpen de volksmenigten, ontaard en onbeschaamd die tirannie afschuddend, alle dwang af. Verwoed over het glinsterend bedrog, waaraan ze zo lang eer betoond hadden, verwierpen ze waarheid en leugen tezamen; en losbandigheid voor vrijheid aanziende verlustigden de slaven van de zonde zich in hun vermeende vrijstelling. GT 325.3
Bij het begin van de Revolutie werd met toestemming van de koning aan het volk een vertegenwoordiging toegestaan, welke groter was dan die van de edelen en geestelikheid samen. Aldus berustte de grotere macht in hun handen; maar ze waren niet gezind om die met wijsheid en matigheid te ge-bruiken. Begerig om het onrecht, dat ze geleden hadden, te herstellen, besloten ze de herbouw van de maatschappij zelven in handen te nemen. Een woedende volksmenigte, met harten vervuld van bittere en langgekoesterde herinneringen aan onrecht, besloot de toestand van ellende, die ondragelik geworden was, te keren, en zich op degenen te wreken, die ze beschouwden als de oorzaak van hun lijden. De verdrukten brachten de les, die ze onder tirannie geleerd hadden, in beoefening, en werden de verdrukkers van degenen, die hen verdrukt hadden. GT 326.1
Het ongelukkige Frankrijk oogstte, wat het gezaaid had, in bloed. Vreselik waren de gevolgen van het buigen voor de overheersende macht van Rome. Waar Frankrijk onder de invloed van het Romanisme, bij het begin van de Hervorming, zijn eerste brandstapel had opgericht, daar plaatste de Revolutie zijn eerste guillotine. Op de eigen plek, waar in de zestiende eeuw de eerste martelaren van het Protestantse geloof verbrand waren, vielen de eerste slachtoffers van de guillotine in de achttiende eeuw. Door het verwerpen van het evangelie, dat het land genezing zou aangebracht hebben, had Frankrijk de deur voor ongeloof en ondergang opengezet. Waar de beteugelende macht van Gods wet niet geacht werd, daar bevond men, dat de wetten van de mens niet in staat waren, de machtige vloed van menselike hartstochten te bedwingen, en werd het volk tot opstand en regeringloosheid aangedreven. De krijg tegen de Bijbel schiep een tijdperk, dat in de wereldgeschiedenis bekend staat als “Het Schrikbewind.” Vrede en geluk werden uit de woningen en harten van de mensen gebannen. Niemand was veilig. Wie heden zegevierde, werd morgen verdacht en veroordeeld. Geweld en begeerlikheid zwaaiden onbetwist de septer. GT 326.2
Koning, geestelikheid en edelen waren verplicht zich te onderwerpen aan de wreedheden van een opgewonden en tot razernij gedreven volk. Hun wraakzucht werd door de terechtstelling van de koning slechts aangewakkerd; en degenen, die zijn doodvonnis uitgesproken hadden, volgden hem spoedig naar het schavot. Er werd besloten tot een algemene slachting van allen, die verdacht werden, vijandelik tegen de Revolutie gezind te zijn. De gevangenissen waren overvol, en bevatten op een zeker tijdstip meer dan twee honderd duizend gevangenen. De steden van het rijk waren vol afgrijselike tonelen. De ene partij van de opstandelingen stelde zich tegen een andere, en Frankrijk werd een uitgestrekt veld voor strijdende menigten, die heen en weer geslingerd werden door het woeden van hun hartstochten. “In Parijs volgde de ene volksoploop op de andere, en waren de burgers in allerlei partijen verdeeld, die hun zinnen op niets anders gezet schenen te hebben, dan op wederkerige uitroeing.” En om de algemene ellende nog te verhogen, werd het volk in een langdurige en vernielende oorlog gewikkeld tegen de grote machten van Europa. “Het land was zo goed als bankroet, en de legerbenden eisten achterstallige betaling, de Parijzenaars leden honger, de provincieën werden door struikrovers platgelopen, en de beschaving ging in regeringloosheid en losbandigheid bijna ten onder.” GT 328.1
