Luthers geheimzinnig verdwijnen veroorzaakte twijfelmoedigheid in geheel Duitschland. Overal hoorde men naar hem vragen. De wildste geruchten gingen rond, en velen geloofden, dat hij vermoord was. Er werd luide geweeklaagd, niet alleen door zijn openlike vrienden, maar door duizenden, die niet vrij voor de Hervorming waren uitgekomen. Velen verbonden zich met een plechtige eed om zijn dood te wreken. GT 211.1
De Roomse leiders zagen met schrik, tot welk een hoogte het gevoelen tegen hen gestegen was. Hoewel ze in het eerst jubelden over Luthers veronderstelde dood, wensten ze zich al spoedig te verbergen voor de woede van het volk. Zijn vijanden waren minder bezorgd geweest over zijn moedigste daden, terwijl hij onder hen verkeerde, dan ze het over zijn verdwijnen waren. Degenen, die in hun woede de hervormer hadden zoeken te verdoen, waren met vrees vervuld, nu hij een hulpeloze gevangene geworden was. “Onze enige manier om uit de moeilikheid te geraken,” sprak een van hen, “is, fakkels aan te steken, en de wereld te gaan doorzoeken naar Luther, tot wij hem aan het volk kunnen teruggeven, dat hem toch maar hebben wil.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 1. Het edikt van de keizer scheen krachteloos te zijn. De legaten van de paus waren vol verontwaardiging, toen ze zagen, dat er veel minder aandacht aan geschonken werd dan aan het lot van Luther. Het bericht, dat hij veilig was, ofschoon gevangen, stilde de vrees van het volk, terwijl het hun geestdrift voor hem nog meer aanvuurde. Zijn geschriften werden met groter gretigheid dan ooit tevoren gelezen. Een aangroeiend getal omhelsde de zaak van de heldhaftige man, die het woord van God tegen zulk een ontzettende overmacht verdedigd had. De Hervorming nam voortdurend aan krachten toe. Het zaad, dat Luther gestrooid had, begon overal op te schieten. Zijn afwezigheid deed, wat zijn aanwezigheid niet had vermocht. Andere arbeiders gevoelden nieuwe verantwoordelikheid, nu hun grote leider van hen weggenomen was. Met nieuw geloof en nieuwe ernst maakten ze zich op om alles te doen, wat in hun vermogen stond, opdat het werk, dat zo flink begonnen was, niet zou verhinderd worden. GT 211.2
Satan echter zat niet stil. Hij begon nu te proberen, wat hij bij iedere andere hervormingsbeweging beproefd heeft,— namelik, de mensen te bedriegen en ten ondergang te leiden door hun een namaaksel te geven, in plaats van het ware werk. Gelijk er in de eerste eeuw van de Christelike kerk valse Christussen waren, zo stonden er ook valse profeten op in de zestiende. GT 212.1
Enige mannen, diep geroerd door de beweging in de godsdienstige wereld, verbeeldden zich, biezondere openbaringen uit de hemel te hebben ontvangen, en gaven voor, dat hun een Goddelike opdracht geschonken was om de Hervorming te voltooien, die, naar ze verklaarden, door Luther nog maar nauweliks begonnen was. In der waarheid braken ze juist het werk af, dat hij tot stand had gebracht. Ze verwierpen het grote beginsel, dat de eigenlike grondslag van de Hervorming uitmaakte,— dat het woord Gods het algenoegzame richtsnoer is voor geloof en wandel; en voor die onfeilbare gids stelden ze de veranderlike, onzekere standaard van hun eigen gevoelens en indrukken in de plaats. Door deze daad van de grote toetsteen van dwaling en leugen op zijde te stellen, openden ze voor Satan de weg om de harten te beheersen, gelijk hem het best paste. GT 212.2
Een van deze profeten gaf voor, door de engel Gabriël onderricht te zijn. Een student, die zich met hem verbond, gaf zijn studie op, te kennen gevende, dat hij door God-zelf met wijsheid begiftigd was tot verklaring van Zijn woord. Anderen, die van nature dweepziek waren, verenigden zich met hen. De daden van deze geestdrijvers veroorzaakten geen kleine beroering. Luthers prediken had de mensen alom opgewekt tot het gevoel van de noodwendigheid van een hervorming, en nu werden sommige waarlik eerlike lieden door de aanmatigingen van die nieuwe profeten verleid. GT 214.1
