Go to full page →

NA DE DIENST USG2 206

Wanneer de zegen is uitgesproken, moeten allen nog stil zijn, als vrezende de vrede Gods te verliezen. Laten allen de zaal verlaten zonder te duwen of luid te praten, en aanvoelen dat ze nog in de tegenwoordigheid Gods zijn, dat Zijn oog op hen rust en dat hun doen moet zijn als stonden ze in Zijn zichtbare aanwezigheid. Laat er geen opstopping zijn in de zijgangen door elkander aan te spreken, waardoor deze geblokkeerd worden zodat niemand kan passeren. Ook op het terrein rondom de kerk zal men alle eerbied in acht nemen. Dat moet geen plaats zijn waar men oude «vrienden ontmoet en waar men gaat praten over alledaagse dingen en wereldse aangelegenheden. Dat mag in en om de kerk niet plaats vinden. God en engelen zijn oneer aange daan door het achteloos lachen en voetengeschuifel dat men in sommige plaatsen kon horen. USG2 206.1

Ouders, verheft in het verstand van uw kinderen het peil der Christenheid; helpt hen dat Jezus in hun beleven een plaats inneemt; leert hen de hoogste eerbied te hebben voor het huis Gods en doet hen verstaan dat, wanneer ze het huis des Heren binnengaan, dit moet gebeuren met harten die vertederd en onderworpen zijn door zulke gedachten als deze: “God is hier aanwezig; dit is Zijn huis. Ik moet reine gedachten en de heiligste beweegredenen hebben. “Ik moet geen hovaardij“ nijd, jaloersheid, boze vermoedens, haat of bedrog in mijn hart hebben, want ik kom in de tegenwoordigheid van een heilig God. Dit is de plaats waar God Zijn vólk ontmoet en zegent. De Verhevene en Heilige, Die de eeuwigheid bewoont, ziet op mij neer, doorzoekt mijn hart en leest de meest verborgen gedachten en daden van mijn leven.” USG2 207.1