Maar al te goed had het volk de lessen van wreedheid en marteling geleerd, waarin Rome hen zo ijverig onderwezen had. Een dag van wedervergelding was ten laatste aangebroken. Het waren nu niet de volgelingen van Jezus, die in de kerkers geworpen en naar de brandstapel gesleurd werden. Die waren reeds lang tevoren omgekomen, of in ballingschap GT 328.2
gedreven. Het wrede Rome gevoelde nu de dodelike macht van hen, die het had opgeleid om zich te verheugen in daden van bloedstorting. “Het voorbeeld van vervolging, dat de geestelikheid van Frankrijk zoveel eeuwen lang gegeven had, werkte nu met buitengewone kracht op henzelven terug. De schavotten waren rood van het bloed van priesters. De galeien en gevangenissen, eens overvol van Hugenoten, werden nu met hun vervolgers gevuld. Aan de bank geketend en aan de roeiriem zwoegend, moest de Katholieke geestelikheid al de ellende verduren, die hun kerk de zachtmoedige ketters zo ruimschoots had aangedaan.”1Zie Aanhangsel. GT 329.1
“Toen kwamen die dagen, waarin de gruwelikste van alle wetten door de gruwelikste van alle rechtbanken werden toegepast; toen geen man zijn buren kon groeten, of zijn gebed kon doen . . . zonder gevaar te lopen een misdaad te begaan, waarvoor hij kon gedood worden; toen er spionnen in iedere hoek op de loer lagen; toen de guillotine iedere morgen lange en zware arbeid deed; toen de gevangenissen even vol waren als het ruim van een slaveschip; toen de goten schuimend van bloed in de Seine afliepen. . . . Terwijl de dagelikse karrevrachten van slachtoffers door de straten van Parijs naar de plaats van hun terechtstelling werden gevoerd, gaven de pro-konsuls, die door het hoofdkomitee naar hun departementen gezonden waren, zich over aan buitensporige wreedheden, welke zelfs in de hoofdstad onbekend waren. Het mes van de dodelike machine bewoog zich te langzaam op en neer voor hun slachtingswerk. Lange rijen gevangenen werden neergemaaid met kruit en lood. Er werden gaten gemaakt in de bodem van boten, met mensen opgehoopt. Lyons werd in een woestenij veranderd. Te Arras werd zelfs de wrede genade van een vlugge dood aan de gevangenen ontzegd. Langs de Loire, van Saumur tot aan de zee, voedden grote vluchten kraaien en gieren zich met de naakte lijken, die in afschuwelike omhelzingen samengestrengeld lagen. Geen genade werd aan sekse of ouderdom bewezen. Het aantal jonge knapen en meisjes van zeventien jaren, door die verfoeilike regering omgebracht, kon bij honderden geteld worden. Zuigelingen, van de borst getrokken, werden van de ene piek op de andere gegooid langs de rijen van de Jakobijnen.”1Zie Aanhangsel. In het korte tijdsverloop van tien jaren kwamen er menigten van menselike wezens om. GT 329.2
Dit was alles, zoals Satan het wenste. Dit was het, waar hij eeuwen lang naar had uitgezien en voor had gewerkt. Zijn staatkunde is bedrog van begin tot eind, en zijn standvastig doel, ongeluk en ellende over de mensen te brengen, en Gods handewerk onkenbaar te maken en te bezoedelen, ten einde de Goddelike doeleinden van barmhartigheid en liefde te verijdelen, en op die wijze droefenis in de hemel te veroorzaken. Dan verblindt hij door zijn bedriegelike kunstgrepen het verstand van de mensen, en brengt er hen toe, God de schuld te geven van zijn werk, als ware al deze ellende de uitkomst van de plannen van de Schepper. Op gelijke wijze, wanneer degenen, die door zijn wrede m,acht verlaagd en verdierlikt zijn, hun vrijheid herwinnen, zet hij hen aan tot uitspatting en gruweldaden. En dit beeld van ongebreidelde lust wordt dan door tirannen en verdrukkers omhoog gehouden als een voorbeeld van de gevolgen van vrijheid. GT 330.1
Wanneer dwaling in het ene kleed herkend is, hult Satan hem slechts in een andere vermomming, en de menigten ontvangen die even gretig als de eerste. Toen het volk bemerkte, dat Romanisme bedrog was, en Satan hen niet door dat middel tot overtreding van Gods wet kon brengen, hield hij er bij hen op aan, dat ze alle godsdienst voor misleiding, en de Bijbel voor een fabel zouden houden; en al de Goddelike voorschriften ter zijde werpende, gaven ze zich over aan teugelloze on-gerechtigheid. GT 330.2