De leiders van deze beweging begaven zich naar Wittenberg, en wilden hun aanspraken aan Melanchton en zijn medearbeiders opdringen. Ze zeiden: “We zijn van God gezonden om het volk te leren. We hebben een gemeenzaam onderhoud met de Heer gehad; we weten wat er te gebeuren staat; in het kort, we zijn apostelen en profeten, en beroepen ons op Dr. Luther. ”1D'Aubigné, boek 9, kap. 7. GT 214.2
De hervormers waren verbaasd en verbijsterd. Dit was een element, waarmede ze nooit tevoren in aanraking gekomen waren, en ze wisten niet, welke weg in te slaan. Melanchton sprak: “Er zijn ontegenzeglik geesten van een ongewone soort in die mannen; maar welke geesten? . . . Laat ons aan do ene kant op onze hoede zijn, de Geest Gods niet uit te blussen, en aan de andere, van door de geest van Satan te worden verleid.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 7. GT 214.3
De vruchten van de nieuwe leer werden al spoedig openbaar. Het volk werd ertoe geleid, de Bijbel te verwaarlozen, of hem geheel en al ter zijde te zetten. De scholen geraakten in verwarring. Studenten, alle banden verzakende, gaven de studie op, en verlieten de universiteit. De mannen, die zich bekwaam achtten om het werk van de Hervorming te verlevendigen en te regelen, brachten het slechts tot de rand van zijn ondergang. Nu herkregen de aanhangers van Rome hun vertrouwen, en riepen in verrukking uit: “Nog één laatste poging, en alles zal het onze zijné!”1D'Aubigné, boek 9, kap. 7. GT 214.4
Luther, die op de Wartburg hoorde, wat er geschied was, sprak met grote bezorgdheid: “Ik heb altoos verwacht, dat de Satan ons deze plaag zou zenden.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 7. Hij doorzag het ware karakter van die gewaande profeten, en het gevaar, dat de zaak der waarheid dreigde. De tegenstand van paus en keizer had hem niet z— grote verbijstering en kwelling veroor-zaakt, als die hij nu ondervond. Onder degenen, die beleden de Hervorming te zijn toegedaan, waren zijn ergste vijanden opgestaan. Juist die waarheden, welke hem zulk een grote vreugde en vertroosting hadden bezorgd, werden aangewend om strijd en verwarring in de kerk teweeg te brengen. GT 214.5
In het hervormingswerk was Luther aangedreven geworden door de Geest Gods, en was verder gegaan, dan hij gedacht had te zullen gaan. Het was zijn voornemen niet geweest, juist die stelling in te nemen, waartoe hij geraakt was, noch ook zulke ingrijpende veranderingen te maken. Hij was slechts het werktuig geweest in de handen van de Almachtige. Toch beefde hij dikwels voor de gevolgen van zijn werk. Eenmaal had hij gezegd: “Indien ik wist, dat mijn leer één enkel menselik wezen, hoe arm ook en onbekend, had geschaad,— hetgeen niet zijn kan, daar hij het wezenlike evangelie is,— ik zou liever tien doden sterven, dan niet herroepen.”1D'Aubigné, boek 9 kap. 7. GT 215.1
En nu was Wittenberg zelf, de eigenlike zetel van de Hervorming, snel aan het vervallen onder de macht van dweperij en wetteloosheid. Deze vreselike toestand was niet het gevolg van Luthers leer, maar door geheel Duitschland heen legden zijn vijanden hem die ten laste. In bitterheid van ziel vroeg hij somtijds: “Kan dat dan het einde zijn van dit grote werk van de Hervorming?”1D'Aubigné, boek 9, kap. 7. Maar als hij dan weder met God worstelde in den gebede, kwam er vrede in zijn hart. “Het werk is het mijne niet, maar Uw eigen,” sprak hij; “Gij zult het niet laten vernielen door bijgeloof of dweperij.” De gedachte echter, om zich in zulk een krisis langer buiten de strijd te houden, werd ondragelik. Hij besloot, naar Wittenberg terug te keren. GT 215.2
