Uw geloof en simpel vertrouwen op God begonnen te verschrompelen zo gauw als de middelen u toevloeiden. Ge keerde u niet geheel in eens van God af. Uw terugval voltrok zich langzamerhand. Ge hield op met de morgenen avondwijding omdat het u niet altijd schikte. Uw schoondochter legde u moeilijkheden in de weg van een bijzonder, verbitterd karakter, wat er veel toe bijdroeg om u aan een bestendige gezinswijding te onttrekken. Uw huis werd een huis zonder gebed. Uw. werk stond voorop, en de Here en Zijn werk kwamen op de tweede plaats. Zie eens terug op de dagen van uw vroegste belevenissen; zouden deze moeilijkheden u toen hebben afgehouden van het gezinsgebed? USG1 256.1
Hier, door het openlijke gebed te verwaarlozen, hebt ge een invloed in uw huis verloren, die ge hadt kunnen behouden. Het was uw plicht God aan te roepen in uw gezin, ongeacht de consequenties. Uw gebeden hadden ‘s morgens en ‘s avonds tot God moeten worden opgezonden. Ge hadt de plaats moeten innemen van de priester in het gezin, belijdend uw zonden en de zonden van uw kinderen. Waart ge getrouw geweest, dan had God, Die uw Gids geweest is, u niet aan uw eigen wijsheid overgelaten. USG1 256.2
Middelen werden onnodig uitgegeven voor uiterlijk vertoon. Zou deze zonde bij anderen aan de dag komen, dan zoudt ge daarover erg ontstemd geweest zijn. En alzo het geld gebruikende, hebt ge God beroofd. Toen zei de Here: “Ik zal verstrooien. Ik zal haar voor een poosje de weg van haar eigen verkiezing laten bewandelen. Ik zal het oordeel verblinden en de wijsheid wegnemen. Ik zal haar laten zien dat haar sterkte zwak-heid en haar wijsheid dwaasheid is. Ik zal haar vernederen en haar ogen openen om te laten zien hoe ver ze van Mij afgeweken is. Indien ze dan niet van ganser harte tot Mij wil terugkeren, en in al haar wegen Mij kennen, zal Mijn hand verstrooien, en de hovaardij van de moeder en van de kinderen zal neergehaald worden, en opnieuw zal armoede hun deel zijn. Mijn naam zal groot gemaakt worden. De trots des mensen zal neergehaald en de hovaardij des mensen zal verbroken worden ...” USG1 256.3
In uw eerste beleven heeft de Here u talenten van invloed verschaft, maar gaf u geen talenten tot middelen, en daarom verwachtfe Hij niet van u dat ge in uw armoede zoudt afstaan wat ge niet bezat. Evenals de weduwe gaaft ge naar vermogen, ofschoon, hadt ge met uw eigen omstandigheden rekening gehouden, dan zoudt ge u feitelijk vrijgesteld hebben gevoeld van nog zoveel bij te dragen als ge deed. Tijdens uw ziekte verlangde de Here niet van u die actieve energie, waarvan de krankheid u had beroofd. Hoewel het met uw invloed en uw middelen krap aan was, accepteerde God nochtans uw pogingen om het goede te doen en Zijn werk te be-vorderen, overeenkomstig hetgeen gij bezaf. De Here veracht nief de nederige gaven, gewillig en oprechf geschonken. USG1 257.1
Gij bezit een vurig temperament. Doortastendheid in een goed werk is prijzenswaardig. In uw vroegere moeilijkheden en getob, hebt ge een ervaring opgedaan, die aok ten voordele van anderen strekte. Ge waart ijverig in bet dienen van God. Ge hield ervan de bewijzen van ons standpunt voor te leggen aan hen, die de tegenwoordige waarheid niet geloven. Ge spraakf met overtuiging, want al die dingen waren voor u een realiteit. De waarheid was een deel van uw wezen; en zij, cfie uisterden naar uw ernstig vermaan, twijfelden niet aan JW eerlijkheid, maar waren overtuigd dat deze dingen :o waren. USG1 257.2
Door de voorzienigheid Gods strekte uw invloed zich neer en meer uit; en boven dit alles, heeft God het vijs geoordeeld om u te beproeven door het geven van alenten voor welstand. Ge waarf nu gesteld onder een iubbele verantwoordelijkheid. Toen de toesfanden in iw leven begonnen te verbeteren, hebt ge gezegd: “ZoJra ik me een huis kan kopen, zal ik gaan geven voor 3ods werk”. Maar toen ge een huis hadt, zaagt ge dat ovele verbeteringen moesten aangebracht worden ten eigen gerieve, dat ge de Here met al Zijn aanspraken op u hebt vergeten, en minder geneigd waart om het werk Gods te helpen dan in de dagen van uw armoede en kommer. USG1 257.3
Gij zocht de vriendschap der wereld, en keerde u verder en verder van God af. Gij vergat de vermaning van Christus: “Wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap, en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome.” Lukas 21 :34. “Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.” 1 Korinthe 10 : 12. USG1 258.1
Er zijn drie wachtwoorden in het Christelijke leven, waarop men moet acht slaan, indien we niet willen dat Satan ons overvleugelt; namelijk: waken, bidden, werken. Gebed en waken zijn bovendien nodig voor de wasdom in het goddelijke leven. Nooit was er een tijd in uw geschiedenis van meer belang dan de tegenwoordige. Uw enige veiligheid ligt daarin, dat ge leeft als een wachter op de muren. Waakt en bidt altijd. O, wat een voorbehoedmiddel tegen het toegeven aan verzoeking en het geraken in de strikken der wereld! Hoe ernstig hadt ge u de paar laatste jaren bij het werk moeten bepalen, toen uw invloed zich uitbreidde. USG1 258.2
Lieve zuster, de lof van mensen en het gevlei van de wereld heeft groter invloed op u uitgeoefend dan ge u wel bewust zijt. Gij hebt uw talenten niet vermeerderd door ze in te wisselen bij de wisselaars. Ge hebt van nature een warmvoelend hart en zijt goedgeefs. Deze karaktereigenschappen zijn in een zekere mate toegepast, maar niet zoveel als God verlangt. Hef enkele bezit van deze uitmuntende gaven is niet voldoende; God wil dat ze voortdurend worden beoefend; want daardoor zegent Hij degenen, die hulp nodig hebben, en stuwt Zijn werk vooruit voor de zaligheid des mensen ... USG1 258.3