Go to full page →

HOOFDSTUK 24: HOOP VAN DE KERK*Uit de Review van de lOde Junie 1852. EG 122

Terwijl ik in de laatste tijd rondgezien heb, om de nederige volgelingen van de zachtmoedige en nederige Jezus te vinden, is er veel in mijn geest omgegaan. Velen, die belijden uit te zien naar de spoedige komst van Christus, worden gelijkvormig aan deze wereld, en zoeken met meer ernst de toejuichingen van hun omgeving, dan de goedkeuring van God. Zij zijn koud en vormelik, evenals die kerken de slechts kerken in naam zijn, waar zij zich eerst kort geleden uit afgescheiden hebben. De woorden, gericht tot de gemeente der Laodicensen, beschrijven hun toestand volkomen. Zie Openb. 3: 14-20. Zij zijn “noch koud, noch heet,” maar “laww”. En tenzij zij acht slaan op de raad van de “trouwe en waarachtige Getuige,” en zich ijverig bekeren, en “goud, beproefd komende uit het vuur” kopen, en witte klederen, en “ogezalf,” zal Hij hen uit Zijn mond spuwen. EG 122.1

De tijd is aangebroken, dat een groot aantal van degenen, die zich eenmaal verheugden en van blijd-chap juichten met het oog op de onmiddellike komst des Heren, nu dezelfde standplaats innemen als de kerken en de wereld, die hen eenmaal bespot hebben omdat zij geloofden, dat Jezus op het punt stond van te komen, en die allerlei leugens aangaande hen verspreidden, om vooroordeel tegen hen op te wekken en hun invloed te vernietigen. En nu, wanneer er mensen verlangen naar de levende God, hongerende en dorstende naar de gerechtigheid, en God doet hun Zijn macht gevoelen, en verzadigt hun smachtende zielen door Zijn liefde in hun harten te laten schijnen, en zij dan God verheerliken door Hem te loven, dan worden zij door deze belijdende gelovigen in de spoedige wederkomst des Heren menigmaal voor bedrogen gehouden, en beschuldigd dat zij gemesmeriseerd zijn, of een boze geest hebben. EG 123.1

Velen van de belijdende Christenen kleden zich, spreken en handelen zoals de wereld, en het enige, waaraan zij gekend kunnen worden, is hun belijdenis Ofschoon zij belijden, naar Christus uit te zien, is hun wandel niet in de hemel, maar spreken zij over wereldse dingen. “Hoedanigen” behoren degenen te zijn “in heilige wandel en godzaligheid,” die voorgeven “verwachtende en haastende” te zijn “tot de komst van de dag Gods.” “Een iegelik, die deze hoop op hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is.” 1 Joh. 3: 3. Maar het is klaarblijkelik, dat velen, die de naam van Adventist dragen, er zich meer op toeleggen om hun lichamen uit te dossen, en een goede indruk in de wereld te maken, dan dat zij trachten te leren uit het woord van God, op welke wijze zij Hem welbehagelik kunnen zijn. EG 123.2

Wat zou het gevolg zijn, indien de lieflike Jezus, ons voorbeeld, onder hen en de belijdende godsdienstige wereld in het algemeen zou verschijnen, gelijk bij Zijn eerste komst? Hij werd in een kribbe geboren. Gaat Hem na in Zijn leven en bediening. Hij was een man van smarten en verzocht in krankheid. Deze belijdende Christenen zouden zich sehamen over de zachtmoedige en nederige Heiland die een eenvoudige rok zonder naad droeg, en die geen plaats had om Zijn hoofd neder te lagen. Zijn vlekkeloos, zelfverloochenend leven zou hen veroordelen; Zijn heilige ernst zou een pijnlike gedwongenheid geven te midden van hun luchthartigheid en ijdel gelach; Zijn oprechte wijze van spreken zou hun wereldse en geldgierige wijze van spreken hinderen; Zijn verklaren van de onverbloemde, snijdende waarheid zou hun waar karakter blootleggen, en zij zouden wensen om het zachtmoedige Voorbeeld, de lieflike Jezus, zo spoedig mogelik uit de weg te ruimen. Zij zouden tot de eersten behoren, die probeerden, Hem in Zijn woorden te verstrikken, en die de kreet aanhieven: “Kruist Hem! Kruist Hem!” EG 124.1

