IN de kleine stad Nazareth, gelegen tusschen de heuvelen van Galilea, was het tehuis van Jozef en Maria, die later bekend stonden als de aardsche ouders van Jezus. JH 11.1
Jozef stamde af uit het geslacht van David. In zijn tijd vaardigde de keizer een gebod uit dat al het volk belastingplichtig zou worden gemaakt. Hierdoor werd Jozef genoodzaakt om te gaan naar Bethlehem, de stad Davids, om te worden ingeschreven. JH 11.2
Dit was een vermoeiende reis, want de weg liep door heuvelachtig land en werd te voet afgelegd. Maria, die haar man vergezelde, was zeer afgemat, toen zij den heuvel bestegen, waarop Bethlehem gebouwd was. Hoezeer verlangde zij naar een plaats om te kunnen rusten! De herbergen waren echter overal vol. Voor de rijken en voornamen was goed gezorgd, maar deze nederige lieden moesten onderdak vinden in een ruw gebouw, dat voor beestenstal diende. JH 11.3
Jozef en Maria waren niet rijk in aardsche goederen. God had hen echter lief en dat maakte hen tevreden en gelukkig. Zij waren kinderen van den hemelschen Koning, die op het punt stond hun een groote eer te verleenen. JH 11.4
Engelen hadden hen begeleid terwijl zij op reis waren. Nu de nacht aanbrak en zij zich ter ruste begaven, bleven deze ook over hen waken. JH 11.5
Hier, in dezen nederigen stal, werd Jezus, onze Hei-land, geboren en in een kribbe gelegd. In deze ruwe wieg lag de Zoon des Allerhoogsten, — Hij, Wiens tegen-woordigheid de hemelen met heerlijkheid had vervuld, JH 12.1
Vóór Hij naar deze wereld kwam was Jezus het hoofd van de engelenscharen. De schitterendste en meest verhevene van de engelen hadden Zijn heerlijkheid be-zongen bij de schepping. Zij sluierden hun aangezichten voor Hem als Hij zat op Zijn troon. Zij wierpen hun kronen voor Zijn voeten en jubelden als zij Zijn grootheid aanschouwden. JH 12.2
Dit verheven Wezen nu had de zondaren lief, nam de gestalte eens dienstknechts aan, om voor hen te kunnen lijden en sterven. JH 12.3
Jezus had, als Hij het gewild had, aan de zijde Zijns Vaders kunnen blijven en de koninklijke kroon dragen en het vorstelijk gewaad, maar om onzentwil verkoos Hij den rijkdom des hemels te verwisselen met de armoede dezer wereld. Hij verliet Zijn hooge plaats en waardigheid en verwisselde de aanbidding van engelen met den spot en de mishandeling van goddelooze menschen. Gedreven door liefde voor ons nam Hij op Zich een leven van ontbering en onderwierp Zich aan een smadelijken dood. JH 12.4
Dit alles heeft Jezus voor ons ondergaan om ons te toonen, hoezeer God ons bemint. Hij leefde hier op aarde om ons een voorbeeld te geven, hoe wij God kunnen eeren door gehoorzaamheid aan Zijn wil. Door dat voorbeeld na te volgen zullen wij ook eenmaal worden verwaardigd met Hem in het hemelsch tehuis te verkeeren. JH 12.5
De priesters en oversten der Joden waren niet gereed om Jezus welkom te heeten. Zij wisten dat de Heiland spoedig komen moest, maar zij verwachtten Hem als een machtig koning, die hen rijk en groot zou maken. Zij waren te trotsch om te gelooven, dat de Messias als een hulpeloos kind zou komen. JH 14.1
Vandaar dat God het ook niet aan hen openbaarde, toen Jezus geboren was. Hij zond het blijde nieuws aan eenige herders, die hun kudden bewaakten op de heu-velen in de nabijheid van Bethlehem. Deze herders waren goede mannen. Als zij des nachts bij hun kudden waakten, spraken zij over den beloofden Zaligmaker en baden ernstiglijk om Zijn komst. Tot hen zond God van den troon Zijner heerlijkheid engelen om hen te onderwijzen. JH 14.2
“En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met groote vreeze. En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal; namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teeken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelschen heirlegers, prijzende God en zeggende: Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de menschen een welbehagen! JH 14.3
En het geschiedde, als de engelen van hen wegge-varen waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. JH 14.4
En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het Kindeken liggende in de kribbe. En als zij het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. JH 15.1
En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle tezamen, overleggende die in haar hart.” Luk. 2:9—19. JH 15.2