BEHALVE deze grootst mogelijke zorg, welke gedragen werd voor het bewaken van des Heilands graf, werd er nog een groote steen voor de deur ervan gerold. Het Romeinsche zegel werd op dien steen geplaatst, zoodat die niet weggenomen zou kunnen worden zonder het zegel te verbreken. JH 154.1
Een goed gewapende wacht van Romeinsche soldaten stond om het graf. Het was hun plicht, strikte wacht over het graf te houden, en toe te zien, dat het lichaam, hetwelk het bevatte, niet aangeraakt werd. JH 154.2
Schildwachten liepen onophoudelijk op en neer, terwijl de rest van den troep rust nam, wanneer zij kon. JH 154.3
Maar er was een andere wacht, die dat graf omringde. Zij bestond uit machtige engelen uit de hemelhoven. Ieder van die engelenwachters zou, had hij zijn macht uitgeoefend, het geheele Romeinsche leger hebben kunnen neervellen. JH 154.4
De nacht van den eersten dag der week is langzaam voorbij gegaan, en het donkerste uur, juist vóór het aanbreken van den eersten morgenstond, is gekomen. JH 154.5
Een der sterkste engelen wordt uit den hemel af-gezonden. Zijn aangezicht is den bliksem gelijk, en zijn kleederen zijn wit als de sneeuw. Hij verjaagt de duisternis van zijn baan, en de gansche hemel baadt zich in zijn verblindend licht. JH 154.6
De slapende soldaten springen als één man op hun voeten. Zij staren met ontzag en verwondering naar de geopende hemelen, en de glorievolle verschijning, die zoo snellijk nader tot hen komt. JH 155.1
De aarde beeft en zwoegt, terwijl dat krachtige wezen uit een andere wereld nader komt. Hij komt met een blijde boodschap, en de snelheid en kracht zijner vlucht doen de aarde sidderen, als door een hevige aardbeving geschud. Soldaten, officieren, en schildwachten vallen als dood ter aarde neer. JH 155.2
Er was nog een andere wacht rondom dat graf geweest. Deze wacht bestond uit booze engelen. De Zone Gods was den dood ingegaan, en de duivel meende beslag op Hem te leggen als wettigen prooi van hem, die het geweld des doods had. JH 155.3
Satans engelen waren aanwezig om toe te zien, dat geen macht Jezus uit hun handen zou rukken. Maar terwijl het machtige wezen, van Gods troon afgezonden, nader kwam, ontvluchtten zij de plaats met schrik in het hart. JH 156.1
De engel vatte den steen voor de deur van het graf aan, rolde hem weg, en riep toen met een stem, die de aarde deed schudden: JH 156.2
“Jezus, Gij Zone Gods. Uw Vader roept U!” JH 156.3
Daarop kwam Hij, die Zich de macht over den dood verworven had, met den tred van een overwinnaar uit het graf te voorschijn. Staande boven het geopende graf, riep Hij uit: “Ik ben de Opstanding en het Leven!” En het hemelsch heirleger boog in vereering voor den Verlosser. Zijn tegenwoordigheid deed de aarde sidderen, bliksemschichten schoten uit en de donder ratelde. JH 156.4
Het oogenblik van Jezus’ dood werd aangegeven door een aardbeving en een aardbeving ging ook gepaard met het hernemen van het leven door Jezus. JH 156.5
Het besluit des hemels had den Gevangene bevrijd. Al had men ook bergen op bergen boven Zijn graf kunnen stapelen, het had Zijn opstanding niet kunnen tegenhouden. JH 156.6
Jezus kwam verheerlijkt uit het graf tevoorschijn. De Romeinsche soldaten zagen Hem; hun oogen staarden op het gezicht van Hem, dien zij zoo kortgeleden hadden bespot en veracht. JH 156.7
Toen dit hemelsch gezicht aan hun oogen onttrokken werd, stonden zij op en met wankelende schreden alsof zij dronken waren, haastten zij zich naar de stad, onderweg het wonderlijke nieuws vertellende aan allen, die zij ontmoetten. JH 156.8
De soldaten vertelden het alles, zooals zij het gezien hadden. “Het was de Zone Gods, die gekruisigd was,” zeiden zij. Zij hoorden, dat een engel Hem toesprak als de Majesteit des hemels, de Koning der heerlijkheid. JH 157.1
De priesters wisten de soldaten echter te bewegen, te zeggen, dat het lichaam van Jezus gestolen was, terwijl zij sliepen, en Pilatus werd omgekocht door een groote som gelds om te zaak te laten rusten. JH 157.2
Satan was zeer toornig, dat zijn engelen bij de aan-komst van den hemelschen bode de vlucht genomen hadden. Hij had durven hopen, dat Jezus Zijn leven niet weer tot Zich nemen zou; maar het faalde hem aan moed, toen hij den Heiland zegevierend uit het graf zag te voorschijn treden. Satan wist nu, dat zijn koninkrijk ten einde komen zou, en dat hij ten laatste zou moeten omkomen. JH 157.3