DE Zaligmaker sprak van Zichzelf als den goeden Herder en van Zijn discipelen als de kudde. Hij zeide: “Ik ben de goede Herder, en Ik ken de mijnen en word van de mijnen gekend.” Joh. 10:14. JH 76.1
Jezus zou Zijn discipelen spoedig verlaten en Hij zeide dit om hen te troosten. Wanneer Hij niet meer met hen zou zijn, dan zouden zij zich deze woorden herinneren. JH 76.2
Telkens wanneer zij een herder zagen, die zijn schapen hoedde, zouden zij denken aan de liefde van den Heiland en Zijn zorg voor hen. JH 76.3
In dat land bleef de herder dag en nacht bij zijn kudde. Hij leidde hen over de rotsige heuvelen en door de bosschen naar de aangename grasrijke velden langs de oevers der rivieren. JH 76.4
Des nachts waakte hij over hen en beschermde hen tegen de wilde beesten en roovers, die dikwijls op den loer lagen. JH 76.5
De zwakke en zieke schapen van zijn kudde verzorgde hij op teedere wijze. De kleine lammeren nam hij in zijn armen en droeg ze op zijn schouders. JH 76.6
Hoe groot de kudde ook zijn moge, de herder kent elk schaap. Hij heeft ieder schaap een naam gegeven en roept ze bij hun naam. JH 76.7
Zoo zorgt ook Jezus, de hemelsche Herder, voor Zijn kudde, die over de geheele wereld verspreid is. Hij kent ons allen bij naam. Hij kent het huis, waarin wij wonen en de namen van al de bewoners. Hij zorgt voor een ieder, alsof er geen ander in de wereld was. JH 77.1
De herder ging voor zijn schapen heen en trotseerde al de gevaren. Hij streed met de wilde dieren en de roovers. Soms gebeurde het, dat de herder in het bewaken der kudde het leven er bij liet. JH 77.2
Zoo waakt de Heiland ook over Zijn kudde van discipelen. Hij is voor ons heen gegaan. Hij heeft op aarde geleefd, zooals wij hier leven. Hij was een kind, werd een jongeling en daarna een man. Hij heeft Satan en al zijn verzoekingen overwonnen, opdat ook wij zouden mogen overwinnen. JH 77.3
Hij stierf om ons te redden. Hoewel Hij nu in den hemel is, vergeet Hij ons niet voor een oogenblik. Hij waakt over elk schaap. Niet één, die Hem volgt, kan door den grooten vijand genomen worden. JH 77.4
Indien een herder honderd schapen had en één er van zou gemist worden, dan bleef hij niet bij de kudde, maar hij zou uitgaan en het verlorene zoeken. De nacht mocht duister zijn en de storm woeden, de herder zou berg en dal afzoeken en niet rusten, totdat hij het schaap gevonden had. JH 77.5
Dan neemt hij het in zijn armen en draagt het naar de kudde. Hij klaagt niet over de vermoeienis van het lange zoeken, maar zegt verheugd: “Weest blijde met mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.” Luk. 15:4—7. JH 77.6
Zoo is ook de zorg van den goeden Herder niet alleen voor hen, die bij de kudde zijn. Hij zegt: “De Zoon des menschen is gekomen om zalig te maken, dat verloren was.” Matt. 18:11. JH 78.1
“Ik zeg ulieden, dat er alzoo blijdschap zal zijn in den hemel over éénen zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van noode hebben.” Luk. 15:7. JH 78.2
Wij hebben gezondigd en zijn afgedwaald van God. Jezus zegt, dat wij zijn als schapen, die van de kudde zijn afgedwaald. Hij kwam om ons te helpen een zondeloos leven te leiden. Dit noemt Hij ons terug brengen tot de kudde. JH 78.3
Wanneer wij tot den goeden Herder terugkeeren en ophouden te zondigen, zegt Jezus tot de engelen: “Weest blijde met Mij, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.” En dan heffen de engelen een vreugdevol jubellied aan, dat door den hemel weergalmt. JH 78.4
Jezus geeft ons geen voorstelling van een bedroefden herder die zonder het schaap terugkeert. Hierin hebben wij de verzekering, dat niet een van de afgedwaalde schapen van Gods kudde over het hoofd gezien wordt. Niet één laat Hij zonder hulp. Een ieder, die zich onderwerpen wil om vrijgekocht te worden, wil de Heiland uit de macht der zonde bevrijden. JH 78.5
