Go to full page →

GEEN KNELLENDE LAST USG1 387

Sommigen zullen deze wet als één van de hardste beschouwen, die de Hebreën werd opgelegd. Maar toch was het geen last voor het gewillige hart, dat God liefhad. Alleen wanneer hun zelfzuchtige aard gesterkt werd door gelden achter te houden, verloren de mensen hun eeuwige belangen uit het oog en waardeerden hun aardse schatten boven zielen. Er rusten dringender noodzakelijkheden op het Israël van God in dit laatste der dagen dan vroeger op het oude Israël. Er moet een groot en belangrijk werk gedaan worden in een zeer korte tijd. Het is nooit Gods opzet geweest dat de wet van het tiendestelsel voor Zijn volk niet meer zou gelden; maar integendeel wil Hij dat de geest van offergezindheid voor het afsluitingswerk zich zou verbreden en verdiepen. USG1 387.3

Een systematische milddadigheid moet niet gaan ontaarden in een systematische dwang. Juist de vrijwillige gaven zijn God aangenaam. Waarlijk Christelijke goedertierenheid ontspringt aan het beginsel van dankbare liefde. Liefde voor Christus kan niet bestaan zonder een daarmede corresponderende liefde voor degenen, tot wier verlossing Hij naar deze wereld kwam. Liefde tot Christus moet het overheersende principe zijn van het wezen, dat alle emoties beheerst en alle energie, richting geeft. Een verlossende liefde moet alle tedere affectie en zelfverloochenende toewijding wakker roepen, welke mogelijkerwijze in het hart van de mens kan, bestaan. Wanneer dit hef geval is dan zijn geen hartenberoerende woorden meer nodig om hun zelfzucht te doorbreken en hun sluimerende sympathieën wakker te roepen, teneinde gaven der dankbaarheid te doen vloeien ten bate van het dierbare werk der waarheid. USG1 388.1

Jezus heeft ons gekocht door het brengen van een oneindig offer. Al onze capaciteiten en onze invloed komen inderdaad onze Heiland toe en zullen gewijd worden aan Zijn dienst. Door dit te doen, tonen we onze dankbaarheid dat we vrijgekocht zijn uit de slavernij der zonde door het dierbare bloed van Christus. Onze Hei-land is altijd voor ons bezig. Hij is ten hemel gevaren en pleit daar op het storten van Zijn bloed. Hij wijst Zijn Vader op de doodsstrijd aan het Kruis. Hij heft Zijn doorboorde handen omhoog en stelt Zich als bemiddelaar voor Zijn gemeente, dat ze er voor bewaard mogen worden om in verzoeking te vallen. USG1 388.2

Zou ons waarnemingsvermogen gesterkt worden om het wonderlijke werk dat onze Heiland voor onze zaligheid doet, in ons op te nemen, dan zou een diepe, vurige liefde in onze harten ontbranden. Onze ongevoeligheid en koude onverschilligheid zouden ons dan alarmeren. Een algehele toewijding en goedertierenheid, in het leven geroepen door een dankbare liefde, zouden aan het kleinste offer, de bereidwilligste gave, een goddelijke reuk verlenen, waardoor de gift van onschatbare waarde zou worden. Maar wanneer we, nadat we met een bereidwillig hart onze Verlosser alles hebben gegeven wat we kunnen, al is dat voor ons nog zo waardevol, onze schuld aan dankbaarheid tegenover God werkelijk zien zoals die is, dan zal al wat we geofferd hebben ons onvoldoende en gering toeschijnen. Maar engelen nemen deze offeranden, die in ons oog zo armzalig zijn, en dragen die als een reukoffer voor de troon, waar ze aangenomen worden. USG1 388.3

Als navolgers van Christus onderkennen we niet onze ware positie. Als gehuurde dienstknechten van Christus hebben we geen juist inzicht ten opzichte van onze verantwoordelijkheden. Door Zijn lijden en vergoten bloed heeft Hij ons de bezoldiging vooruit gegeven, opdat we Hem verknocht zouden dienen. Al de goede dingen, die we bezitten, zijn ons door de Heiland ter leen afgestaan. Hij heeft ons als rentmeesters gesteld. Onze kleinste offergaven, onze nederigste diensten, in geloof en liefde gebracht, kunnen toegewijde gaven zijn om Zielen te winnen voor de dienst des Meesters en ter bevordering van Zijn heerlijkheid. Het belang en de bloei van Gods Koninkrijk moeten ons boven alles aan het hart gaan. Die enkel voor hun genoegens en zelfzuchtigheid leven, zijn geen trouwe rentmeesters. USG1 389.1

Die zichzelven verloochenen om anderen goed te doen en die zich persoonlijk en alles wat zij hebben wijden aan Christus’ dienst, zullen het geluk smaken, dat de zelfzuchtige tevergeefs zoekt. In dat verband zei onze Heiland: “Alzo dan een iegelijk van u, die niet verlaat alles wat hij heeft, die kan Mijn discipel niet zijn.” Lukas 14: 33. De liefde “zoekt zichzelve niet.” Dat is de vrucht van die belangeloze liefde en welwillendheid, die het leven van Christus karakteriseerden. De wet van Christus zal onze belangen ondergeschikt maken aan hoge en eeuwige overwegingen. USG1 389.2