In de keuze van werktnigen tot hervorming van de kerk is hetzelfde Goddelike plan op te merken, als toen de kerk ge-grondvest werd. De hemelse Leermeester ging de groten van de aarde, de mannen van naam en rijkdom, die gewoon waren, lof en hulde te ontvangen als leiders van het volk, voorbij. Ze waren z— trots en vol zelfvertrouwen wegens hun veelgeroemde hogere stand, dat ze niet leren konden, medegevoel te hebben voor hun medemensen, en geen medewerkers konden worden met de nederige Man van Nazareth. De roeping werd gewend tot de ongeleerde, hardwerkende vissers van Galilea: “Volgt Mij, en Ik zal u vissers der mensen maken.”1Matth. 4:19. Deze discipelen waren nederig en leerzaam. Hoe minder ze onder de invloed van de valse leer van hun tijd gekomen waren, met zoveel te beter gevolg kon Christus hen onderwijzen en voor Zijn dienst opleiden. Evenzo was het in de dagen van de grote Hervorming. De voorname hervormers waren mannen uit nederige stand,— mannen, die meer dan iemand uit hun tijd vrij waren van standtrots, en van de invloed van geestdrijverij en priesterheerschappij. Gods plan is, eenvoudige werktuigen te gebruiken om grote gevolgen teweeg te brengen. Op die wijze wordt de glorie niet aan mensen gegeven, maar aan Hem, die door hen werkt, om te willen en te volbrengen naar Zijn eigen welbehagen. GT 195.1
Een paar weken na de geboorte van Luther in een mijnwerkershut in Saksen, kwam Ulrich Zwingli ter wereld in een herdershuisje in de Alpen. Zwingli’s omgeving tijdens zijn kinderjaren, en zijn eerste opvoeding. waren berekend om hem op zijn toekomstige zending voor te bereiden. Opgroeiende te midden van tonelen van natuurschoon, grootsheid en ontzagwekkende verhevenheid, kwam hij vroegtijdig onder de indruk van de grootheid, de macht, en de majesteit Gods. De geschiedenis van de grote daden, op de bergen van zijn vaderland verricht, bezielde het jeugdige streven van zijn geest. En aan de knie van zijn vrome grootmoeder luisterde hij naar de enkele kostbare bijbelse geschiedenissen, die zij tussen de legenden en overleveringen van de kerk opgegaard had. Met diepe belangstelling hoorde hij naar het verhaal van de grote dingen, door patriarchen en profeten verricht, van de herders, die nachtwacht hielden over hun kudden op de heuvelen van Palestina, waar engelen hen kwamen toespreken, van het Kind van Bethlehem, en de Man van Golgotha. GT 195.2
Gelijk Johannes Luther, zo wenste ook Zwingli’s vader, dat zijn zoon zou opgevoed worden, en de knaap werd al jong uit de vallei van zijn geboorte weggezonden. Zijn verstand ontwikkelde zich snel, en spoedig werd het de vraag, waar men onderwijzers zou vinden om hem te leren. Op dertienjarige ouderdom ging hij naar Bern, welke stad toentertijd de vermaardste school had in gans Zwitserland. Hier echter deed zich een gevaar op, dat zijn veelbelovend leven dreigde te ver-woesten. Ijverige pogingen toch werden door de monniken aangewend om hem in een klooster te lokken. De Dominikaner en Franciskaner monniken wedijverden met elkander om de gunst van het volk. Deze trachtten ze zich te verzekeren door opzichtige versiering van hun kerken, de luister van hun ceremonieën, en de aantrekkelikheid van beroemde relikwieën en wonderdoende beelden. GT 196.1
De Bernse Dominikaners begrepen, dat wanneer ze deze talentvolle jonge student konden winnen, ze zichzelven winst zowel als eer zouden verzekeren. Zijn zeer jeugdige leeftijd, zijn natuurlike begaafdheid als spreker en schrijver, en zijn aanleg voor muziek en dichtkunst, zouden meer uitwerking hebben dan al hun pracht en vertoon, om het volk naar hun diensten te trekken, en het inkomen van hun orde te vermeerderen. Door bedrog en vleierij trachtten ze Zwingli te be-wegen om hun klooster in te treden. Terwijl Luther student op school was, had hij zich in een kloostercel begraven, en zou voor de wereld verloren zijn geweest, had niet Gods voorzienigheid hem gered. Aan Zwingli werd niet toegelaten, hetzelfde gevaar te ontmoeten. Door Gods voorzienigheid werd zijn vader aangaande de plannen van de monniken onderricht. Zijn voornemen was geenszins, zijn zoon het luie, onwaardige leven van de kloosterbroeders te laten leiden. Hij besefte, dat zijn toekomstige nuttigheid op het spel stond, en beval hem, zonder verwijl naar huis terug te komen. GT 196.2