Zonder verwijl aanvaardde hij zijn gevaarvolle reis. De rijksban rustte op hem; zijn vijanden hadden vrijheid om hem het leven te benemen; aan zijn vrienden was verboden, hem te helpen of te herbergen. De keizerlike regering wendde de strengste maatregelen tegen zijn aanhangers aan. Maar hij zag, dat het werk van het evangelie in gevaar was, en in de naam des Heren kwam hij te voorschijn, om voor de waarheid in het strijdperk te treden. GT 215.3
Luther schreef in een brief aan de keurvorst, nadat hij het doel had verklaard, waarmede hij de Wartburg verliet: “Het zij Uw Hoogheid bekend, dat ik naar Wittenberg terugkeer onder veel hogere bescherming dan die van prinsen of keurvorsten. Ik denk er niet aan, Uw Hoogheid om hulp te vragen; en verre van uw bescherming te begeren, zou ik u liever zelf beschermen. Indien ik wist, dat Uw Hoogheid me zou kunnen of willen beschermen, zou ik zelfs niet naar Wittenberg gaan. Geen zwaard kan deze zaak bevorderen; God alleen moet alles doen, zonder de hulp of medewerking van mensen. Hij, die het grootste geloof heeft, is degene, die het best beschermen kan.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 8. GT 216.1
In een tweede brief, op weg naar Wittenberg geschreven, voegde Luther er aan toe: “Ik ben bereid om Uw Hoogheids afkeuring, en de toorn van de ganse wereld te dragen. Zijn de Wittenbergers niet mijn eigen schapen? Heeft God hen niet aan mijn zorg toevertrouwd ? En behoor ik niet, zo het nodig mocht zijn, mij voor hen aan de dood bloot te stellen? Daarenboven vfees ik, dat we wellicht door geheel Duitschland heen een vreselik oproer zullen zien, waardoor God ons volk zal straffen.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 8. GT 216.2
Met grote omzichtigheid en nederigheid, maar evenzeer met beslistheid en vastberadenheid, begon hij zijn werk. “Door het Woord,” zei hij, “moeten we te niet doen en bannen, wat zich door geweld een plaats verkregen heeft. Ik zou niet met geweld te werk willen gaan tegen de dwepers en ongelovigen. . . . Niemand moet gedwongen worden. Vrijheid is het voornaamste bij geloof.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 8. GT 216.3
Het gerucht verspreidde zich snel door Wittenberg, dat Luther terug was, en zou prediken. Het volk stroomde van alle zijden toe, en verdrong zich in de kerk, De predikstoel beklimmende onderwees, vermaande en bestrafte hij met grote wijsheid en zachtheid. Over de weg, welke sommigen ingeslagen hadden, die geweld hadden gebruikt om de mis af te schaffen, zei hij: GT 216.4
“De mis is een slecht iets. God is er tegen. Hij behoort afgeschaft te worden, en ik wenste wel, dat het avondmaal van het evangelie er overal de plaats van innam. Maar laat niemand er met geweld van afgebracht worden. We moeten de zaak in Gods handen laten. Wij zijn het niet, die werken moeten, maar Zijn woord. En waarom dan? vraagt ge misschien. Omdat de harten van de mensen niet in mijn hand zijn als klei in de hand van de pottebakker. Wij hebben recht om te spreken, we hebben het recht niet om te handelen. Laat ons prediken : het overige staat aan God. Indien ik tot geweld de toevlucht nam, wat zou ik gewinnen? Gemaaktheid, vormelikheid, naäping, menselike verordeningen en schijnheiligheid. . . . Maar er zou geen hartelike oprechtheid, geloof, of liefde zijn. Waar die drie ontbreken, ontbreekt alles, en ik zou geen cent geven voor zulk een uitslag. . . . God doet meer door zijn woord alleen, dan gij en ik en de gehele wereld met al onze verenigde pogingen. God brengt het hart tot stilstand, en wanneer dat eenmaal veroverd is, is alles gewonnen. . . . GT 217.1
