Bijna elke dag komt de dokter van aangezicht tot aangezicht met de dood te staan. Hij zet zijn voeten, om zo te zeggen, aan de rand van het graf. In vele gevallen loopt die vertrouwdheid met tonelen van lijden en dood uit op zorgeloosheid en onverschilligheid ten opzichte van menselijke ellende, en roekeloosheid in de behandeling der zieken. Zulke artsen schijnen geen teder medegevoel te bezitten. Ze zijn hard en kortaf en de zieken zijn al bang als ze er aan komen. Hoe groot hun kennis en kunde ook is, zó kunnen zulke mannen voor de lijdenden maar weinig goed doen; zo echter de liefde en sympathie die Jezus aan de dag legde voor de zieken samengevoegd worden met de kennis van de arts, zal zijn aanwezigheid een zegen zijn. Hij zal niet op zijn patiënt neerzien als louter een stuk menselijk mechanisme, maar als een ziel die gered wordt of verloren gaat. USG2 151.2
De plichten van de arts zijn zwaar. Weinigen beseffen de geestelijke en lichamelijke spanning waaraan hij onderworpen is. Elke geestkracht en elk talent moet in de strijd met ziekte en dood zo krachtig mogelijk ingeschakeld worden. Vaak weet hij dat één verkeerde beweging van de hand, al gaat die maar een haarbreedte in de verkeerde richting, een ziel onvoorbereid de eeuwigheid kan inzenden. Hoe zeer is de gelovige arts aangewezen op het medeleven en de gebeden van Gods volk! .Zijn aanspraken in deze richting staan niet beneden die van de meest toegewijde predikant of zendingsarbeider. Beroofd, zoals vaak gebeurt, van de nodige rust en slaap, en zelfs van de godsdienstige voorrechten op de Sabbat, is hij aangewezen op een dubbel deel van de genade, een dagelijkse nieuwe toevoer, of hij zal zijn houvast op God verliezen en gevaar lopen dieper weg te zinken in de geestelijke duisternis dan mannen van een andere roeping. En toch staat hij vaak bloot aan onverdiende verwijten en men laaf hem alleen staan, het doelwit van Satans hevigste verzoekingen, terwijl hij het gevoel heeft dat hij niet begrepen wordt, verraden door al zijn vrienden. USG2 152.1