De jongeling gehoorzaamde het bevel; maar hij kon niet lang tevreden zijn in de vallei van zijn geboorte. Al spoedig nam hij zijn studieën weder ter hand, en ging na enige tijd naar Bazel. Daar was het, dat Zwingli voor de eerste maal het evangelie van Gods vrije genade hoorde. Wittembach, een leraar in de oude talen, was bij zijn studie van het Grieks en Hebreeuws tot de Heilige Schriften geleid, en aldus werden er stralen van Goddelik licht geworpen in het verstand van de studenten, die hij onderwes. Hij verklaarde dat er een waarheid bestond die ouder, en van oneindig groter waarde was dan de theorieën, welke de scholastieken en wijsgeren leerden. Deze aloude waarheid was, dat de dood van Christus het enige rantsoen van de zondaar is. Voor Zwingli waren deze woorden als een eerste lichtstraal, die de morgenschemering voorafgaat. GT 197.1
Zwingli werd al gauw van Bazel weggeroepen om zijn levenswerk te beginnen. Zijn eerste arbeidsveld was een Alpenparochie, niet ver van het dorp, waar hij geboren was. Wijding tot priester ontvangen hebbende, “gaf hij zich met zijn ganse ziel over aan het onderzoek van de Goddelike waarheid, daar hij wel wist,” zegt een medehervormer, “hoeveel hij behoort te weten, aan wie de kudde van Christus is toevertrouwd.”1Wylie, boek 8, kap. 5. Hoe meer hij de Schriften onderzocht, hoe helderder de tegenstelling aan het licht kwam tussen de waarheden daarin vervat, en de ketterijen van Rome. Hij onderwierp zich aan de Bijbel als het woord van God, de algenoegzame, onfeilbare gids. Hij zag in, dat het zichzelf verklaren moest. Hij waagde het niet, te trachten de Schriften uit te leggen om een van tevoren aangenomen theorie of leer te schragen, maar achtte het zijn plicht, te leren wat het Woord direkt en duidelik zegt. Hij trachtte zich van alle beschikbare middelen te bedienen om een volkomen en juist begrip van de betekenis van het Woord te erlangen, en riep de hulp in van de Heilige Geest, welke, zoals hij verklaarde, het aan allen uitleggen zou, die in ernst en met gebed ernaar zochten. GT 197.2
“De Schrift,” zei Zwingli, “is van God, niet van de mens afkomstig, en diezelfde God, die het verstand geeft, zal u doen verstaan, dat de spraak van Hem komt. Gods woord . . . kan niet falen; het is lichtverspreidend, onderwijst zichzelf, ontsluit zichzelf; bestraalt de ziel met alle heil en genade; troost de ziel in God, vernedert hem, zodat hij zichzelf verliest, ja zelfs verbeurt, en God omarmt.”1 De waarheid van deze woorden had Zwingli zelf bewezen. Van zijn ondervinding in die tijd sprekende, schreef hij later: “Toen ... ik me geheel en al aan de Heilige Schriften begon te geven, stelden de wijsbegeerte en scholastieke godgeleerdheid me telkens twistvragen voor. Eindelik kwam ik zo ver, dat ik dacht: ‘Ge moet dat alles laten rusten, en de betekenis van God alleen uit Zijn eigen eenvoudig Woord leren . . . ‘ Toen begon ik God om Zijn licht te vragen, en werden me de Schriften veel duideliker.”1Wylie, boek 8, kap. 6. GT 198.1
