Go to full page →

ONZE BEVOORRECHTE TIJD USG2 199

Door de Geest des Heren voel ik mij gedrongen u te zeggen dat het nu uw bevoorrechte tijd is, een tijd van vertrouwen, van zegen. Zult u daar gebruik van maken? Werkt u voor de heerlijkheid Gods, of voor zelfzuchtige belangen? Zijn uw ogen steeds gericht op wereldse successen, die veelbelovend in het verschiet liggen, die u zelfbevrediging en geldelijke winst zullen opbrengen? Als dat zo is, zult u bitter teleurgesteld worden. Maar wanneer u er naar streeft een rein en heilig leven te leiden, dagelijks in de school van Christus de lessen fe leren die Hij u wil laten leren, om zachtmoedig en nede-rig van hart te zijn, dan bezit u een vrede waarin geen wereldse omstandigheid verandering kan brengen. USG2 199.1

Een leven in Christus is een leven vol rust. Bezorgdheid,. ontevredenheid en rusteloosheid openbaren de afwezigheid van de Heiland. Wanneer Jezus een plaats inneemt in het leven, zal dat leven gevuld worden met goede en verheven werken voor de Meester. U zult uw egoïsme vergeten en zult nauwer en steeds nauwer verbonden leven met de dierbare Heiland; uw karakter zal Christus gelijkvormig worden, en allen om u heen zullen kunnen zien dat u met Jezus geweest is en van Hem geleerd hebt. Een ieder bezit in zichzelf de bron van zijn eigen geluk of rampzaligheid. Zo hij wil, zal hij uitkomen boven dat banale, sentimentele gevoel, hetgeen de ervaring is van zovelen; maar zo lang hij zo zelfvoldaan is, kan de Here niets voor hem doen. Satan zal ons schitterende plannen voorspiegelen, die de zinnen verblinden, maar wij moeten voor ogen houden “het wii tot de prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus.” Filippenzen 3:14. Doet al de goede werken die u in dit leven maar doen kunt. “De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren voor eeuwig en altoos.” Daniël 12:3, N.V. USG2 199.2

Wanneer van ons leven een heilige reuk uitgaat, wanneer we God eren door het koesteren van goede gedachten tegenover anderen en het doen van goede werken tot zegen van anderen, komt het er weinig op aan of we in een hut of in een paleis wonen. Omstandigheden hebben maar weinig uit te staan met de ervaringen van de ziel. Hef is de geest die gekoesterd wordt, welke kleur geeft aan al onze daden. Een mens die in vrede leeft met God en zijn medemensen, kan zich niet ellendig voelen. Jaloersheid zal in zijn hart niet opkomen; boze vermoedens zullen daar geen plaats vinden; haat kan niet bestaan. Het hart dat in harmonie met God is, rijst uit boven de verdrietelijkheden en beproevingen van dit leven. USG2 199.3

Maar een hart waarin de vrede van Christus niet is, is ongelukkig, vol ontevredenheid; die mens ziet gebreken in alles, en in de meest hemelse muziek zou hij een wanklank doen horen. Een leven van zelfzucht is een leven van boosheid. Zij wier harten vol eigenliefde zijn, zullen boze gedachten tegen hun broeders oppotten en zullen kwaad spreken van Gods instrumenten. Hartstochten die aangewakkerd worden door Satan’s ingevingen, zijn een bittere fontein waaruit steeds bittere stromen vloeien om hef leven van anderen te vergiftigen .... USG2 200.1

Laat een ieder die beweert Christus te volgen, zichzelf minder en anderen meer achten. Sluit u aaneen, sluit u aaneen! In eendracht ligt macht en overwinning; in tweedracht en verdeeldheid schuilt zwakheid en nederlaag. Deze woorden zijn tot mij gesproken van de hemel. Als Gods gezante spreek ik ze tot u. USG2 200.2

Laat een ieder er naar streven het gebed van Christus te beantwoorden: “Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U.” O, wat is dat een verbondenheid! En dienaangaande zegt Christus: “Hieraan zullen zij allen bekennen dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander.” Johannes 17:21; 13 : 35. USG2 200.3