“Ik zal prediken, redetwisten, schrijven; maar ik wil niemand dwingen, want het geloof is een vrijwillige handeling. Ziet, wat ik gedaan heb. Ik ben opgestaan tegen de paus, de aflaten en de Roomsgezinden, echter zonder geweld of luidruchtigheid. Ik heb Gods woord op de voorgrond gesteld; het gepredikt en geschreven,— dat was al wat ik deed. En toch terwijl ik lag te slapen, . . . velde het woord, dat ik gepredikt had, de macht van de paus ter aarde, meer dan ooit vorst of keizer die had kunnen schaden. Ik echter heb niets gedaan; het Woord alleen heeft alles gewrocht. Indien ik een beroep op macht had gedaan, had gans Duitschland wellicht van bloed gestroomd. Maar wat zou het gevolg geweest zijn? Verderf en verwoesting van lichaam en ziel beide. Om die reden hield ik me stil, en liet het Woord zijn loop alleen hebben door de wereld.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 8. GT 217.2
Dag aan dag, een gehele week lang, hield Luther aan met prediken tot belangstellende scharen. Het woord Gods brak de begoocheling van de dweepzuchtige opwinding. De kracht van het evangelie bracht het misleide volk tot de weg der waarheid terug. GT 218.1
Luther had geen lust, de dwepers te ontmoeten, wier werk zulk een groot kwaad had teweeggebracht. Hij kende hen als mannen van ongezond oordeel en onbeteugelde hartstochten, die, hoewel voorgevende biezonder licht uit de hemel te hebben ontvangen, de minste tegenspraak, ja zelfs geen vriendelike terechtwijzing of raadgeving wilden verdragen. Zichzelven de hoogste macht aanmatigend, eisten ze van elkeen, dat hij hen zonder navraag erkennen zou voor wat ze voorgaven te zijn. Maar toen ze een onderhoud met hem eisten, stemde hij erin toe, hen te ontmoeten; en hij slaagde erin, hun aanmatigingen op zulk een wijze aan de kaak te stellen, dat de bedriegers onmiddellik Wittenberg verlieten. GT 218.2
Het fanatisme werd voor een tijd tot staan gebracht; doch verscheidene jaren later brak het met groter kracht en vreseliker gevolgen uit. Over de leiders in deze beweging zei Luther: “De Heilige Schriften waren hun slechts een dode letter, en ze begonnen allen te schreeuwen, ‘De Geest! de Geest!’ Maar gans gewis zal ik niet volgen, waar hun geest hen heen leidt. Moge God in Zijn genade mij bewaren voor een kerk, waarin enkel heiligen zijn. Ik wens te verkeren met de nederigen, de zwakken, de kranken, die hun zonden kennen en gevoelen, en die gedurig tot God zuchten en roepen uit het binnenste van hun harten om Zijn troost en steun te er-langen.”1D'Aubigné, boek 10, kap. 10. GT 218.3
Thomas Münzer, de man, die onder de geestdrijvers de werkzaamste was, bezat aanzienlike bekwaamheid, welke, op de rechte wijze geleid, hem in staat zou hebben gesteld om goed te doen; hij kende echter de eerste grondregelen van ware godsdienst niet. “Hij voedde de wens, de wereld te hervormen, en vergat, gelijk alle drijvers, dat de hervorming bij hemzelf moest beginnen.”1D'Aubigné, boek 10, kap. 10. Hij streefde naar stand en invloed, en was onwillig om onder iemand, zelfs onder Luther, te staan. Hij verklaarde, dat de hervormers met het vervangen van het gezag van de paus door dat van de Schrift slechts een andere vorm van pauselike heerschappij in het leven riepen. Hijzelf, zo beweerde hij, had van God de opdracht ontvangen om de ware hervorming in te voeren. “Hij, die deze geest heeft,” zei Münzer, “heeft het waarachtig geloof, al had hij ook geen enkele maal in zijn leven de Heilige Schriften gezien.”1D'Aubigné, boek 10, kap. 10. GT 218.4
De fanatieke leraren lieten zich door indrukken beheersen, en hielden iedere gedachte en gemoedsaandrang voor de stem van God; vandaar dat ze tot uitersten vervielen. Sommigen zelfs verbrandden hun Bijbels, uitroepende: “De letter doodt, maar de Geest maakt levend.” Münzers leer streelde de zucht van de mensen naar het wonderbaarlike, en gaf tegelijkertijd voedsel aan hun trots, door menselike denkbeelden en meningen eigenlik boven het Woord Gods te stellen. Zijn leerstellingen werden door duizenden aangenomen. Al spoedig verklaarde hij zich tegen allle orde in de openbare godsdienst, en predikte, dat gehoorzaamheid aan vorsten te bewijzen, was te trachten, God en Belial samen te dienen. GT 219.1