Laat ons Jezus nagaan, terwijl Hij zo zachtmoedig Jeruzalem binnenreed, toen al de menigte der discipelen zich begon te verblijden, en “God te loven met grote stem, ... zeggende: Gezegend is de Koning, die daar komt in de naam des Herenl Vrede zij in de hemel, en heerlikheid in de hoogste plaatsen! En sommigen der Farizeën uit de schare zeiden tot Hem: Meester! bestraf Uw discipelen! En Hij antwoordende, zei tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo deze zwijgen, de stenen haast roepen zullen.” Een groot aantal van degenen, die voorgeven naar de komst van Christus uit te zien, zouden even begerig zijn als de Farizeën waren, om de discipelen te doen zwijgen, en zouden ongetwijfeld de kreet aanheffen; “Fanatisme! Mesmerisme! Mesmerisme!” En de discipelen, die hun klederen en palmtakken op de weg spreidden, zouden verkwistend en voortvarend geacht worden. Maar God wil een volk op aarde hebben, dat niet zo koud en dood zal wezen, dat zij Hem niet kunnen prijzen en verheerliken. Hij zal door sommige mensen verheerlikt worden; en indien Zijn uitverkorenen, zij, de Zijn geboden bewaren, zich stil houden, dan zullen de stenen zelf beginnen te roepen. EG 124.2

Jezus zal komen, maar niet gelijk bij Zijn eerste komst als een kindeke te Bethlehem; niet gelijk Hij Jeruzalem binnenreed, toen de discipelen God leefden met een grote stem en riepen, “Hosanna” maar in de heerlikheid des Yaders, en met Zijn gehele gevolg van heilige engelen, die Hem begeleiden op Zijn tocht naar de aarde. De gehele hemel zal ontruimd worden door de engelen, terwijl de wachtende heiligen naar Hem uitzien en hun ogen naar de hemel houden, gelijk de galilese mannen deden, toen Hij van de Olijfberg opvoer. Dan zullen alleen degenen, die heilig zijn, die het zachtmoedige Yoorbeeld in alles gevolgd hebben, in verrukking uitroepen, wanneer zij Hem aanschouwen: “Ziet, deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken.” En zij zullen veranderd worden “in een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin,”— die bazuin, die de slapende heiligen doet ontwaken, en hen oproept uit hun bedden in het stof, bekleed met heerlike onsterflikheid, en uitroepende: “Overwinning! Overwinning! over dood en graf” De veranderde heiligen worden dan tezamen met de engelen opgenomen in de lucht om hun Heer te ontmoeten, en nimmermeer gescheiden te worden van het voorwerp hunner liefde. EG 125.1

Zullen wij ons stilhouden met zulk een vooruitzicht voor ons, met zulk een heerlike verwachting, zulk een verlossing, die ons Christus gekocht heeft met Zijn eigen bloed? Zullen wij God niet loven, en dat met een grote stem, evenals de discipelen deden, toen Jezus naar Jeruzalem reed? Is ons vooruitzicht niet veel heerliker dan het hunne was? Wie durft ons dan verbieden om God te verheerliken, zelfs met luider stem, wanneer wij zulk een hoop, groot door onsterflikheid en vol van heerlikheid hebben? Wij hebben een voorsmaak gehad van de wereld, die te komen staat, en wij verlangen naar meer. Alles in mij roept uit tot de levende God, en ik zal niet tevreden zijn, voordat ik vervuld ben tot al de volheid Gods. EG 126.1

*****