De leer, die Zwingli predikte, had hij niet van Luther ontvangen. Het was de leer van Christus. “Als Luther Christus predikt,” sprak de Zwitserse hervormer, “doet hij, wat ik doe! Hij heeft veel meer zielen tot Christus geleid dan ik — dat zij zo. Ik wil geen andere naam dragen dan die van Christus, Wiens krijgsknecht ik ben, en Die alleen mijn hoofd is. Geen enkel woord is ooit door mij aan Luther, of door Luther aan mij geschreven. En waarom ? . . . Opdat het allen duidelik zijn zou, hoezeer het getuigenis van de Geest van God één is: daar wij, zonder enige geheime verstandhouding, zo precies overeenkomen in de leer van Jezus Christus.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 9. GT 198.2
In 1516 werd Zwingli uitgenodigd, prediker te worden in het klooster te Einsiedeln. Hier zouden de dwalingen van Rome hem duideliker onder de aandacht komen, en zou hij een invloed als hervormer uitoefenen, die zich veel verder dan tot zijn Alpen zou uitstrekken. Tot de voornaamste aantrekkelikheden van Einsiedeln behoorde een beeld van de heilige maagd, dat wonderkracht heette te bezitten. Boven de kloosterpoort stond een opschrift: “Hier kan algehele verlossing van zonden worden verkregen.”2Idem, kap. 5. Voortdurend begaven zich pelgrims naar dat beeld van de heilige maagd, maar bij het grote jaarfeest van de wijding van dit heiligdom kwamen er scharen uit alle delen van Zwitserland, en zelfs uit Frankrijk en Duitschland. Zwingli, wie dit gezicht grote droefheid veroorzaakte, nam de gelegenheid te baat om aan deze slaven van het bijgeloof vrijheid te verkondigen door het evangelie. GT 200.1
“Denkt niet,” zei hij, “dat God meer in deze tempel is, dan in ieder ander deel van de schepping. In welk land ge ook woont, is God rondom u en hoort u. . . . Kunnen nutteloze arbeid, lange pelgrimstochten, offeranden, beelden, gebeden tot de heilige maagd of de heiligen, u de genade Gods verzekeren? Wat kan het vermenigvuldigen van woorden bij het bidden ons baten? Welke kracht ligt er in een monnikskap, een geschoren schedel, een lange mantel, die in plooien afhangt, of met goud geborduurde pantoffels? God ziet het hart aan, en onze harten zijn verre van Hem.” “Christus,” zei hij, “Die zich eens voor allen aan het kruis opofferde, is het slachtoffer, dat voor alle eeuwigheid voor de zonde van alle gelovigen voldoet.”2Idem, kap. 5. GT 200.2
Aan vele toehoorders was deze leer onwelkom. Het was een bittere teleurstelling, te vernemen dat hun moeitevolle tocht tevergeefs gemaakt was. De vergiffenis, welke hun door Christus vrij werd aangeboden, konden ze niet begrijpen. Ze stelden zich tevreden met de oude weg naar de hemel, die Rome hun aangewezen had. Ze schrikten terug voor de moeite van naar iets beters te zoeken. Het was gemakkeliker, hun zaligheid aan de priesters en de paus toe te vertrouwen, dan naar reinheid van hart te streven. GT 200.3
Een andere klasse echter ontving met vreugde de tijding van verlossing door Christus. De godsdienstige gebruiken, die Rome van hen eiste, hadden hun geen zielevrede bezorgd, en in het geloof namen ze het bloed van de Zaligmaker als hun verzoening aan. Zulken keerden naar hun woonplaatsen terug om aan anderen het kostbare licht te openbaren, dat ze ontvangen hadden. Aldus verbreidde zich de waarheid van dorpje tot dorpje, en van stad tot stad, en werd het aantal pelgrims naar het beeld van de heilige maagd zeer veel minder. De inkomsten krompen in, en daardoor ook de toelage van Zwingli, welke uit die inkomsten gevonden werd. Maar dit veroorzaakte hem niets dan vreugde, daar hij zag, dat de macht van dweperij en bijgeloof verbroken werd. GT 201.1
De kerkelike overheden waren niet blind voor het werk, dat Zwingli deed, maar voor het tegenwoordige wensten ze niet, tussen beide te treden. Hopende hem nog voor hun zaak te winnen, trachtten ze zich door vleierijen van hem meester te maken; intussen begon de waarheid de harten van het volk in beslag te nemen. GT 201.2