De noodlottige dwaling, die zoveel ellende over de inwoners van Frankrijk bracht, was het ontkennen van deze ene grote waarheid, dat ware vrijheid in de voorschriften van Gods wet gelegen is. “Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven van de zee.” “Maar de goddelozen hebben geen vrede, zegt de Heer.” “Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze van het kwaad. “1Jes. 48:18, 22; Spreuk. 1:33. GT 330.3
Godloochenaars, ongelovigen en afvalligen verzetten zich en brengen beschuldigingen in tegen Gods wet; maar de gevolgen van hun invloed bewijzen, dat het welzijn van de mens gelegen is in zijn gehoorzaamheid aan de Goddelike voorschriften. Wie deze les niet in de Heilige Schrift willen lezen, moeten hem in de geschiedenis van de volkeren geschreven zien. GT 331.1
Toen Satan door middel van de Roomse Kerk werkte om de mensen van hun gehoorzaamheid af te trekken, bleef zijn medehulp bedekt, en was zijn werk z— vermomd, dat de ontaarding en ellende, die er het gevolg van waren, niet de vruchten van de overtreding schenen te zijn. En zijn macht werd in zo verre tegengewerkt door de Geest van God, dat zijn plannen niet tot volle rijpheid konden komen. Het volk verbond het gevolg niet met de oorzaak, en ontdekte de bron van zijn ellende niet. Maar in de Revolutie werd Gods wet openlik te niet gedaan door de Nationale Raad. En in het Schrikbewind, dat daarna volgde, werd de uitwerking van oorzaak en gevolg voor allen zichtbaar. GT 331.2
Toen Frankrijk openlik God verwierp en de Bijbel op zijde zette, juichten de goddeloze mensen en de geesten der duisternis over de bereiking van het doel, waarop ze zo lang hadden gehoopt,— een koninkrijk, vrij van de banden van de wet van God. Omdat het oordeel over een boos werk niet spoedig voltrokken werd, was “het hart van de kinderen der mensen in hen vol om kwaad te doen.”2Pred. 8:11-13. Doch de overtreding van een goede en rechtvaardige wet moet onvermijdelik uitlopen op ellende en verwoesting. Ofschoon de goddeloosheid van deze mensen niet dadelik met oordelen bezocht werd, veroorzaakte hij desniettemin hun zekere ondergang. Eeuwen van afval en misdaden hadden toorn opgegaard tegen de dag van vergelding; en toen hun ongerechtigheid volkomen was, leerden de verachters van God te laat, dat het vreselik is, het Goddelik geduld te hebben uitgeput. De weerhoudende Geest van God, die de wrede macht van Satan betoomt, werd grotendeels ingetrokken, en aan hem, wiens enige verlustiging ligt in de ellende van de mensen, werd toegestaan om zijn wil ten uitvoer te brengen. Aan hen, die de dienst van de rebellie verkozen hadden, werd het plukken van de vruchten ervan overgelaten, totdat het land met gruwelen was vervuld, te vreselik dan dat een pen ze zou kunnen beschrijven. Uit verwoeste provincieën en vernielde steden werd er een schrikkelike kreet gehoord — een kreet van de bitterste zielsangst. Frankrijk werd als door een aardbeving geschokt. Godsdienst, wet, maatschappelike orde, het huisgezin, de staat, en de kerk,— alle werden terneder geworpen door de goddeloze hand, die zich tegen Gods wet had opgeheven. Het is inderdaad zoals de Prediker zegt: “De goddeloze valt door zijn goddeloosheid.” “Hoewel een zondaar hondermaal kwaad doet, en God hem de dagen verlengt; zo weet ik toch, dat het die zal welgaan, die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen; maar de goddeloze zal het niet welgaan.”1Pred. 8:11-13. “Daarom dat ze de wetenschap gehaat hebben, en de vreze dès Heren niet hebben verkoren, zo zullen ze eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.”2Spreuk. 1:29, 31. GT 331.3