De gemoederen van het volk, die reeds begonnen waren, het juk van het pausdom af te schudden, werden eveneens onge-duldig onder de beperkingen, welke de burgerlike overheid hun oplegde. Münzers revolutionaire leer, die aanspraak maakte op Goddelike bekrachtiging, leidde hen er toe om zich van alle gezag los te scheuren, en aan hun vooroordelen en hartstochten de vrije teugel te vieren. De vreselikste tonelen van muiterij en strijd volgden, en Duitschlands velden werden met bloed gedrenkt. GT 219.2
De zielsangst, waardoor Luther lang voorheen te Erfurt gefolterd werd, drukte hem tans met dubbele kracht terneder, nu hij zag, dat de gevolgen van het fanatisme aan de Hervorming ten laste werden gelegd. De Roomse vorsten verklaarden — en velen waren bereid om geloof te slaan aan de bewering — dat de opstand het passende gevolg was van Luthers leer. Het kon wel niet anders of deze besehuldiging, lioewel zonder enige grond, moest de hervormer veel smart veroorzaken. Dat de zaak der waarheid zo onteerd zou worden, dat hij op gelijke lijn werd gesteld met het laagste fanatisme, scheen meer, dan hij kon dragen. Aan de andere kant haatten de hoofden van de opstand Luther, omdat hij zich niet alleen tegen hun leer verzette, en hun aanspraak op Goddelike ingeving ontkende, maar hen zelfs rebellen tegen de burgerlike overheid genoemd had. Uit weerwraak heetten ze hem een lage veinzaard. Hij scheen de vijandschap van vorsten zowel als die van het volk op zich geladen te hebben. GT 219.3
De Roomsgezinden juichten, verwachtende de spoedige val van de Hervorming te zullen aansehouwen; en legden Luther zelfs de dwalingen ten laste, welke hij op het ijverigst had trachten te verbeteren. De dweepzieke partij, door zonder grond te beweren van met grote onrechtvaardigheid behandeld te zijn, slaagde erin oin zich van de toegenegenheid van een grote menigte van het volk te verzekeren, en, gelijk dikwels het geval is met personen, die zich aan de verkeerde kant scharen, begon men hen voor martelaren te houden. Zo werden zij, die alle kraehten inspanden om de Hervorming tegen te werken, beklaagd en geroemd als de slachtoffers van wreedlieid en tirannie. Dit was het wTerk van Satan, ingegeven door dezelfde geest van opstand, die zich het eerst in de hemel had , geopenbaard. GT 220.1
Satan tracht voortdurend de mensen te bedriegen, en er hen toe te brengen om zonde gerechtigheid, en gerechtigheid zonde te noemen. Hoe goed is hij in zijn werk geslaagd ! Hoe menigmaal treffen berisping en hoon Gods getrouwe dienstknechten, omdat ze onbevreesd de waarheid verdedigen! Mensen, die slechts werkuigen van de Satan zijn, worden geprezen en gevleid, en zelfs voor martelaren gehouden; terwijl degenen, die om hun trouw aan God behoorden geacht en ondersteund te worden, onder verdenking en wantrouwen aan zichzelven worden overgelaten. GT 220.2
Valse heiligheid, onoprechte toewijding, doen nog steeds hun bedriegelik werk. Onder verschillende vormen brengt dat werk dezelfde geest aan het licht als in de dagen van Luther, door de harten van de Schriften af te trekken, en er de mensen toe te brengen, hun eigen gevoel en eigen indrukken te volgen liever dan zich in gehoorzaamheid aan Gods wet te onderwer’pen. Dit is een van Satans bestgelukte pogingen om reinheid en waarheid onder verdenking te brengen. GT 220.3
Onverschrokken verdedigde Luther het evangelie tegen de aanvallen, die er van allle kanten op gemaakt werden. Gods woord betoonde zich een machtig wapen in iedere strijd. Met dat Woord voerde hij de strijd tegen het gezag, dat de paus zich had aangematigd, en tegen de rationalistiese filosofie van de geleerden, terwijl hij zich onwrikbaar als een rots stelde tegenover de dweperij, die zich met de Hervorming zocht te mengen. GT 221.1