Zwingli’s arbeid te Einsiedeln had hem voor een wijdere kring geschikt gemaakt, en die zou hij spoedig binnentreden. Na drie jaren hier geweest te zijn, werd hem het ambt van prediker in de kathedraal te Zürich opgedragen. Zürich was toentertijd de voornaamste stad in het Zwitserse bondgenootschap, en de invloed, die hij daar uitoefende, zou wijd en zijd gevoeld worden. De geesteliken echter, op wier uitnodiging hij naar Zürich overkwam, waren er op bedacht, alle nieuwigheden te voorkomen, waarom ze hem inlichting gaven aangaande zijn plichten. GT 201.3
“Ge zult alles in uw vermogen doen,” zeiden ze, “tot inzameling van de inkomsten van het kapittel, de kleinste kleinigheid niet over het hoofd ziende. Ge zult de gelovigen, zowel van de preekstoel als bij de oorbiecht vermanen, alle rechten en tienden te betalen, en door hun giften de liefde te bewijzen, die ze de kerk toedragen. Ge zult uw best doen om het inkomen, dat van zieken, missen, en in het algemeen van alle geestelike verordeningen inkomt, te vermeerderen.” “Wat aangaat het beheer over de sakramenten, de prediking, en het wachthouden over de kudde,” voegden ze erbij, “dat zijn ook zaken, die bij de plichten van een priester behoren. Doch daarvoor kunt ge, voornamelik voor het prediken, een plaatsvervanger aanstellen. Ge zult de sakramenten alleen toedienen aan personen uit hogere stand, en dan alleen, wanneer er biezonder aanvraag om gedaan wordt; het is u verboden om ze aan het volk van alle standen zonder onderscheid des persoons te bedienen.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 6. GT 201.4
Zwingli hoorde deze opdracht stilzwijgend aan, en gaf in antwoord erop, na zijn dank te hebben betuigd voor de eer van een beroep naar deze belangrijke plaats, een verklaring van de loopbaan, die hij zich had voorgenomen te volgen. “Het leven van Christus,” zei hij, “is te lang voor het volk verborgen gehouden. Ik zal preken over het gehele evangelie naar Mattheüs, ... en wat ik geef, alleen uit de Schrift putten, de diepte van de woorden peilen, tekst met tekst vergelijken, en aanhoudend ernstige gebeden opzenden om de betekenis te mogen verstaan. Ik zal mijn dienst in de kerk wijden aan de eer van God, de lof van Zijn enige Zoon, de redding van zielen, en hun onderwijs in het ware geloof.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 6. Ofschoon sommigen van de geesteliken niet met zijn plan instemden, en hem ervan trachtten af te brengen, bleef Zwingli standvastig. Hij verklaarde, dat hij geen nieuw stelsel dacht in te voeren, maar zich aan het oude stelsel meende te houden, dat de kerk in vroegere tijden van grotere zuiverheid had gediend. GT 202.1
Reeds begon er belangstelling te ontwaken in de waarheden, die hij verkondigde, en het volk kwam in groten getale bijeen om naar zijn prediking te luisteren. Velen, die sedert lang het kerkgaan opgegeven hadden, bevonden zich onder zijn toehoorders. Hij begon zijn bediening met de Evangelieën te openen, en aan zijn hoorders het door de Geest ingegeven verhaal van het leven, het onderwijs, en de dood van Christus voor te lezen en uit te leggen. Hier, evenals te Einsiedeln, stelde hij Gods woord voor als het enig onfeilbaar gezag, en Christus’ dood als het enig volmaakte offer. “Het is tot Christus,” sprak hij, “dat ik u wens te voeren,— tot Christus, de ware bron van zaligheid.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 6. Mensen van alle klassen, van staatsman en geleerde af tot handwerksman en landbouwer toe, verdrongen zich om de prediker. Met diepe belangstelling luisterden ze naar zijn woorden. Hij verkondigde niet alleen het aanbod van vrije verlossing, maar bestrafte onbeschroomd de slechtheid en het bederf van die tijd. Velen verlieten de domkerk God verheerlikende. “Deze man,” zeiden ze, “predikt de waarheid. Hij zal onze Mozes worden, die ons uit deze Egyptiese duisternis zal uitleiden.”1 Maar ofschoon zijn arbeid in het eerst met veel toejuiching ontvangen werd, ontwikkelde er zich later tegenstand. De monniken stonden op om zijn werk te verhinderen, en zijn leer te veroordelen. Velen hoonden en bespotten hem; anderen behandelden hem met onbeschoftheid, en begonnen te dreigen. Zwingli echter verdroeg alles geduldig, en sprak: “Indien we zondaren voor Christus willen winnen, moeten we leren, onze ogen voor veel dingen te sluiten.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 6. GT 202.2