Gods getrouwe getuigen, gedood door de godslasterlike macht, “die uit de afgrond opkomt,” zouden niet lang stil zijn. “En na drie dagen en een halve, is een geest des levens uit God in hen gegaan, en ze stonden op hun voeten; en er is grote vrees gevallen op degenen, die hen aanschouwden.”3Openb. 11:11. In 1793 werden de dekreten, waarbij de Christelike godsdienst afgeschaft, en de Bijbel verboden werd, door de Franse Vergadering gepasseerd. Drie en een half jaar later werd er door hetzelfde lichaam een resolutie aangenomen, welke die dekreten herriep, en dus de Schriften weder toeliet. De wereld stond verstomd over de omvang van het kwaad, dat op het verwerpen van de Heilige Oorkonden gevolgd was, en de mensen erkenden de noodzakelikheid van het geloof in God en Zijn Woord als het fondament van deugd en zedelikheid. De Heer zegt: “Wie hebt gij gehoond en gelasterd? en tegen wie hebt gij de stem verheven, en uw ogen omhoog opgeheven ? Tegen de Heilige Israels.”1Jes. 37:23. “Daarom, ziet, Ik zal hun bekend maken, op ditmaal; Ik zal hun bekend maken Mijn hand en Mijn macht; en ze zullen weten, dat Mijn naam is Heer.”2Jer. 16:21. GT 332.1
Aangaande de twee getuigen verklaart de profeet verder: “En ze hoorden een grote stem uit de hemel, die tot hen zei: Komt herwaarts op. En ze voeren op naar de hemel in de wolk; en hun vijanden aanschouwden hen.”3Openb. 11:12. Sedert Frankrijk krijg gevoerd heeft tegen Gods twee getuigen, zijn ze geëerd geworden gelijk nooit tevoren. In 1804 werd het Britse en Buitenlandse Bijbelgenootschap opgericht. Dit werd gevolgd door gelijksoortige genootschappen, met talrijke vertakkingen, op het vasteland van Europa. In 1816 werd het Amerikaanse Bijbelgenootschap gesticht. Toen het Britse Genootschap gevormd werd, werd de Bijbel gedrukt en verspreid in vijftig talen. Sedert die tijd is hij in meer dan vier honderd talen en dialekten overgezet.4Zie Aanhangsel. GT 333.1
Gedurende de vijftig jaren, die aan het jaar 1792 voorafgingen, werd er weinig aandacht geschonken aan buitenlandse zending. Er werden geen nieuwe genootschappen gevormd, en er waren maar enkele kerken, die enige pogingen in het werk stelden om het Christendom in heidenlanden te verspreiden. Maar tegen het einde van de achttiende eeuw greep er een grote verandering plaats. De mensen voelden zich onbevredigd met de uitkomsten van het rationalisme, en beseften de noodzakelikheid van Goddelike openbaring en proefondervindelike godsdienst. Van die tijd aan ontving het werk van de buitenlandse zending een ongekende stoot.4 GT 333.2
De verbeteringen in de boekdrukkunst zijn een prikkel geworden tot bijbelverspreiding. De verbeterde middelen van kommunikatie tussen verschillende landen, het wegvallen van oude hinderpalen van vooroordeel en nationale afzondering, en het verlies van wereldlike macht door de paus van Rome, hebben de weg voor het woord Gods gebaand. Sedert enige jaren wordt de Bijbel zonder hinder in de straten van Rome verkocht, en is nu reeds naar ieder bewoond deel van de aardbol gebracht. GT 333.3
De godloochenaar Voltaire zei eens pochend: “Ik ben er moede van te horen, dat de Christelike godsdienst door twaalf mannen is gesticht. Ik zal bewijzen, dat er maar één man nodig is, om hem te niet te doen.” Een eeuw is sedert zijn dood verlopen. Miljoenen hebben deel genomen aan de krijg tegen de Bijbel. Maar verre van vernietigd te zijn, zijn er, waar er in Voltaire’s tijd honderd waren, nu tien duizend, ja honderd duizend eksemplaren van het Boek van God. Een vroege hervormer zei, sprekende over de Christelike Kerk: “De Bijbel is een aanbeeld, dat al veel hamers versleten heeft.” De Heer zegt: “Alle instrument, dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen.1Jes. 54:17. GT 334.1
“Het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.” “Al Zijn bevelen zijn getrouw. Ze zijn ondersteund voor altoos en in eeuwigheid.”2Jes. 40:8; Ps. 111:7, 8. Al wat op het gezag van de mens gebouwd wordt, wordt te niet gedaan; maar wat gegrond is op de rots van Gods onveranderlik Woord, zal in eeuwigheid bestaan. GT 334.2