Go to full page →

HOOFDSTUK 96—HET OORDEEL USG1 537

In de morgen van 23 October 1879, omstreeks twee uur, rustte de Geest des Heren op mij, en aanschouwde ik tonelen in het komende oordeel. Woorden ontbreken mij om een passende beschrijving te geven van de dingen, die aan mij voorbij gingen en van het effect, dat zij hadden op mijn geest. USG1 537.1

De grote dag van de voltrekking van Gods oordeel scheen aangebroken te zijn. Tien duizend maal tien duizend waren vergaderd voor een grote troon, waarop iemand van een majestueuze verschijning was gezeten. Tal van boeken lagen voor Hem, en op de band van elk stond geschreven met gouden letters, die als een vlam schenen te branden: “Grootboek des Hemels”. Een van deze boeken, bevattende de namen van hen, die belijden de waarheid te geloven, werd toen geopend. On-middellijk verloor ik de ontelbare millioenen rondom de troon uit het oog, en alleen degenen, de zich kinderen des lichts en der waarheid noemden, trokken mijn aandacht. Wanneer deze personen een voor een genoemd werden met de vermelding van hun goede werken, straalde hun gelaat van een heilige blijdschap, hetgeen in elke richting werd weerkaatst. Maar dit scheen niet mijn allergrootste belangstelling te trekken. USG1 537.2

Een ander boek werd geopend, waarin vermeld waren de zonden diergenen, die de waarheid belijden. Onder het algemene hoofd “zelfzucht” kwam elke andere zonde. Daar waren ook hoofden boven elke kolom, en daaronder, naast elke naam, stonden in hun respectievelijke kolommen de mindere zonden vermeld. USG1 537.3

Onder begeerte stonden leugen, diefstal, roverij, fraude en gierigheid; onder eerzucht kwamen hovaardij en verkwisting; jalouzie stond als hoofd voor wrok, naijver en haat; en onmatigheid stond boven een lange kolom van vreselijke misdaden, zoals wellust, overspel, het toegeven aan dierlijke lusten, enz. Toen ik dat alles aanschouwde, overviel mij een onuitsprekelijke angst en ik riep uit: “Wie kunnen zalig worden? Wie zullen rechtvaardig voor God staan? Wiens kleren zijn onbevlekt? Wie staan feilloos voor het aangezicht van een rein en heilig God?” USG1 537.4

Wanneer de Heilige op de troon de bladzijden van het grootboek langzaam omsloeg en Zijn ogen voor een moment op de personen rustten, scheen Zijn glans te branden in hun eigen zielen, en op hetzelfde ogenblik gingen elk woord en elke daad van hun leven zo duidelijk aan hun geest voorbij, als waren ze voor hun ogen met vurige letters geschreven. Ze werden overvallen door vrees en hun gezichten werden bleek. Toen ze om de troon stonden, gaf hun uiterlijk eerst blijk van een zorgeloze onverschilligheid. Maar hoe veranderde hun uiterlijk nu! Het gevoel van zekerheid is helemaal verdwenen en daarvoor in de plaats is een naamloze angst gekomen. Een ontzetting komt over elke ziel, of hij niet zal geplaatst worden onder degenen, die te licht bevonden worden. Een ieders oog is gericht op Hem, Die op de troon zit; en als in alle plechtigheid Zijn doorborende ogen over die groep gaan, dan bonst bij een ieder het hart in de keel; want ze voelen zich veroordeeld zonder dat nog een woord is gesproken. Met de ziel overstelpt door angst erkent een ieder zijn eigen schuld en ziet met een verschrikkelijke klaarheid dat hij door het zondigen de kostelijke gave des eeuwigen levens verworpen heeft. USG1 538.1