Laat een ieder, die van de kudde afgedwaald is, moed vatten! De goede Herder zoekt u. Herinner u, dat het Zijn werk is om “dat verloren was” te redden. Dat geldt u. Aan de mogelijkheid van uw verlossing te twijfelen is de reddende kracht te betwijfelen van Hem, Die u tegen onberekenbare kosten gekocht heeft. Laat geloof de plaats van ongeloof innemen. Kijk naar de handen, die voor u doorstoken werden en verheug u over de kracht ervan om te redden. Herinner u dat God en Jezus belang in u stellen en dat al de engelen voor de zaligheid van zondaren werken. JH 78.6
Toen Jezus hier op aarde was, bewees Hij door Zijn wonderen, dat Hij macht had om volkomen te verlossen. Door lichamelijke ziekten te genezen, betoonde Hij, dat Hij ook bij machte was om zonde uit het hart weg te nemen. JH 79.1
Hij deed de lammen wandelen, den dooven gaf Hij het gehoor en den blinden het gezicht. Hij reinigde de melaatschen; Hij herstelde den geraakte; Hij genas de menschen van allerlei ziekten. JH 79.2
Op Zijn woord werden zelfs de duivelen verdreven uit personen, die zij bezeten hadden. Zij die dit wonderlijk werk aanschouwden, waren verbaasd en zeiden: “Wat woord is dit, dat Hij met macht en kracht den onreinen geesten gebiedt en zij varen uit!” Luk. 4:36. JH 79.3
Op het bevel van Jezus was Petrus in staat om op het water te wandelen. Maar Hij moest Zijn oogen op den Heiland gericht houden. Toen hij de oogen van den Heiland afwendde, begon hij te twijfelen en te zinken. JH 79.4
Toen riep hij: “Heere, behoud mij,” en de Heiland strekte Zijn hand uit en hielp hem. Matt. 14:28—31. Wanneer iemand tot Jezus roept om hulp, strekt Hij Zijn hand uit om te redden. JH 79.5
Ook heeft de Heiland dooden opgewekt. Een van deze was de zoon van de weduwe te Naïn. De menschen droegen hem reeds naar het graf, toen zij Jezus ont- moetten. Hij vatte den doode bij de hand, hielp hem overeind en gaf hem levend aan zijn moeder terug. Daarop keerde de groep terug naar huis, God verheerlijkende. JH 79.6
Zoo heeft Hij ook het dochtertje van Jaïrus opgewekt. en op het woord van Jezus werd Lazarus, die reeds vier dagen dood was, uit het graf geroepen. JH 80.1
Op gelijke wijze zal Jezus’ stem, wanneer Hij straks zal wederkomen, doordringen tot de dooden in de graven, “en die in Christus gestorven zijn, zullen opstaan” tot een heerlijk, onsterflijk leven, en alzoo zullen zij “altijd met den Heere wezen”. 1 Thess. 4:16. 17. JH 80.2
Een wonderlijk werk werd door den Heere gedurende Zijn aardsche bediening gedaan. Aangaande dit werk sprak Hij in het antwoord, dat Hij tot Johannes den Dooper zond. Johannes was in de gevangenis en was ontmoedigd geworden; hij werd zelfs geplaagd door twijfel of Jezus waarlijk de Messias was. Daarom zond hij eenige van zijn volgelingen tot Jezus met de vraag: JH 80.3
“Zijt Gij degene, die komen zou, of verwachten wij een anderen?” JH 80.4
Toen de boden tot den Heiland kwamen, was Hij omringd door zieken en lijdenden, die Hij bezig was te genezen. De boden wachtten den geheelen dag, terwijl hij onvermoeid werkte om lijdenden te helpen. Eindelijk antwoordde Hij: JH 80.5
“Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen; de melaatschen worden gereinigd, en de dooven hooren; de dooden worden opgewekt, en den armen wordt het Evangelie verkondigd.” Matt. 11:3-5. JH 80.6
Zoo ging Jezus drie en een half jaar lang het land door goed doende. Toen kwam de tijd, dat Hij Zijn aardsche bediening moest eindigen. Hij ging naar Jeruzalem met Zijn discipelen, om daar te worden verraden, veroordeeld en gekruisigd. JH 82.1
Op deze wijze werden de woorden vervuld: “De goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen.” Joh. 10:11. JH 82.2
“Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich ge-nomen . .. Hij is om onze overtredingen verwond; om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij dwaalden allen als schapen; wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen.” Jes. 53:4—6. JH 82.3