Omstreeks deze tijd gebeurde er iets, dat de hervorming in de hand werkte. Zekere Luciaan werd met enige van Luthers geschriften naar Zürich gezonden door een vriend van het hervormde geloof te Bazel, welke aan de hand gaf, dat de verkoop van deze boeken een krachtig middel zou kunnen worden om het licht alom te verspreiden. “Overtuig u,” schreef hij aan Zwingli, “of deze man oordeel en vaardigheid genoeg bezit; als het u blijkt van ja, laat hem dan van stad tot stad, dorp tot dorp, vlek tot vlek, ja van huis tot huis gaan, geheel Zwitserland door, met de geschriften van Luther; en vooral zijn uitleg van het Onze Vader, voor leken geschreven. Hoe meer die uitleg bekend wordt, hoe meer kopers er voor zullen komen.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 6. Op die wijze drong het licht door. GT 203.1
Op tijden, wanneer God de boeien van onwetendheid en bijgeloof begint te verbreken, is het dat de Satan met de grootste kracht werkt om de mensen in donkerheid te hullen, en hun kluisters nog vaster te klinken. Terwijl er in verschillende landen mannen opstonden, die het volk vergiffenis en rechtvaardigmaking door het bloed van Christus voorstelden, begaf Rome zich met vernieuwde ijver aan het werk om door de gehele Christenheid heen vergiffenis aan te bieden voor geld. GT 204.1
Iedere zonde had zijn prijs; en men kon vrijheid erlangen om misdaden te plegen, indien de schatkist van de kerk slechts goed gevuld bleef. Z— braken de twee bewegingen zich baan: de ene vergiffenis van zonde voor geld, de andere vergiffenis door Christus aanbiedende;— Rome vrijheid schenkende om te zondigen, en dat tot een bron van inkomst makende; de hervormers, de zonde veroordelende, en op Christus wijzende als de verzoening en de Verlosser. GT 204.2
In Duitschland was het verkopen van aflaten aan Dominikaner monniken toevertrouwd, en werd de handel erin door de schaamteloze Tetzel gedreven. In Zwitserland was die handel overgelaten aan de Franciskaners onder opzicht van Sampson, een Italiaanse monnik. Sampson had de kerk reeds goede diensten bewezen door in Duitschland en Zwitserland grote sommen bijeen te brengen om de pauselike schatkist te vullen. Nu doorliep hij Zwitserland, waar hij grote scharen aantrok, de arme landbouwers hun karig arbeidsloon ontroofde, en van de gegoede klasse rijke giften eiste. De invloed van de hervorming echter deed zich alreeds gevoelen door het verminderen van deze handel, hoewel hij hem niet geheel kon tegengaan. Zwingli was nog te Einsiedeln, toen Sampson, kort nadat hij Zwitserland was binnengekomen, met zijn waren in een naburige stad aankwam. Bericht aangaande zijn zending ontvangen hebbende, begaf zich de hervormer aanstonds op weg om hem tegen te staan. De twee ontmoetten elkander niet, maar het gelukte Zwingli z— goed om de valsheid van de voorwendselen van de monnik aan de kaak te stellen, dat hij ver-plicht was naar elders te vertrekken. GT 204.3
Te Zürich predikte Zwingli ijverig tegen de aflaatverkopers, en toen Sampson de stad naderde, ontmoette hem een bode van de raad, hem aanzeggende, dat hij niet in de stad verwacht werd. Eindelik kwam hij er toch door list binnen, maar werd weggezonden zonder een enkele aflaatbrief verkocht te hebben; en kort daarop verliet hij Zwitserland. GT 205.1