Elk van deze tegenovergestelde elementen zette op zijn eigen wijze de Heilige Schriften ter zijde, en verhief menselike wijsheid tot de bron van godsdienstige waarheid en kennis. Het rationalisme aanbidt het verstand, en maakt dat de toetssteen van de godsdienst. Het Romanisme, bewerende, dat zijn heersende paus een ingeving bezit, die in onafgebroken lijn van de apostelen op hem is overgegaan, en die voor altijd onveranderlik is, geeft ruimsclioots gelegenheid tot allerhande buitensporigheden en bederf, welke door de heiligheid van de apostoliese opdracht worden toegedekt. De ingeving, die Miinzer en zijn bondgenoten beweerden te hebben, kwam uit geen hogere bron voort dan grillen van de verbeelding; en de invloed ervan deed allle gezag, menselik of Goddelik, te met. Het ware Christendom neemt liet woord van God aan als de grote schatkamer van de ingegeven waarheid, en toetst er alle ingeving aan. GT 221.2
Na zijn terugkeer van de Wartburg voltooide Luther zijn vertaling van het Nieuwe Testament, en het evangelie werd spoedig daarna aan het volk van Duitscliland in zijn eigen taal gegeven. Deze vertaling werd door alien, die de waarheid liefhadden, met grote vreugde ontvangen; maar. door hen, die menselike overleveringen en de geboden van mensen verkozen, met verachting verworpen. GT 221.3
De priesters waren ontsteld over de gedachte, dat het gemene volk nu in staat zou zijn om de voorschriften van Gods woord met hen te bespreken, en dat hun eigen onwetendheid op die wijze aan het licht zou komen. De wapenen van hun vleselik verstand waren machteloos tegen het zwaard des Geestes. Rome zette al zijn gezag te werk om de verspreiding van de Schriften tegen te gaan; doch dekreten, vervloekingen en martelingen hadden alle even weinig uitwerking. Hoe meer het de Bijbel veroordeelde en verbood, des te begeriger werd het volk om te weten wat er wezenlik in geleerd werd. Al degenen die konden lezen, waren verlangend om Gods woord voor zichzelven te onderzoeken. Ze droegen het met zich rond, en lazen en herlazen, en waren niet tevreden, voor-dat ze er grote gedeelten van uit het hoofd geleerd hadden. Ziende hoe zeer het Nieuwe Testament in de smaak viel, begon Luther onmiddellik het Oude Testament te vertalen, en gaf het uit in delen, zodra hij ze afgewerkt had. GT 222.1
Luthers geschriften werden in de steden en op het platteland evenzeer op prijs gesteld. “Wat Luther en zijn vrienden ook maar schreven, werd door anderen wijd en zijd verspreid. Monniken, die overtuigd waren van de onwettigheid van kloosterplichten, en verlangden een lang leven van traagheid te verwisselen voor een leven van werkzaamheid, maar die te onwetend waren om het woord van God te verkondigen, trokken de provincieën door, en bezochten de gehuchten en eenzame woningen, waar ze de geschriften van Luther en zijn vrienden verkochten. Binnen korte tijd was Duitschland vol van die ondernemende kolporteurs.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 11. GT 222.2
Deze geschriften werden met diepe belangstelling door rijken en armen, door geleerden en onwetenden bestudeerd. Des avonds lazen de onderwijzers van de dorpscholen ze voor aan groepjes, die zich om de haard verzamelden. Door iedere aangewende poging werden er enige zielen van de waarheid overtuigd, en het woord met blijdschap ontvangende, gingen ze op hun beurt uit om de goede tijding aan anderen te brengen. GT 222.3
De woorden van de Schrift werden bewaarheid: “De opening Uwer woorden geeft licht, de eenvoudigen verstandig makende.”1Ps. 119:130. Het onderzoek van de Schriften werkte een machtige verandering in het verstand en de harten van het volk. De pauselike heerschappij had zijn onderdanen een ijzeren juk opgelegd, dat hen in onwetendheid en verachtering gebonden hield. Een bijgelovig nakomen van vormen was nauwgezet volgehouden; maar aan al hun eredienst hadden hart en verstand weinig deel genomen. Het prediken van Luther, waardoor de eenvoudige waarheden van Gods woord werden uiteengezet, en daarna het Woord zelf, dat het gemene volk in de hand gegeven was, had hun slapende talenten wakker geschud, en niet alleen de geestelike natuur gezuiverd en veredeld, maar frisse kracht medegedeeld aan hun verstand. GT 223.1