Wanneer de dood iemand uit ons opeist, hoe kunnen we dan denken over de behandeling die hem is aangedaan? Zijn de beelden op de wanden der herinnering prettig om te aanschouwen? Wekken die herinneringen op aan vriendelijke woorden die gesproken zijn, of aan sympathie die ter rechter tijd betoond is? Hebben zijn broeders hun oren toegestopt. voor de boze vermoedens van onbescheiden bemoeials? Zijn ze voor hem in de bres gesprongen? Zijn ze trouw geweest aan de geïnspireerde vermaning: “Vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken”? 1 Thessalonicenzen 5:14. “Zie, gij; hebt velen onderwezen en gij hebt slappe handen gesterkt.” Job 3. “Sterkt de slappe handen en verstevigt de knikkende knieën. Zegt tot de versaagden van hart: Weest sterk, vreest Wet.” Jesaja 35 : 3, 4. N.V. USG2 200.4

Wanneer hij met wie wij in de gemeente verbonden waren, gestorven is, wanneer wij weten dat zijn rekening in de boeken des hemels is opgemaakt en dat hij dat verslag in het oordeel zal te horen krijgen, hoe zijn dan de overpeinzingen van zijn broeders ten aanzien van hun handelingen tegenover hem? Wat is hun invloed op hem geweest? Hoe helder komt nu elk ruw woord, elke ondoordachte daad in de herinnering! Hoe geheel anders zouden ze zich tegenover hem gedragen als ze nog eens de kans kregen! USG2 201.1

Paulus dankt God voor de vertroosting die hem in zijn smart gegeven is, zeggende: “Geloofd zij.... de God aller vertroosting, Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wijzelf van God vertroost worden.” 2 Corinthe 1:3, 4. Toen Paulus de vertroosting en warmte van Gods liefde in zijn ziel voelde doorbreken, gaf hij die zegen aan anderen door. Laten we ons zó gedragen, dat de beelden die hangen aan de wanden onzer her-innering, niet van dien aard zijn dat we de gedachten daaraan niet kunnen verdragen. USG2 201.2

Na de dood van hen met wie wij omgingen, zal er nooit meer een kans zijn om een of ander woord dat we tot hen gesproken hebben, te herroepen of uit de herinnering een pijnlijke indruk weg te wissen. Laaf ons dan acht geven op de weg die wij gaan, opdat we God niet met onze lippen beledigen. Laat men alle kilheid en geschillen wegdoen. Laat het hart tot smeltens toe week worden voor God, wanneer we Zijn genadevolle bemoeienissen met ons overdenken. Laat de Geest van God, gelijk een heilig vuur, al het vuil dat voor de deur van ons hart ligt opgehoopt, wegbranden, en laat Jezus binnenkomen; dan zal Zijn liefde door ons in tedere woorden, en gedachten, en daden tot anderen uitvloeien. Dan, wanneer de dood een scheiding maakt tussen ons en onze vrienden, om hen pas weer te ontmoeten voor de rechterstoel van God, zullen we niet beschaamd zijn wanneer het verslag onzer woorden open en bloot wordt gelegd. USG2 201.3

Als de dood iemand de ogen sluit, als de handen worden gevouwen op de stille borst, hoe veranderen dan ineens die gevoelens van onenigheid! Daar is geen gemor meer, geen bitterheid; alle geschillen en alle boze woorden zijn dan vergeven, vergeten. Wat een liefdevolle woorden worden aan de doden gewijd! Hoe worden tal van goede dingen uit hun leven in herinnering gebracht! Nu worden’ niets anders gehoord dan lof-prijzingen; maar zij vallen op oren die niet meer horen, op harten die niets meer aanvoelen. Waren deze woorden gesproken toen de vermoeide geest ze zo nodig had, toen het oor kon horen en het hart nog voelen, wat een aangenaam beeld zou er dan in de herinnering zijn achtergebleven! Hoe velen die met stil ontzag aan het doodsbed staan, herinneren zich onder schaamte en verdriet de woorden en daden welke droefheid brachten in het hart dat nu voor altijd stil is! Laat ons nu in dit leven al de schoonheid, liefde en vriendelijkheid tot uiting brengen. Laten we bedachtzaam, dankbaar, ge-duldig en verdraagzaam zijn in onze omgang onder elkander. Laten we de gedachten en gevoelens die tof uitdrukking komen rondom de stervenden en de doden, tot uiting brengen in de dagelijkse omgang met onze broeders en zusters in dit leven. USG2 202.1