De hervorming ontving een krachtige stoot door de verschijning van de pest, of “zwarte dood,” die Zwitserland in het jaar 1519 bezocht. Terwijl de mensen de verderver in het aangezicht staarden, kwamen er velen tot overtuiging van de ijdelheid en krachteloosheid van de vergiffenis, die ze kort tevoren gekocht hadden, en verlangden naar een hechter fondament voor hun geloof. Zwingli werd te Zürich door de ziekte aangetast, en wel z— ernstig, dat alle hoop op herstel opgegeven, en het gerucht wijd en zijd verspreid werd, dat hij dood was. In dat hachelik uur bleef zijn hoop en moed onbewogen. Hij zag in het geloof op tot het kruis van Golgotha, rustend in de algenoegzame verzoening voor de zonde. Toen hij terugkwam van de poorten des doods, was het om het evangelie met groter ernst dan ooit tevoren te prediken; en zijn woorden oefenden ongewone kracht uit. Met vreugde verwelkomde het volk hun geliefde herder, die hun van de rand van het graf teruggeschonken was. Zijzelven hadden in de tussentijd de zieken en stervenden verpleegd, en ze gevoelden als nooit tevoren de waarde van het evanglie. GT 205.2
Zwingli was tot klaarder verstand van de waarheid ervan geraakt, en had de hernieuwende kracht ervan in zichzelf in voller mate ondervonden. De val van de mens en het verlossingsplan waren de onderwerpen, die hij behandelde. “In Adam,” zo zei hij, “zijn we allen dood, in verderf en verdoemenis verzonken.”1Wylie, boek 8, kap. 9. “Christus . . . heeft ons een eeuwige verlossing aangebracht . . . Zijn lijden is . . . een eeuwige offerande, en heeft onvergankelike kracht om te helen; het bevredigt voor altoos de Goddelike rechtvaardigheid ten behoeve van allen, die er in volstandig, onwrikbaar geloof op vertrouwen.” Toch ook leerde hij duidelik, dat de mens wegens de genade van Christus geen vrijheid heeft om in de zonde te volharden. “Waar ook maar geloof in God wordt gevonden, daar woont God zelf; en waar God is, daar wordt een ijver gewekt, die de mens tot goede werken aanzet en dringt.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 11. GT 205.3
De belangstelling in Zwingli’s prediking bereikte zulk een hoogte, dat de kathedraal overvol liep van de scharen, die hem kwamen horen. Stukje voor stukje, naardat ze het verdragen konden, legde hij de waarheid voor zijn hoorders open. Hij was voorzichtig van niet in het eerst punten op te brengen, die hen konden verschrikken, en vooroordeel bij hen wekken. Zijn eerste werk was, de harten te winnen voor de leer van Christus, die harten door Zijn liefde te verzachten, Zijn voor-beeld hun voor ogen te houden; en naarmate ze de grondbeginselen van het evangelie in zich opnamen, werden hun bijgelovige leringen en praktijken noodzakelikerwijze omvergeworpen. GT 206.1
Stap voor stap ging de Hervorming te Zürich vooruit. De vijanden ervan werden opgeschrikt, en begonnen daadwerkelike tegenstand. Een jaar tevoren had de monnik van Wittenberg te Worms zijn “Neen” uitgesproken tegen paus en keizer, en nu scheen alles een dergelijk wederstaan van de pauselike eisen te Zürich aan te duiden. Er werden gedurig aanvallen op Zwingli gedaan. In de pausgezinde provincieën beklommen er volgelingen van het evangelie van tijd tot tijd de brandstapel; doch dit was niet voldoende; de leraar van de ketterij moest tot zwijgen gebracht worden. Gevolgelik zond de Bisschop van Constance drie afgevaardigden naar de Raad van Zürich, die Zwingli beschuldigden van het volk te leren, de wetten van de kerk te overtreden, en van aldus de vrede en de goede orde van de maatschappij te ondermijnen. Indien het gezag van de kerk ter zijde zou gezet worden, beweerde hij, zou algemene regeringloosheid het gevolg zijn. Zwingli antwoordde, dat hij vier jaren lang het evangelie te Zürich had gepredikt, en dat “die stad vreedzamer was dan enige andere in de unie.” “Is dus,” zei hij, “het Christendom niet de beste waarborg voor de algemene rust?”2Wylie, boek 8, kap. 11. GT 206.2