Men zag mensen van alle stand met de Bijbel in de hand de leerstellingen van de Hervorming verdedigen. De Roomsen, die het onderzoek van de Schriften aan de priesters en monniken hadden overgelaten, riepen dezen nu op om voor de dag te komen, en de nieuwe leer te wederleggen. Maar, onbekend zijnde met de Schriften en de kracht Gods, werden de priesters en monniken volkomen verslagen door hen, die ze voor ongeleerden en ketters hadden gescholden. “Ongelukkig,” zei een Katholiek schrijver, “had Luther zijn volgelingen overreed, dat hun geloof zich alleen behoorde te gronden op de uitspraken van de Heilige Schrift.”2D'Aubigné, boek 9, kap. 11. Menigten kwamen tezamen om de waarheid te horen uitleggen door mensen van weinig opvoeding, en die zelfs door hen te horen bespreken met geleerde en welsprekende godgeleerden. De schandelike onwetendheid van deze grote mannen werd openbaar, wanneer hun argumenten wederlegd werden door de eenvoudige leer van Gods woord. Werklieden, soldaten, vrouwen, en zelfs kinderen waren beter bekend met de leer van de Bijbel dan de priesters en geleerde doktoren. GT 223.2
Het verschil tussen de volgelingen van het evangelie en de voorstanders van het Roomse bijgeloof toonde zich niet minder duidelik onder de geleerden dan onder het gemene volk. ‘ ‘ Edelmoedige jongelingen, toegewijd aan studie en het onderzoek van de Schriften, en die bekend waren met de litterariese schatten van de oudheid, kwamen op tegen de oude verdedigers van de priesterheerschappij, die verzuimd hadden, zich de talen eigen te maken, en de litteratuur te bestuderen. Met vlugheid van begrip, zieleadel, en een onverschrokken hart begaafd, verkregen deze jongelingen al spoedig zulk een bedrevenheid, dat lange tijd niemand met hen kon wedijveren. . . . Gevolgelik, wanneer deze jeugdige verdedigers van de Hervorming de Roomse doktoren op een vergadering ontmoetten, maakten ze hun aanvallen met zulk gemak en zulk een kalmte, dat die onwetende mannen aarzelden, in verwarring werden gebracht, en zich bij al de aanwezigen aan verachting blootstelden.”1D'Aubigné, boek 9, kap. 11. GT 223.3
Toen de Roomse geesteliken hun gemeenten zagen inkrimpen, riepen ze de hulp van de wereldlike macht in, en zochten door alle middelen, die binnen hun bereik lagen, hun hoorders terug te brengen. Maar het volk had in de nieuwe leer dat gevonden, hetwelk in de behoefte van hun zielen voorzag, en keerde zich af van hen, die hen zo lang gevoed hadden met het nietswaardige kaf van bijgelovige instellingen en menselike overleveringen. GT 224.1
Toen er vervolging losbrak tegen de leraars van de waarheid, gaven ze acht op de woorden van Christus: “Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere.”2Matth 10:23. Het licht drong overal door. De vluchtelingen vonden altijd ergens een gastvrije deur, die zich voor hen opende, en daar vertoevende, predikten ze Christus, somtijds in de kerk, of, indien hun dat voorrecht ontzegd werd, in private woningen, of in de open lucht. Waar ze ook maar gehoor konden krijgen, was de plaats hun een gewijde tempel. De waarheid, met zulk een ijver en overtuiging gepredikt, verspreidde zich met onweerstaanbare kracht. GT 224.2
Tevergeefs werd de hulp van de geestelike zowel als de burgerlike overheden ingeroepen om de ketterij te onderdrukken. Tevergeefs nam men de toevlucht tot gevangenzetting, marteling, vuur, en zwaard. Duizenden gelovigen verzegelden hun geloof met hun bloed, en toch ging het werk voort. Vervolging diende slechts om de waarheid uit te breiden; en de geestdrijverij, welke Satan er mede trachtte te verbinden, had ten gevolge dat het verschil tussen het werk van Satan en dat van God te duideliker aan het licht trad. GT 224.3