JEZUS werd in het afleggen van Zijn dierbaar leven niet ondersteund door triomfeerende vreugde. Zijn hart werd door angst gescheurd en door duisternis bezwaard. Het was echter niet de vrees voor den dood of de pijn van het sterven, dat Hem zooveel lijden berokkende. Het was het verpletterend gewicht van de zonde der wereld en het gevoel van afscheiding van de liefde Zijns Vaders. Dit brak het hart van den Heiland en veroorzaakte zoo spoedig Zijn dood. JH 146.1
Jezus gevoelde Zich gelijk de zondaren zich gevoelen zullen, wanneer zij ontwaken tot vol bewustzijn van den last hunner schuld, en van het feit, zich voor altoos van de vreugde en vrede des hemels afgescheiden te hebben. JH 146.2
De engelen aanschouwden met verbazing den angst der wanhoop, dien de Heiland verdroeg. Zijn benauwdheid van ziel was zóó groot, dat Hij de pijn van het kruis nauwelijks gevoelde. JH 146.3
Het was alsof de Natuur zelve medegevoel betoonde met het schouwspel. De zon scheen helder tot op den middag, toen zij plotseling scheen uit te dooven. Rondom het kruis werd het zoo donker als de zwartste middernacht. Deze bovennatuurlijke duisternis duurde drie uur lang. JH 146.4
Een onbeschrijfelijke vrees maakte zich van allen meester, die daar waren. Het vloeken en schimpen hield op. Mannen, vrouwen en kinderen vielen ter aarde, door schrik overmand. JH 146.5
Nu en dan schoten er bliksemschichten uit de wolk, en ontdekten het kruis en den gekruisigden Heiland. Allen dachten, dat de tijd van vergelding voor hen aangebroken was. JH 147.1
Omtrent de negende ure hief zich de duisternis van over het volk op, maar bleef nog altijd den Heiland als een mantel omhangen. Bliksemschichten schenen op Hem afgeslingerd te worden, terwijl Hij aan het kruis hing. Toen was het, dat Hij de kreet der wanhoop uitstiet: JH 147.2
“Mijn God, Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?” Mark. 15:34. JH 147.3
De duisternis had zich intusschen over Jeruzalem en de vlakten van Judea neergelaten. Terwijl zich aller oogen in de richting der veroordeelde stad wendden, aanschouwden zij de helle bliksemschichten van Gods toorn, die op haar gericht waren. JH 147.4
Plotseling lichtte zich de duisternis van het kruis, en in zuivere, helklinkende tonen, welke door de schepping schenen te weergalmen, riep Jezus uit: JH 147.5
“Het is volbracht!” Joh. 19:30. “Vader, in Uwe handen beveel Ik Mijnen geest!” Luk. 23:46. JH 147.6
Een licht omgaf het kruis, en het aangezicht des Heilands straalde met een gloed, aan de zon gelijk. Toen boog Hij het hoofd op Zijn borst en stierf. JH 147.7
De menigte rondom het kruis stond als aan den grond genageld, en met ingehouden adem staarden zij op de aarde, en werd er een dof gerommel, als van zwaren donder, vernomen. Hieraan paarde zich een hevige aardbeving. JH 147.8
Het volk werd door de aardbeving op hoopen ge-worpen. De grootste wanorde en verschrikking waren het gevolg. In de omringende bergen scheurden de rotsen vaneen, en rolden af tot in de vlakten beneden. Spelonken openden zich, en vele dooden werden uit hun graven geworpen. De schepping scheen aan stukken te breken. Priesters, overheden, soldaten en volk waren verstomd van vrees, en lagen verslagen tegen den grond. JH 148.1
Op het oogenblik van Christus’ verscheiden, waren er eenige priesters in den tempel te Jeruzalem dienende. Zij voelden den schok der aardbeving, en op hetzelfde oogenblik werd het voorhangsel des tempels, dat het heilige van het heilige der heiligen afscheidde, in tweeën gescheurd, van boven naar beneden, door dezelfde bovenaardsche hand, die de woorden van oordeel op de muren van Beltsazars paleis had geschreven. Het heilige der heiligen in den aardschen tabernakel was niet langer heilig. Niet langer zou de tegenwoordigheid Gods dat verzoendeksel overschaduwen. De toestemming of af-keuring Gods zouden nooit meer door het licht of de schaduw in de edelgesteenten van den borstlap des hoogepriesters geopenbaard worden. JH 148.2
Van dien tijd af hadden de offeranden in den tempel geen waarde meer. Het Lam Gods was door Zijn dood de offerande geworden voor de zonden der wereld. JH 148.3
Toen Jezus aan het kruis op Golgotha stierf, werd de nieuwe en levende weg voor Joden en Heidenen opengesteld. JH 148.4
De engelen verheugden zich, toen de Heiland uitriep: “Het is volbracht!” Het groote verlossingsplan zou uitgevoerd worden. De kinderen Adams zouden nu, door een leven van gehoorzaamheid, ten laatste tot de tegenwoordigheid Gods toegelaten kunnen worden. JH 149.1
Satan lag verslagen, en hij wist, dat zijn koninkrijk verloren was. JH 149.2