Go to full page →

HOOFDSTUK 23: KERKELIKE MOEILIKHEDEN*Uit de Review van de llde Aug. 1853. EG 118

Lieve Broeders en Zusters: Terwijl de dwaling snel toeneemt, moeten wij trachten wakker te zijn in de zaak van God, en te beseffen, in welke tijd wij leven. Duisternis zal de aarde bedekken, en dichte duisternis de volken. En terwijl bijna alien rondom ons omhuld worden door de dichte duisternis van dwaling en bedrog, past het ons om onze stompheid af te schudden en nabij God te leven, waar wij Goddelike stralen van licht en heerlikheid kunnen opvangen van het aangezicht van Jezus. Terwijl de duisternis dichter wordt en de dwaling toeneemt, moeten wij een degelike kennis van de waarverkrijgen, en bereid zijn om onze stelling te handhaven uit de Schriften. EG 118.1

Wij moeten geheiligd worden door de waarheid, en geheel en al aan God toegewijd wezen, en op zulk een wijze onze heilige belijdenis beleven, dat de Heer steeds meerder licht op ons kan doen afschijnen, en dat wij licht mogen zien in Zijn licht, en gesterkt mogen worden door Zijn kracht. Ieder ogenblik, dat wij niet waken,lopen wij gevaar van door de vijand omringd te worden, en is het gevaar zeer groot, dat de machten der duisternis ons zullen overmeesteren. Satan geeft zijn engelen last om waakzaam te zijn, en zo velen te doen vallen als zij slechts kunnen; om de eigenzinnigheid en de lievelingszonden te ontdekken van degenen, die de waarheid belijden, en hen in duisternis te dompelen, dat zij mogen ophouden te waken, en een loopbaan kiezen, die de zaak, welke zij belijden, onteert, en droefheid over de kerk brengt. De zielen van deze misleide, en niet wakende personen worden donkerder, en het licht des hemels gaat langzamerhand van hen weg. Zij kunnen hun lievelingszonden niet ontdekken, en Satan weeft zijn net om hen been, totdat zijn in zijn valstrik gevangen worden. EG 118.2

God is onze sterkte. Wij moeten tot Hem opzien voor wijsheid en leiding en, het oog houdende op Zijn heerlikheid, het welzijn van de kerk, en het behoud van onze eigen zielen, moeten wij onze lievelingszonden overwinnen. Wij moeten ieder voor onzelven trachten om elke dag een nieuwe overwinning te behalen. Wij moeten leren alleen staan, en ons geheel en al op God verlaten. Hoe gauwer wij dit leren, des te beter zal het zijn. Laat een iegelik nagaan, waar hij in tekortschiet, en dan trouw waken, dat zijn zonden niet de overhand over hem krijgen, maar dat hij er de overwinning over behaalt. Dan kunnen wij vrijmoedig'heid tot God hebben, en aan de kerk zal grote moeite bespaard worden. EG 119.1

De afgezanten Gods brengen, wanneer zij hun tehuis vrlatene om voor de redding van zielen te arbeiden, veel tijd door met te werken voor degenen, die reeds jarenlang in de waarheid, maar die nog zwak zijn, omdat zij onnodig de teugels loslaten, en ophouden over zichzelven te waken, en somtijds, geloof ik, de vijand verzoeken om hen te verzoeken. Zij geraken in de een of andere kleine moeilikheid of beproeving, en de tijd van de dienstknechten des Heren wort doorgebracht met hen te bezoeken. Zij worden uren en zelfs dagen gehonden, en hun zielen worden gegriefd en verwond door het horen bespreken van kleine moeilikheden en beproevingen, terwijl een ieder zijn eigen grieven vergroot om ze zo ernstig mogelik te doen schijnen, uit vrees dat de dienstknecht van God ze te nietig zal achten om er aandacht aan te schenken. In plaats van zich op de dienstknechten des Heren te verlaten, dat die hen uit deze moeilikheden zullen helpen, moesten zij zich voor God vernederen, en vasten en bidden, totdat de moeilikheden uit de weg geruimd zijn. EG 119.2

Sommigen schijnen te denken, dat al waar God afgezanten voor geroepen heeft om in de wijngaard te gaan, is om te doen wat zij hen vragen, en hen op hun handen te dragen; en dat het gewichtigste deel van hun werk is om de nietige beproevingen en moeilikheden uit de weg te ruimen, die zij over zichzelven gebracht hebben door onverstandig te handelen, en door toe te geven aan de vijand, en een ontoegeeflike, kritiserende geest te tonen tegen degenen, die om hen heen zijn. Maar waar zijn de hongerige schapen dan al die tijd? Zij komen om uit gebrek aan het brood des levens. Zij, die de waarheid kennen, en er in bevestigd zijn, maar die niet gehoorzamen,—indien zij gehoorzaam waren, zouden zij veel van deze beproeving vrijlopen,—houden de afgezanten op, en het wezenlike doel, waartoe God hen in de wijngaard geroepen heeft, wordt niet bereikt. De dienstknechten Gods worden gegriefd en verliezen de moed door zulke dingen in de kerk, terwijl alien hun best moesten doen om geen greintje gewicht aan hun last toe te voegen; maar hen door opwekkende woorden en het gebed des geloofs behoorden te helpen. Hoeveel vrijer zouden zij zijn, indien alien, die de waarheid belijden, om zich heen wilden zien en trachten anderen te helpen, in plaats van zoveel hulp voor ziehzelven te eisen. Zoals het nu is, dragen de dienstknechten Gods een gewonde geest in zich om, wanneer zij de donkere plaatsen binnengaan, waar de waarheid nog niet is verkondigd; en de oorzaak hiervan ligt in de onnodige beproevingen van hun broederen in het geloof. Behalve dit alles moeten zij het ongeloof en vooroordeel van tegenstanders ontmoeten, en door sommigen met voeten worden getreden. EG 120.1

Hoeveel gemakkeliker zou het wezen om het hart te raken, en hoeveel beter zou God verheerlikt worden, indien Zijn dienstknechten vrij waren van ontmoediging en beproeving, zodat zij met een vrije geest de waarheid in al zijn schoonheid konden verkondigen. Degenen, die zich schuldig gemaakt hebben aan het eisen van zoveel ardbeid van Gods dienstknechten voor ziehzelven, en hen bezwaard hebben met moeilikheden, die zijzelven uit de weg hadden moeten ruimen, zullen Gode rekenschap moeten geven van al de tijd en de middelen, die gebruikt zijn om hen tevreden te stellen, en zodoende de vijand te bevredigen. Zij behoorden in staat te zijn, hun broeders te helpen. Zij moeten nimmer hun beproevingen en moeilikheden laten wachten, totdat zij er een gehele vergadering mee kunnen lastig vallen, of totdat enigen van de afgezanten komen om ze uit de weg te ruimen; maar moeten zelven eerst in de rechte verhouding tot God staan, hun moeilikheden alle aan een kant zetten, en klaar wezen om, wanneer de werkers komen, hun handen te steunen, in plaats van hen te verzwakken. EG 121.1

*****