Go to full page →

TE LICHT BEVONDEN USG1 540

De woorden, tot dezen gesproken, waren alleszins plechtig: “Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden. Gij hebt de geestelijke verantwoordelijkheden verzuimd door u geheel en al op het tijdelijke in te stellen, terwijl uw vertrouwenspositie het noodzakelijk maakte, dat ge meer dan menselijke wijsheid en groter dan een eindig oordeel zoudt bezitten. Dat hadt ge nodig om zelfs het zakelijke deel van uw werk te verrichten; en toen gij God en Zijn heerlijkheid van uw aangelegenheden los maakte, verbeurde gij Zijn zegen”. USG1 540.1

De vraag werd dan gesteld: “Waarom hebt ge uw kleren des karakters niet gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam? God zond Zijn Zoon naar de wereld, niet om de wereld te veroordelen, maar dat ze door Hem gered zou worden. Mijn liefde voor u was gebaseerd op meer zelfverloochening dan de liefde van een moeder. Het was, omdat Ik de donkere bladzijden van uw ongerechtigheid kon uitwissen, en de beker der zaligheid aan uw lippen kon zetten, dat Ik de dood aan het kruis onderging, dragende het gewicht en de vloek van uw schuld. De smarten des doods en de verschrikkingen van de duisternis van het graf heb Ik ondergaan, opdat Ik hem kon overwinnen, die de macht des doods bezit, de gevangenis kon ontsluiten om voor u de poorten des levens te openen. Ik onderwierp Mij aan de schande en de doodsstrijd omdat Ik u lief had met een oneindige liefde en mijn afgedwaalde, dwalende schapen terug wilde brengen naar het paradijs Gods, naar de boom des levens. Dat leven der gelukzaligheid, dat Ik voor u kocht tegen zulk een prijs, hebt ge geminacht. Schande, verwijt, en oneer, zoals uw Meester dat ondergaan heeft voor u, hebt ge geschuwd. De voorrechten, welke Hij door Zijn dood onder uw bereik wilde stellen, hebt ge niet gewaardeerd. Gij wilde niet delen in Zijn lijden, en nu kunt ge niet met Hem delen in Zijn heerlijkheid.” Toen werden de ernstige woorden gesproken: “Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog ge-heiligd worde”. Dan werd het boek gesloten, en het kleed viel van de Persoon op de troon, openbarende de verschrikkelijke heerlijkheid van de Zone Gods. USG1 540.2

Het toneel onttrok zich dan aan mijn gezicht, en ik bevond mij nog op de aarde, onuitsprekelijk dankbaar dat de dag Gods nog niet gekomen was en dat de dierbare genadetijd ons nog wordt toegewezen, waarin we ons kunnen voorbereiden op de eeuwigheid. USG1 541.1

De arbeid van elk uur gaat aan Gods oog voorbij, en wordt geregistreerd onder trouw of ontrouw. Het verslag van verknoeide ogenblikken en niet gebruikte kansen, zal ter tafel komen, wanneer het gerecht zal plaats nemen en de boeken geopend zullen worden en een ieder geoordeeld zal worden overeenkomstig de dingen, geschreven in de boeken. Zelfzucht, naijver, hovaardij, jaloersheid, luiheid, of welke zonde ook, die in het hart wordt gekoesterd, zal iemand uitsluiten van de geluk-zaligheid des hemels. “Wie ge uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, diens dienstknechten zijt gij.” USG1 541.2

1880, Vol. 4, blz. 453

* * * * *