Op 20 November 1855, toen ik in gebed was, kwam de Geest des Heren plotseling en met grote kracht over mij, en ik werd opgenomen in een visioen. USG1 26.1
Ik zag dat de Geest des Heren van de Gemeente is weggeëbd. De dienstknechten des Heren hebben te veel vertrouwd op de kracht van argumenten, en ze hebben niet dat krachtige betrouwen op God, dat ze feitelijk moesten bezitten. Ik zag dat enkel het aanvoeren van argumenten voor de waarheid, zielen er niet toe zal brengen om zich bij de laatste gemeente aan te sluiten; want de waarheid is onpopulair. De dienstknechten Gods moeten de waarheid in het hart hebben. In dat verband zei de engel: “De heerlijkheid moet in hen brandende zijn; zij moeten die in hun ziel dragen, en deze brandende ijver moeten ze overdragen op degenen, die luisteren.” Enkelen, die conscientieus zijn, zullen zich misschien door een bewijs laten overtuigen; maar het is onmogelijk de grote massa over te halen door enkel een theorie van de waarheid. USG1 26.2
Ik zag dat de vijand druk doende is om zielen te vernietigen. Zelfverheffing is de gelederen binnen geslopen; er moet meer nederigheid zijn. Er is onder de boodschappers teveel een geest van onafhankelijkheid gaan heersen. Die moet verdwijnen en onder de dienstknechten Gods moet meer een geest van saamhorigheid komen. Te veel is men geneigd te vragen: “Ben ik mijns broeders hoeder?” Genesis 4:9. De engel zeide: “Ja, gij zijt uws broeders hoeder. Gij moest over uw broeder zorgzaam waken, belangstelling tonen hoe hij ‘t maakt, en tegenover hem een vriendelijke geest openbaren. Sluif u aaneen.” God verlangt dat de mens zal zijn openhartig en eerlijk, zonder gemaaktheid, zacht, nederig in alle eenvoud. Dat is het beginsel des hemels; dat is zo door God verordend. Maar de arme, broze mens heeft er iets heel anders op gevonden: zijn eigen weg te gaan en nauwlettend acht te slaan op zijn eigenbelang. USG1 27.1
Ik vroeg de engel waarom de eenvoud zo uit de Gemeente is verdwenen, om plaats te maken voor hovaardij en zelfverheffing. Ik zag dat dit de oorzaak is, waarom wij zo bijna altijd zijn overgeleverd in de handen van de vijand. De engel zeide: “Zie goed toe, en gij zult bemerken, dat dit gevoelen overheerst: ,Ben ik mijns broeders hoeder’?” En de engel ging verder: “Gij zijt uws broeders hoeder. Uw belijdenis, uw geloof eist van u, dat gij uzelve verloochent en geheel wijdt aan God, of anders zult gij het eeuwige leven niet waardig zijn, want dat is ook voor u duur gekocht, en wel door de doodsstrijd, het lijden en het bloed van de geliefde Zoon Gods.” USG1 27.2