De afgevaardigden hadden de raadslieden vermaand om in de kerk te blijven, waarbuiten, zo verklaarden ze, er geen zaligheid was. Zwingli antwoordde: “Laat deze beschuldiging u niet schokken. De grondvesten van de kerk zijn dezelfde Rots, dezelfde Christus, die aan Petrus zijn naam gaf, omdat hij Hem getrouw beleed. In ieder volk wordt iedereen, die met zijn ganse hart in de Heer Jezus gelooft, door God aangenomen. Hier inderdaad is de kerk, buiten welke niemand kan zalig worden.”1D'Aubigné, boek 8, kap. 11 (Londense ed.). Als uitslag van de konferentie nam één van de afgezanten van de bisschop het hervormde geloof aan. GT 207.1
De raad weigerde, stappen tegen Zwingli te nemen, en Rome bereidde zich tot een nieuwe aanval voor. Toen de hervormer bericht ontving van de lagen van zijn vijanden, riep hij uit: “Laat hen komen; ik vrees hen evenmin, als de vooruitstekende rots de golven, die tegen zijn voet aandruisen.”2Wylie, boek 8, kap. 11. De pogingen van de geestelikheid bevorderden alleen de zaak, die ze zochten omver te werpen. De waarheid werd immer verder verbreid. In Duitschland grepen de aanhangers ervan, die ontmoedigd waren door het verdwijnen van Luther, weder opnieuw moed, ziende welk een voortgang het evangelie in Zwitserland maakte. GT 207.2
Naarmate de Hervorming zich te Zürich vestigde, openbaarden zich de vruchten ervan meer ten volle in de onderdrukking van misdaad en bevordering van orde en goede verstandhouding. “Vrede woont in onze stad,” schreef Zwingli; “geen twist, geen schijnheiligheid, geen nijd, geen onenigheid. Vanwaar kan zulk een eenheid komen dan van de Heer, en door onze leer, die ons met de vruchten van vrede en vroomheid vervult?”3Idem, kap. 15. GT 207.3
De overwinningen, welke de Hervorming behaalde, zetten de Roomsgezinden tot nog krachtiger pogingen aan om hem omver te werpen. Ziende, hoe weinig er in Duitschland door vervolging was teweeggebracht tot onderdrukking van het werk van Luther, besloten ze de hervorming met zijn eigen wapenen te bestrijden. Ze zouden een openbaar dispuut met GT 207.4
Zwingli houden, en daar zijzelven de zaak regelden, wilden ze zich van de overwinning vergewissen door zelven niet alleen de plaats voor de woordestrijd, maar ook de rechters te kiezen, die tussen de disputanten zouden moeten beslissen. En wanneer ze Zwingli maar eenmaal in hun macht hadden, zouden ze ervoor zorgen, dat hij hun niet ontsnapte. Als de leider tot zwijgen was gebracht, zou de beweging al spoedig onderdrukt worden. Dit voornemen echter werd zorgvuldig verborgen gehouden. GT 208.1
De disputatie zou te Baden gehouden worden; doch Zwingli verscheen er niet. De raad van Zürich, de plannen van de pauseliken vermoedende, en gewaarschuwd door de brandende houtstapels, die in de pausgezinde provincieën voor de belijders van het evangelie aangestoken werden, verbood zijn leraar zich aan dit gevaar bloot te stellen. Te Zürich was hij gereed, al de partijgangers, die Rome wenste te zenden, te ontmoeten; maar. naar Baden te gaan, waar pas tevoren het bloed van de martelaren voor de waarheid gevloeid had, zou zich blootstellen zijn aan een gewisse dood. Oecolampadius en Haller werden gekozen om de hervormers te vertegenwoordigen, terwijl de beroemde Doktor Eek, door een schaar van geleerde doktoren en prelaten ondersteund, de kampvechter van Rome was. GT 208.2
Ofschoon Zwingli niet bij de konferentie was, werd zijn invloed er gevoeld. De sekretarissen waren allen door de pausgezinden gekozen, en aan de anderen werd op straffe des doods verboden, aantekeningen te maken. Desniettegenstaande ontving Zwingli dageliks een getrouw verslag van wat er te Baden gezegd was. Een student, die de disputatie bijwoonde, stelde iedere avond een rapport op van de argumenten, welke die dag voorgebracht waren. Deze papieren met de dagelikse brieven van Oecolampadius aan Zwingli te Zürich over te brengen namen twee andere studenten op zich. De hervormer antwoordde door raad en voorlichting te geven. Hij schreef zijn brieven in de nacht, en de studenten gingen er ‘s morgens mede naar Baden terug. Om aan de waakzaamheid van de wacht aan de stadspoort te ontsnappen, droegen deze boodschappers manden met pluimvee op het hoofd, waar door ze zonder hinder binnengelaten werden. GT 208.3
Op die wijze handhaafde Zwingli de strijd met zijn listige tegenstanders. “Hij heeft meer gearbeid,” zei Myconius, “met zijn overdenkingen, zijn slapeloze nachten, en zijn raadgevingen naar Baden over te zenden, dan hij had kunnen doen, indien hij te midden van zijn vijanden was geweest.”1 GT 209.1
De Roomsen, door het vooruitzicht op overwinning geprikkeld, waren in hun rijkste kledij uitgedost en van juwelen schitterende te Baden aangekomen. Ze leefden weelderig, en lieten zich de kostbaarste lekkernijen en uitgezochtste wijnen voorzetten. De last van hun geestelike plichten werd door luchthartigheid en brasserijen verlicht. Zeer anders was het met de hervormers, die door het volk weinig beter gerekend werden dan een gezelschap bedelaars, en wier eenvoudig voedsel hen slechts kort aan de tafel hield. Oecolampadius’ gastheer, die de gelegenheid waarnam om hem in zijn kamer te bespieden, vond hem altijd aan de studie of in het gebed, en gaf in grote verwondering als zijn mening te kennen, dat de ketter in elk geval “een zeer vroom mens was.” GT 209.2
Op de konferentie “beklom Eek met trotsheid een prachtig versierde kansel, terwijl de nederige Oecolampadius, schamel gekleed, op een ruw houten bankje tegenover zijn wederpartijder zat.”1D'Aubigné, boek 11, kap. 13. Ecks zware stem en grenzeloze onbeschaamheid begaven hem geen ogenblik. Zijn ijver werd aangevuurd door de hoop op goud zowel als faam; want de verdediger van het geloof zou een rijke beloning ontvangen. Wanneer hij in betere argumenten tekort schoot, bediende hij zich van beledigingen en zelfs van vloeken. GT 209.3
Oecolampadius, bescheiden en aan alle zelfvertrouwen vreemd, had voor de strijd teruggebeefd, en die slechts ondernomen met de plechtige verklaring: “Ik erken geen andere regel om naar te oordelen dan Gods woord.”1 Hoewel voorkomend en hoffelik in zijn manieren, bewees hij zich bekwaam en onversaagd. Terwijl de Roomsgezinden, gelijk hun gewoonte was, zich. op het gezag van de kerkelike gebruiken beriepen, hield zich de hervormer standvastig aan de Heilige Schriften. “In ons Zwitserland,” sprak hij, “heeft gewoonte geen kracht, tenzij die in overeenkomst is met de grondwet; en in alle geloofszaken is de Bijbel onze grondwet.”1D'Aubigné, boek 11, kap. 13. GT 209.4
Het verschil tussen de twee disputanten bleef niet zonder gevolg. Het kalme, heldere redeneren van de hervormer, en zijn zachtzinnige en bescheiden voordracht, troffen sommige harten, die zich met walging afkeerden van Ecks snoevende en heftige aanmatigingen. GT 210.1
De bespreking duurde achttien dagen. Aan het einde ervan verklaarden de papisten zichzelven met volle zekerheid de overwinnaars te zijn. De meeste afgevaardigden schaarden zich aan de zijde van Rome, en de Rijksdag gaf uit, dat de hervormers de nederlaag hadden geleden, en maakte bekend, dat ze met Zwingli, hun leider, van de kerk afgesneden waren. De vruchten van de konferentie echter openbaarden, aan wiens zijde het voordeel lag. De strijd bewees zich een sterke prikkel voor de zaak van de Protestanten, en niet lang daarna verklaarden zich de belangrijke steden Bern en Basel ten gunste van de Hervorming. GT 210.2